zaterdag 4 december 2010

Het lied van de vader

Ik beheers besluiteloosheid
verlaat jou en vraag vér vooruitziend
- koester mij nu, als een wens
  of als de zoon die ik niet was
want de vader verdween vlug
naar een kerkhof zonder kransen
- een doofstomme waarzegger.

Mijn vader, de tiran, met volmacht
over angst, onzekerheid
- hoe dronken zou hij zijn vanavond ?
kwaad, gemelijk, of voorlezend
van Suske, Wiske, Sidonie, Lambik ?
Of zou ik bevend en vertwijfeld
weer mijn moeder afschermen
voor brekend vaatwerk, vuistslagen,
haar bij de haren zien gesleept
door een straat vol gaslantarens ?
En boven in mijn bed dan later
de scheldwoorden en vloeken tellen
op een vermaledijd bidsnoer.

Bang, verdwaasd en koppig, enig kind
in dat huis, die tuin, dat dorp
- dit is de wereld en de waarheid
alles moet altijd zo zijn.
Dit zijn mijn vader en mijn moeder
wij zijn de Heilige Familie
alles zal altijd zo zijn.

Hij wist zijn eind nabij zoals
eksterogen sneeuw voorvoelen
zodat hij geen tandarts meer bezocht
en mijn moeder zijn gebit
met velpon meermaals redde.
- dàt en drank bandden vast voedsel
  dus enkel soep die zéér voorspelbaar
  altijd te heet of te koud was
want zo'n mond kan enkel schelden.

Hij stierf, een ongeval, zoals een
zwerm sprinkhanen wel eens
volle velden leegplundert vér weg
waarna ik jarenlang in dromen
zijn gezicht tegen het raam zag
- ik ben niet dood, ik woon nu elders.

Wraak, pijn, woede, zelfs verzoening
moest ik verteren als vergif
als een zombie, zo vertwijfeld.
Huis is hotel, liefde is last
hoop is hautain en lafheid lef
- alles zou altijd zo zijn.


1986.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten