maandag 31 december 2012


Nobody knows
 

The universe is infinite
there are a billion worlds
our minds are likewise more than wit
our dreams and schemes unfurl
like the flags of black matter
that could swallow us and shatter
all that we are thinking of
this world that we can’t help but love

 

What if all was random
all left up to our choice
with our conscience for ransom
in the endless white noise
of belief and intuition
where you pick your own road
integrity or perdition
oh love, lo and behold
nobody knows
nobody knows

 

repeat first verse (8 lines)

then repeat refrain (10 lines)

 

31/12/12

What if all was just random
all left up to your choice
with your conscience for ransom
in the endless white noise
of belief and intuition
where you pick your own road
integrity or perdition
Oh love lo and behold
 nobody knows
nobody knows

zondag 30 december 2012


Stars

 

The landscape of your body
splendour of your nudity
at times makes me feel shoddy
stroking your infinity
 

I could sing the endless story
of the sculpture of your curves
and shout, proclaim the glory
of my desire as it swirls

 

         You are in a special place
         that is more strange
         than a picture from deep space
         where we just change
         into exploding stars
         oh darling, no holds barred

 

The lewd language of your limbs
in abandon to your joy
moans its wants, its wishes, whims
till your pleasure gets its way
 

           refr.

 

Maria, dec. 2012

zaterdag 15 december 2012

WINKELANEKDOTES ANTIQUARIAAT JOYCE ROYCE



Inleiding



Wanneer mijn toenmalige klant en nu dierbare vriend Jeroen Olyslaegers vernam dat Antiquariaat Joyce Royce zou verdwijnen vond hij dit een spijtige zaak en besloot hij daaromtrent een facebookgroep op te richten die al snel behoorlijk wat respons kreeg. Ikzelf zat noch op facebook of eender welk ander sociaal netwerk en wist zelfs niet hoe die dingen functioneerden.
De dagen en weken nadien kreeg ik in café’s en in de winkel steeds meer opmerkingen over die facebookgroep en de vaak lovende en vleiende commentaren die mijn zaak opriep waardoor ik zodanig geïnteresseerd raakte dat ik met behulp van een kennis een facebook-account aanmaakte en nu ook de commentaren op mijn levenswerk kon lezen. Dat was een tegelijkertijd opbeurende en melancholische beleving en na korte tijd besloot ik dat ik niet langer aan de kant kon blijven staan en dat ikzelf ook mijn steentje bij moest dragen.
Ik begon met korte stukjes over de uitverkoop en zijn geplogenheden en herinneringen aan merkwaardige klanten en bezoekers van de zaak en de positieve reacties bleven binnenkomen wat mij uiteraard aanspoorde om verder te gaan op de ingeslagen weg. Mijn stukken werden langer en meer uitgewerkt en uit vele hoeken van de Vlaamse literaire wereld bleven accolades en aanmoedigingen komen. In zoverre zelfs dat een uitgeverij belangstelling toonde; tegen die mensen zei ik dat ik het boek, want zo was ik het onderhand wel gaan zien, eerst wou schrijven alvorens erover te onderhandelen. De verhalen bleven bij mij opkomen en ik schreef als een maniak.
Half augustus, toen de winkel al enkele maanden dicht was vond ik dat het werk zijn voltooiing naderde en had ik een onderhoud op het kantoor van de uitgeverij; er volgden geen beloften maar de sfeer was positief en er werd gediscussieerd over mogelijkheden om
het werk extra publiciteit te geven als de laatste hoofdstukken beëindigd waren waarna wij tot een akkoord zouden kunnen komen
Ondertussen was mijn sociale status veranderd, van zelfstandige was ik nu uitkeringsgerechtigde geworden wegens meer dan 70% invalidititeit. Ik kreeg dus een maandelijkse uitkering maar nu bleek dat elke euro die ik zou verdienen moest terugbetaald worden aan de mutualiteit wat ik op zich niet onrechtvaardig vond maar ik kon mij het eindeloze gepriegel voorstellen en begon mijn twijfels te hebben.
Nu liet ook de uitgeverij niets meer van zich horen en ze verwaardigde zich zelfs niet om mails te beantwoorden wat ik gewoon boertig vond en mij deed besluiten in de toekomst nooit met hen te zullen samenwerken. Eerst had ik nog het plan gekoesterd om via literaire contacten en andere kanalen contact te zoeken met andere uitgeverijen voor mogelijke publicatie maar ik begreep dat dit tot een eindeloos winkeltje spelen tussen mijzelf en de mutualiteit zou leiden en ik had hierin geen zin. Als je natuurlijk zou weten, ik heb hier de nieuwe Harry Potter of 60 tinten beurs in handen, dan doe je dat wel: ik verdien liever zelf mijn geld dan een uitkering te krijgen maar de anekdotes van een Antwerps antiquariaat gingen geen verkoopsrecords breken, dat was duidelijk. Dus besloot ik het hele boek gewoon op mijn blog te zetten: hugoboelaerttekst.blogspot.com of hugoboelaertlyrics/liedteksten, of je googelt gewoon mijn naam en je wordt dan wel naar de blog verwezen die al een drietal jaar bestaat
Ik ben iedereen zeer dankbaar die mij hierbij gesteund heeft en natuurlijk in de eerste plaats Jeroen Olyslaegers en daardoor ook nimf Van Lierop, de anderen weten wie zij zijn en ik zal ze niet vergeten.






Starten


Wij zijn nu bij het allerprilste begin van de uitverkoop en ik ben mij nog niet bewust van hoe het zal zijn ex-boekhandelaar te worden, ik kan en wil het mij gewoon niet voorstellen maar dan beginnen zich de anekdotes aan te dienen, zij sluipen binnen als de toekomstige echo’s van een nu nog niet ingebeeld verleden.
Gisteren meldde zich een klant die ik misschien al tien jaar niet gezien had. Hij zocht wat boeken uit en vertelde me dan dat ik hem zoveel jaar
geleden het boek The unquiet grave van Palinurus (Cyril Connolly, uit de vriendenkring van Anaïs Nin) had aanbevolen. Hij had het gekocht en gelezen en na al die tijd was het nog steeds één van zijn drie favoriete werken,en ik kan hem best begrijpen, het is dan ook een zeer merkwaardig werk en uniek in zijn soort. Zoiets doet plezier natuurlijk en dezer dagen komen er wel meer van deze anekdotes bovendrijven van klanten die met dit soort verhalen aankomen en ikzelf herinner mij ook aanraders van boekhandelaren en literatuurmaniakken uit mijn jeugd die mij steeds zijn bijgebleven als kostbare herinneringen en blijvende sterkhouders. Ik moest ook nog denken aan enkele klanten die 15 of meer jaar geleden nog tieners waren en wie ik, op hun verzoek, een soort boekenaanschafaanraadparcours (!) deed doorlopen. Ik besteedde hier heel wat denkwerk aan omdat ik die knapen erg toegenegen was door hun honger naar de letteren en mij gewetensvol van mijn taak als literatuurmentor wou kwijten; dit was voor mezelf ook een hele selectiecursus van wat nu het zwaarste woog in mijn opinie na veertig jaar intens lezen en dan het kaf van het koren scheiden en daarna nog eens met de fijne kam door het koren gaan want er is zoveel, zoveel, de literatuur heeft ons een zulke rijke schat gegeven dat het verschrikkelijk is te kiezen. Want eens zij de taak overnam van de godsdienst en de geschiedschrijving en na Balzac e.d. als het ware de hartenklop van de maatschappij weergaf en ons deed zien en voelen wat wij in feite écht voelden en beleefden was zij de barometer van de cultuur en de beschaving veel meer dan al de theoretische wetenschappen. De literatuur dissecteerde als het ware de maatschappij en legde alle onderliggende mechanismen bloot zonder te oordelen, sec, zoals het hoort. Dus deed ik mijn geestelijke en gewetensvolle pelgrimage en bood hen een curriculum aan van de Griekse mythen over de Edda, de Romeinen, Dante, Shakespeare, Cervantes, Rabelais, de goddelijke Montaigne en zo tot de moderne tijd waar ze uiteraard een beetje Joyce moesten verteren en dan natuurljk een keuze uit de moderne groten maar tegen dan moesten ze zelf zover zijn dat ze op eigen benen konden oogsten uit de tuin der letteren die oneindig en zo vol verrukking is. Het leuke was dat ik jaren later één van hen een aflevering van de Taalstrijd op tv zag winnen. Kicken ! En die knaap, nu toch een belangrijk speler in de tijdschriftenwereld is gelukkig nog een dierbare vriend.





Diefstal





Sinds jaren kwam er regelmatig een man op de winkel, een vrijmetselaar, die
ook magistraat was en erg klein van stuk, geen dwerg, maar toch, en man
probeerde die dat te compenseren ! Op alles afdingen, zeuren etcetera,
zodanig dat ook de collega's hem kenden en één van hen had zelfs de bijnaam
'de intrigant' voor hem bedacht; om het met Dostojevski te zeggen ‘Een onaangenaam mens’.
Vrijmetselarij is een vrij populair onderwerp en alle degelijk werk daar omtrent kocht ik steeds in omdat ik het altijd zeer vlot aan de man kon brengen, ik had verschillende klanten die ik daarover steeds mocht bellen en die zich dan ook prompt aanmeldden en bereid waren degelijke prijzen voor interessant werk te betalen. Zelf heb ik het altijd een eigenaardige variant van esoterie gevonden en ook de beoefenaars ervan kwamen vaak niet verder dan dat ze pochten over hoe goedkoop de single malt whiskey in de bar van hun loge was en hoe het toch beter was dat vrouwen er gemeden werden omdat dat toch maar afleidde. Afleidde van wat vroeg ik me dan af. Anderzijds kende ik dan weer vrouwen die relatief hoge functies in het bedrijfsleven bekleedden en die militeerden, letterlijk, in de weinige gemengde loges in het Antwerpse. Zelf heb ik wel eens de voelhorens bespeurd om lid te worden maar er was niets in mij dat zich daartoe aangetrokken voelde. Het leek echt zo’n belangenvermengingsclubje maar aangezien ik nooit de binnenkant heb gezien kan ik daar uiteraard niks over zeggen, alleen de leden die ik over de vloer kreeg deden mij nooit watertanden. Hun ‘ons kent ons’en we ‘regelen wel iets’ mentaliteit maakte het mij echt moeilijk om aansluiting te vinden en als ze dan over ‘de bouwmeester van het heelal’ begonnen dacht ik, word dan katholiek dan is je club nog groter.
Mijn afdeling vrijmetselarij staat in de winkel wat uit het zicht, dus als klanten daar in snuisteren kan ik ze niet zien, trouwens, ik ben al niet zo'n klantenbespieder van nature. Nu kreeg ik eens een kleine collectie
vrijmetselarij binnen met onder andere een zeer zeldzaam boekje van één van de Antwerpse logemeesters uit het begin van vorige eeuw met ook nog eens bijgevoegd foto's van de man in volle regalia, dus dat was iets uitzonderlijks en ik had het dan ook op het internet gezet. Al snel daagde de intrigant op maar nadat hij een tijdje in het vak vrijmetselarij had gegrasduind verdween hij weer met natuurlijk nauwelijks een groet en daarna een binnensmondse vervloeking van mijnentwege. Snel zou blijken hoe terecht die was. Enkele dagen later meldde zich een andere vrijmetselaar die het boekje op het internet had aangetroffen en uiteraard vooral geïnteresseerd was in de bijgevoegde documentatie. Wat bleek toen we afrekenden ? Juist, de foto's waren verdwenen en wie had dat volgens mij gedaan denk je ? Onze keurige magistraat-intrigant, dus een rechter notabene, die ook in
vrijmetselaarskringen een zeer slechte roep had omdat hij altijd een uitvlucht vond om zijn lidgeld niet te betalen, niet alleen een intrigant dus maar ook een vrek. De andere klant kocht het boekje wel maar natuurlijk
moest ik hem een flinke korting toekennen. Nu wacht ik al jaren totdat de
intrigant nog eens opdaagt zodat ik hem de toegang kan ontzeggen met de
mededeling dat het dwergwerpen twee straten verder plaatsvindt. De smiecht is uiteraard nooit meer verschenen.







De klant is koning





In de late jaren tachtig en vroege negentiger was er een macrobiotisch restaurant, De Goede Aarde, vlakbij de winkel gevestigd. Ik at daar vaak en nam er ook soms maaltijden mee die ik dan in de winkel inzwolg. Wie daar ook occasioneel dineerden waren Kamagurka en Herr Seele die dan achteraf wel eens de winkel binnendruppelden. Kamagurka was altijd gewoon gekleed maar Herr Seele ’s outfit was dikwijls iets opvallender. Hij droeg soms een t-shirt of hemd maar daarover dan een puntige beha. Geef toe, het is weer eens iets anders. Van Kama’s boekenkeuze herinner ik mij niks meer maar Herr Seele kocht geleidelijk heel mijn voorraad Rudolf Steiner op (antroposofie, sommigen noemen dat ‘zweefboeken’).
In die jaren kwam er ook éénmaal een zeer speciaal stel binnen. Een SM-homokoppel in schaars zwart leer waarvan de ene de andere bij een hondenleiband meetroonde, zo’n halsband met metalen punten, bizar. Die paradeerden dan door de zaak in de hoop te shockeren neem ik aan maar ik gaf geen sjoege. Wat ze kochten weet ik niet meer.
Ook kwam er eens een vreemd type binnen dat recht naar mijn bureau wandelde
terwijl hij met één hand blindelings en lukraak een boek uit de rekken
plukte en vroeg wat het moest kosten. Toen ik informeerde of hij dat boek
écht wou draaide hij zich om stak het min of meer op de juiste plaats weer
in het rek en rukte er een willekeurig ander boek uit dat hij dan wou
aanschaffen. Ik heb hem aangeraden er een nachtje over te slapen. Dat kwam meer voor, mensen die ogenschijnlijk lukraak dingen opstapelden en kochten waarbij je je afvroeg of je ze nu tegen zichzelf in bescherming moest nemen of niet. Zeker de afdeling ‘spiritualiteit’ of new age had zo veel bezoekers die soms de meest eigenaardige keuzes maakten. Er verschijnt in die branche dan ook enorm veel drab en telkens vroeg ik me af of ze dat nu ook nog allemaal gingen lezen en vreesde van wel. Tot mijn schaamte moet ik toegeven dat ikzelf ook enkele periodes in mijn leven heb meegemaakt dat ik intense studie maakte van het occulte en aanverwante gebieden dus moet ik die klanten niet te erg in de zeik zetten want achteraf bekeken heb ik dus zelf ook heel wat vreemde ‘filosofische’ moerassen doorwaad. Toch is er ook in de die materie heel wat kaf en koren en ik houd het er dan maar op dat ik meestal in het koren gespeeld heb.
Antiquariaten zijn vaak magneten voor wisselende kliekjes van mensen die daar dan samenklitten en er een soort clubhuis van maken. Soms is dat leuk maar andere dagen wil je eigenlijk ook gewoon werken en ja, dat gaat dan niet want je wil de sfeer niet smoren. Ook buurtbewoners met wie het mentaal niet optimaal meer draait weten je te vinden en nestelen zich in de stoel voor je bureau voor uren met hun eindeloze totaal onsamenhangende verhalen waar je ontzettend moe van wordt maar het meedeleven verbied je er tegenin te gaan. Zo was er de dementerende moeder van een vriendin die mij adopteerde en de winkel als rookkamer beschouwde; na enkele uren was er nauwelijks nog te ademen en zag ik mij dan toch verplicht die vriendin te bellen met de vraag haar ma te komen ophalen alvorens ik wegens longfalen het loodje zou laten.





Kruithof






Het was ergens in 1986, het eerste jaar dat de winkel bestond en ik zat aan
mijn bureau te keuvelen met een vriend die soms al eens bijsprong om te
helpen en daarom het epitheton ornans de amanuensis gekregen had. Er komt
een heer binnen in een pak maar toch enigszins sjofel. Hij begint de
kunstafdeling door te nemen en zoekt zich een boek uit waarna hij het
languit liggend op de grond gaat lezen.Ik heb een vrij anarchistische
achtergrond dus mij maakte het niet uit hoewel het toch uitzonderlijk was.
De amanuensis boog zich naar mij toe en fluisterde ‘Je weet toch wie dat is
?’ Ik: ‘Nee begot.’ ‘Kruithof !’ ‘Jaap Kruithof ?’ ‘Himself.’
Van dan af werd de heer Kruithof een vrij regelmatige bezoeker en kwam hij
ook te weten dat ik bevriend was met zijn zoon Mark die bij Hugo Mathyssen
bas speelde. Wij zagen elkaar praktisch elke avond in de Sfinks in Boechout.
Kruithof discussieerde graag maar toch viel mij iets op, hij kon een
uitgebreid en vurig betoog rond een bepaald punt afsteken maar als je dan
een scherpe tegenzet deed kon dat hem helemaal onderuit halen en viel zijn
hele redenering als een kaartenhuisje in elkaar. Vreemd.
Later kwam hij niet meer naar de winkel en ontmoette ik hem vaak in
kringloopwinkels want hij was een manisch verzamelaar van alles en nog wat, hij liet toen nooit na luidop mijn lof te zingen als excellent antiquaar-boekhandelaar wat soms fijn was en soms genant. Hij was dan nog een fervent roker maar toen zijn vrouw Els overleed stopte hij van de ene dag op de andere louter op de kracht van rationaliteit. Het drinken ging echter wel door en was al eens een probleem vermoed ik. Soms kwam ik hem in de voormiddag tegen in de krantenwinkel waar hij dan een vuistvol grote Jupilerblikken had gekocht en ietwat gegeneerd zei dat pimpelen in de ochtend niet zo’n goed idee was, maar ja … en ik mompelde iets in de zin van ‘het vlees is zwak’ en we gingen ieder ons weegs.Wij konden het altijd met elkaar vinden hoewel hij op het laatst iets ecologisch prekerigs kreeg wat soms moeilijk was, vooral voor het personeel van de de tavernes die hij bezocht dat hem begon te vrezen want zij konden ook de wereld niet veranderen door te stoppen met roken of elk papiertje in het park op te rapen of de verwarming een halve graad lager te zetten.
Voor zijn laatste weken belandde hij in één van de Boechoutse verzorgingstehuizen waar hij nog de vreugde had van de bezoeken van zijn kleindochters.
In de winkel hield ik 25 jaar lang zijn werk zoveel mogelijk in stock omdat het bleef verkopen en het belang van Jaap voor het veranderende denken rond seksualiteit in Vlaanderen in de zestiger en zeventiger jaren zal wel niemand ontkennen. Zijn grote werk ‘De zingever’ stond nooit lang in de rekken, het vond altijd snel aftrek.
Na zijn dood contacteerde de familie mij en ontfermde ik mij over zijn uitgebreide bibliotheek wat heel wat interessants opleverde. Veel van de werken waren door hem gesigneerd en van kleine aantekeningen voorzien wat voor verzamelaars altijd snoepen is. Ook de werken die zijn bekende collega’s uit de academische wereld hem schonken, met de bijbehorende opdrachten, gingen achteraf vlot over de toonbank natuurlijk. Maar wat er in dat huis aan spullen stond, je houdt het niet voor mogelijk. Met het glaswerk alleen is een succesvolle tentoonstelling opgezet in een het Gentse Musée Guèrlain.
Een fijne man om gekend te hebben.









Verdriet



Rond half januari dit jaar stapte een vrouw van mijn leeftijd de winkel
binnen. Ze keek wat onwennig rond en kwam dan dicht bij mijn bureau staan en vroeg of ik Hugo Boelaert was. Ze vertelde me dat ze de vrouw was van X en of ik me hem nog herinnerde. Als dat zo was zouden ze graag samen eens
langskomen want ze hadden in de krant gelezen dat de winkel zou ophouden te
bestaan en dat ik hem uitbaatte. Ze woonden overigens hier in de buurt. Ik
zei dat ik me X zeker herinnerde en dat ik ernaar uitkeek hen samen te
begroeten wanneer hij terug was van zijn dienstreis. Toen ze weg was
mijmerde ik over X. We hadden elkaar leren kennen in 1963, in het
Zeepreventorium te Den Haan waar we zeer goed bevriend waren, het soort
hechte kameraadschap dat je kan hebben als je veertien, vijftien bent. De
monitoren vonden ze zo hecht dat ze hardop over homoseksualiteit
speculeerden terwijl wij niet eens wisten wat dat was. Na onze tijd in het
preventorium hielden we nog enkele jaren contact en kwamen we bij elkaar
over de vloer.
Eénmaal had hij een verhaal waar ik rode oortjes bij kreeg en nog wat andere gewaarwordingen. Zijn vader was gescheiden en had een veel jongere vrouw in huis genomen. Die was blijkbaar nogal experimenteel aangelegd want toen de vader eens enkele dagen afwezig was voor zijn werk had zij de jonge X in bed gelokt en hem ingewijd in de geheimen en opwindingen van de lichamelijke liefde. Ik had toen zelfs nog geen meisje gekust dus dit was sensationeel materiaal. Maar goed, onze wegen scheidden zoals dat gaat in de puberteit en ik schat dat ik hem in geen 45 jaar gezien had maar ik keek er echt naar uit.
Enkele dagen later vond ik een brief onder de winkeldeur geschoven maar dat
komt meer voor als klanten voor een gesloten deur staan en toch iets uit het uitstalraam wensen te reserveren. Toen ik de lichten had aangestoken en de computer opgestart nam ik de brief ter hand. Ik las met ontzetting dat het een doodsbrief was van X die in zijn slaap overleden was ergens in China waar hij voor zijn werk verbleef. Ik was hier echt van aangedaan en
probeerde de volgende dagen vergeefs zijn vrouw te bereiken. De
herdenkingsdienst kon ik door omstandigheden niet bijwonen en ik maakte mij
terecht zorgen over de repatriëring uit China. Zijn zoon is naar ginder
gevlogen voor een heroïsche strijd met de bureaukratie; het lichaam moest
absoluut gecremeerd worden en dan moest hij de urne in zijn handbagage meenemen.
Zo zag ik dus X niet meer terug. Zijn vrouw heeft beloofd me een
doodsprentje te brengen.








Meer verdriet


Zaterdagnamiddag kwam de vrouw van X langs in de winkel. Hoewel het slechts
de tweede maal was dat ik haar zag herkende ik haar meteen aan de manier
waarop ze naar mijn bureau kwam, niet rechtdoor maar schuins opschuivend, een beetje als een kreeft.
Dan ging ze tegenover mij zitten en ik zag dat ze weende, niet luidop of
snikkend met uihalen, nee stil, de tranen rolden gewoon gestaag en traag uit haar ogen en regelmatig veegde ze die weg, soms met de linker- dan met de rechterhand en haar bril maakte dat ook al niet makkelijker. Ze had een
doodsprentje voor me bij en nee, ik zou X niet herkend hebben. Ze zei dat ze al 18 jaar hier in de buurt woonden en dat ze in de supermarkt vlakbij steeds boodschappen doet dus zou het best wel eens kunnen dat we elkaar in
die tijd ooit gekruist hebben. Ze had ook een andere foto, in een kadertje,
meegebracht en sprak constant over X, die nu toch al vijf, zes weken dood
was, in de tegenwoordige tijd. Ze legde uit dat ze nagenoeg doof was en
gehoorimplantaten had wat haar vreemd luide manier van spreken verklaarde en ook dat ze moeite had mij te verstaan. Ze bleef wenen terwijl ze haar verhaal vertelde, van hoe het hotelpersoneel X 's morgens vredig had gevonden, gewoon in zijn slaap gestorven zonder enige strijd of kramp. Ik was een beetje jaloers, dat zouden we allemaal wel willen maar die gedachte
hield ik voor me. Zij stelde ook herhaaldelijk de waarom-vraag wat mensen zo dikwijls en uiteraard steeds tevergeefs doen bij sterfgevallen en jammerde dat ze nooit afscheid had kunnen nemen. En even dacht ik, wat als zij en ik ?, en tegelijk, maar hoe kan je nu toch zoiets denken, hoe kan dat nu ? Ook vertelde ze hoe ze naar de luchthaven was gereden om X af te halen, wat ze altijd deed, hier was duidelijk nog veel actieve liefde in het spel wat haar pijn nog tastbaarder maakte. Op de luchthaven was haar zoon die daar in de buurt werkt haar komen vinden nadat hij door mensen van X's firma op de hoogte was gebracht en hoe zij wenend op de grond was gezakt aan de voeten van haar lijkbleke zoon. Ik keek naar buiten in de grijze namiddag en dacht aan de stad Béziers in Zuid-Frankrijk waar die dag mijn vriend Norman Hackett (de beste klant) gecremeerd werd waarbij ook iets van mijn hand zou voorgelezen worden. Iedereen daar wist dat ik nu te ziek ben om nog te reizen en toch voelde ik me schuldig dat ik niet aanwezig was. En de vrouw bleef stil wenen en ik was machteloos, ik kon niet opstaan en haar in mijn armen nemen, wij kennen elkaar niet, en dan vertelde ze verder over hoe haar zoon naar China was afgereisd waarbij ze het heel de tijd over Saigon had terwijl ze Shanghai bedoelde en hoe die man daar een helse strijd met de bureaucratie had moeten voeren om dan uiteindelijk zijn vader te laten cremeren en de urne in zijn handbagage naar huis mee te nemen. En dan plotseling stond ze op, veegde nog wat tranen weg en vroeg me om haar bij de voornaam aan te spreken eerder dan met ‘mevrouw’ en verdween. En de namiddag bleef grijs. Ik heb haar nooit meer weergezien of iets van haar gehoord, zij was even gekomen als een soort mythische drager van noodlot en dan weer in het onbewuste verdwenen.



Joodse buurt

Mijn winkel ligt in een halfjoodse buurt en in de kwarteeuw dat ik hier zit
zag ik het aantal van de orthodoxe joden en chassidim steeds toenemen.
Tweemaal leidde dit tot een vervelend incident. De eerste keer kwam een
chassied mij aanspreken op het feit dat ik een boek over Paul Delvaux in het
uitstalraam had staan. Het had op het voorplat een typische
Delvaux-afbeelding van een etherisch a-sexueel naakt in een nachtelijke
stationsomgeving. Dat moest ik dus volgens hem verwijderen want zijn zeden
zouden zienderogen verwilderen, ik heb hem haast manu militari buitengezet waarna hij binnenvluchtte bij mijn joodse buurman-boekhandelaar die ik er later op de namiddag op aansprak. Ik legde hem uit wat er gebeurd was en kreeg een vage verklaring over de verschillen in zeden en gewoonten tussen ons en de orthodoxe joden. Toen heb ik hem uitgelegd dat hij in een democratisch land zaken deed en leefde, meer nog, dat de Belgische staat het nodig had geacht de vroegere woning van Delvaux in St.-Idesbald tot museum te verbouwen dus dat wat hij zo aanstootgevend vond door ons als cultureel erfgoed werd beschouwd en dat hij daar beter eens kon over nadenken en mee leren leven maar daar moet je nu net bij die lui mee aan komen zetten. Toch had ik met die collega best een goed menselijk contact hoewel het mij steeds verbaasde hoe weinig die orthodoxen van hun eigen cultuur afwisten, Singer, Potok, Philip Roth, Einstein, laat staan Bob Dylan, zelfs de Encyclopaedia Judaïca, allemaal materia incognita, stel je voor, totaal onbekend wegens buiten de grenzen van hun cosmische illusie vallend.
De tweede keer werd ik letterlijk verbaal en lichamelijk bedreigd omdat er een boek met een afbeelding van Hitler in het uitstalraam stond, het heette Hitlers handlangers wat al veel zegt over de inhoud en de hele teneur van het werk. Dit incident haalde zelfs de kranten en dan zie je dat veel mensen daar garen trachten bij te spinnen, de toestand in Israël werd er bijgesleurd en ik werd door radio en televisie opgebeld maar wenste nergens op in te gaan om het hele gebeuren niet op te blazen vermits ik ook had vernomen dat op allerlei internetfora de meest wanstaltige bagger was verschenen. Eén van de bedreigers, notabene een Nederlandse ex-hippie die zich bekeerd had, kwam op bevel van zijn rabbijn naar de winkel om zich uitgebreid te verontschuldigen en daarmee was voor mij de kous af hoewel ook de onvermijdelijke Michael Freilich zich even moest komen moeien op zijn klassieke bedillerige onuitstaanbare manier die erop neer komt dat wat een jood doet gewoon goed is en daarmee is de kous af, dat ik onwettelijk bedreigd werd scheen hem absoluut niet te deren vermits de dreiging van joden uitging en dat dan sowieso OK is voor hem. Ik kreeg ook veel steunbetuigingen uit de joodse gemeenschap met o.a. de uitdrukkelijke vraag het boek wéér in het uitstalraam te zetten. Gelukkig is het bij die twee keren gebleven.
Soms kreeg ik ook orthodoxen over de vloer die enorme interesse aan de dag
legden voor mijn afdeling fotografie. Eerst had ik het niet door maar ja, de
moderne fotografie speelt vaak met, en tast de grenzen af, van de wetmatigheden van de pornografie en zo ontwikkelt zich een speciaal spel, en akkoord, bij iemand als Araki bijvoorbeeld gaat dat erg ver maar toch zou ik het geen pornografie noemen, veeleer een commentaar erop. De joodse heren uit de buurt kunnen het zich niet veroorloven, qua gezichtsverlies dan, om een pornoblaadje te gaan kopen in de krantenwinkel en ze kunnen het in hun totale hypocrisie zeker niet mee naar huis nemen, dus kwamen ze bij mij plaatjes kijken met de hand beweeglijk in de broekzak wat ik erg onaangenaam vond en waar ik op de duur gewoon een eind aan maakte door hun te vragen iets te kopen of te verdwijnen. Niet leuk maar wel doeltreffend.
Toch wil ik op een veel fijnere noot eindigen. Het moet eind jaren tachtig
geweest zijn. Een orthodoxe jood in witte slobkousen en zwarte gabardine, de
standaarduitrusting dus, hing een tijdje in de winkel rond en koos boeken
die mij verrasten, Amerikaanse beat-poets enzo en wij raakten in gesprek. Ik zal het nooit vergeten: plots keek hij me betekenisvol aan en zei: "Vind u ook niet dat alles in feite begonnen is (en ik dacht, hier gaan we weer, het wordt het Oude Testament etcetera) maar nee, “dat alles in feite begonnen is bij de Beatles en vooral dan John Lennon, toen werd toch alles anders en beter denkt u ook niet ?" Ik was totaal verbouwereerd en verrast en kon dit enkel volmondig beamen; even keken wij elkaar aan, van over onze diepe culturele verschillen, in stralende gemeenschappelijke nostalgie en liefde voor de Beatles - dat was een prachtig moment dat ik altijd bewaard heb als ware het een exotisch kleinood.





Over domheid en domweg geluk hebben



Ik had de winkel pas enkele jaren en was eigenlijk meer bezig met het
nachtleven en de rockmuziek - ik schreef teksten voor een aantal groepen en
artiesten. Ik was met de winkel gestart omdat ik zielsveel van literatuur
hield en ook zeer belezen was maar van het boekenvak wist ik hoegenaamd
niets af doch dat besefte ik niet toen ik er aan begon. De eerste week
werden al de krenten uit mijn collectie door slimme collega's weggepikt en
toen werd het moeilijk. Maar goed, ik hield vol doch leerde helaas erg traag bij en het volgende verhaaltje illustreert dit nadrukkelijk. Ik werd gebeld om een verzameling pockets te monsteren en dat ging dan van 10 frank, 10 frank, 10 frank (= 25 eurocent), enfin ik vertrek daar met een doos vol goede literatuur maar waar eigenlijk nauwelijks iets mee te verdienen valt.
Zo'n inkoop gaat snel en in de zaak bekijk je alles wat nauwkeuriger. Nu zat hier een exemplaar tussen van Vladimir Nabokov's Lolita, gedrukt bij Olympia Press (Girodias) in Parijs in de fifties. Er ging bij mij wel een lampje branden maar het had een te zwak pitje en ik deed iets heel onnozels. Toen bestond er nog geen internet waar je alles in een muisklik opgezocht krijgt en ik twijfelde of het een eerste druk was dus ik koos voor een idiote tussenoplossing. In plaats van de boekjes op een kleine honderd frank voor de twee te prijzen zette ik er 750 frank (18,5 euro) in en legde ze in de glazen pronkkast. Voor een echte eerste druk was dit belachelijk weinig en als het geen eerste druk was was het dan weer veel teveel maar dat deed ik dus, in godsnaam in al mijn onnozelheid. Na verloop van tijd, zeker enkele weken, was er een klant die belangstelling toonde maar terecht discussieerde over de prijs voor de zonet aangehaalde redenen. Nu had ik de gewoonte bij bezoeken aan Londen soms eerste drukken (als ik ze dan wel als dusdanig herkend had) mee te nemen om ze te verkopen bij een antiquariaat in Great Russell Street vlakbij het British Museum. In Antwerpen vond ik er op dat ogenblik niet de juiste klanten voor. Dus in de woordenwisseling met de klant zeg ik, “kijk, je hebt de boekjes nog niet betaald, ik neem ze terug, akkoord ?” Hij had geen bezwaar en ik belde in zijn bijzijn met het Londense antiquariaat wat ik eigenlijk weken eerder had moeten doen. Het werd een vrij technisch gesprek over de exacte afmetingen en wat er in het colofon stond enzoverder tot het uiteindelijk duidelijk werd dat dit de zeldzame eerste druk was en dat ik die toch wel voor pakweg 1000 euro aan hen kon verkopen wat natuurlijk wou zegen dat hij minstens het dubbele waard was. Dat heb ik later ook effectief gedaan en de beduusde klant beklaagde zich de woordenwiseling intens en doet dat waarschijnlijk tot op vandaag. Peter Benooy die toen directeur was van theater Zuidpool en ook een trouwe klant, was toen in de winkel en herinnert zich deze gebeurtenis nog levendig. De klant heb ik niet meer gezien en een exemplaar van die Lolita ook niet meer. Eens de jager het wild kent houdt het zich verborgen.





De tijd




Bijna vanaf het begin van mijn winkelactiviteit had ik een echtpaar als 
klanten met wie ik het echt goed kon vinden. Zij hadden goede smaak, wat wil zeggen dat onze smaken overeenkwamen natuurlijk en ze leken wel onafscheidelijk. We hadden lange gesprekken over kunst en literatuur en ze maakten zich als klanten erg verdienstelijk met hun exquise smaak. Ze verschenen haast wekelijks in de winkel en ik keek er erg naar uit, ook al omdat ik haar erg aantrekkelijk vond. Maar toen werd zij ziek en na een korte strijd overleed zij en hij was werkelijk ontroostbaar maar verscheen nog  regelmatig en kon dan enkel over haar praten en hoe hij zelfs een jaar na haar dood nog steeds het laatste boek dat zij gelezen had opengeslagen op haar nachtkastje liet liggen zodat hij haar zo, naar hij zegde, toch nog een beetje bij hem had via dat boek. Het was verdomd hartverscheurend. Hij kwam minder en minder langs maar ik mocht hem wel bellen wanneer ik iets speciaals binnen kreeg
Dan werd hij zelf ziek en begon een lijdensweg langs dokters, specialisten en ziekenhuizen. Hij kreeg kanker, dan een hersentumor die verwijderd werd door het schedeldak te lichten en hij sukkelde onafgebroken. Op de duur kon  nog sporadisch langskomen door hulpvaardige handen voortgeduwd in een rolstoel en daarna zag of hoorde ik hem niet meer tot ik op een dag
telefoon kreeg van zijn zoon die mij zijn overlijden meldde en mij vroeg om de bibliotheek te komen opkopen. Ik stootte op een huis vol boeken en er waren vele schatten bij, vooral geïllustreerde werken van hoge kwaliteit, meestal in het Frans maar dat is klassiek, er werd nu eenmaal veel meer in het Frans gedrukt in de negentiende eeuw en het geïllustreerde boek floreerde daar ook optimaal. De Boon-collectie hield de zoon, verstandig genoeg, wel voor zich en de hoeveelheid boeken was zo onoverzichtelijk groot dat ik, na er de krenten uitgevist te hebben, de assistentie van een collega, over wie meer later, inriep die het huis leeghaalde. Nu was de cirkel rond en kon ik enkel met weemoed terugdenken aan een stel mensen die ik zeer gewaardeerd had en miste, en dat niet enkel in de commerciële zin.





Bizar



Hier wil ik het hebben over de meest bizarre klant die ik ooit gehad heb.
Het moet vrij vroeg in het bestaan van de winkel geweest zijn dat ik voor
het eerst met hem geconfronteerd werd. Hij kwam letterlijk blatend van
“Meneer ! Meneer” binnengewaaid. Hij was een jood maar geen chassied of
orthodoxe, nee gewoon gekleed als u en ik en bij mijn bureau aangekomen
bleef hij al blatend naar het boek van de bekende film Mourir à Madrid (F.
Rossif) vragen. Ik moest bekennen dat ik het niet in huis had, en ook nu, 26 jaar later, ben ik het nog nooit tegengekomen. (Wat ik toen niet wist was dat er nooit een boekversie was verschenen) Ik beloofde hem ernaar uit te kijken en vroeg of ik zijn telefoonnummer mocht hebben zodat ik hem kon waarschuwen als ik het vond maar dat wou hij niet geven, nee, hij zou
regelmatig langskomen om ernaar te vragen, en blatend verliet hij het pand.
Van dan af meldde hij zich regelmatig maar ik moest hem steeds teleurstellen en voor andere boeken had hij toen duidelijk geen interesse. Dat zou later drastisch veranderen. We praatten al eens met elkaar maar iets persoonlijks kwam ik van hem nooit te weten. Hij was echt vreemd, afgezien van het blatend praten liet hij een indruk achter van licht mentale achterstand maar anderzijds kon hij vlot uit de voeten in vijf Europese talen en waarschijnlijk had hij ook nog jiddisch en hebreeuws in petto maar dat kon ik niet testen natuurlijk.
Op een bepaald moment begon hij boeken te kopen maar op een zeer chaotische
wijze wat hem tot een zeer veeleisende klant maakte die moeilijk verdroeg
dat je je om andere klanten bekommerde. Zo wees hij bijvoorbeeld op een boek en stond er dan op dat ik het voor hem openlegde en doorbladerde, zelf wou hij het niet aanraken en al snel blaatte hij dan zeer luid van “Goed. Ik neem het !” en geld leek geen rol te spelen. Zijn aankopen werden aanzienlijk en hoewel er geen lijn leek in te zitten wist hij altijd wel voor heel duur en kwaliteitsvol materiaal te gaan maar de boeken zelf aanraken deed hij node. Toen ik op den duur eens vroeg hoe hij die boeken
dan ooit las als hij ze niet wou vastnemen bleef hij het antwoord schuldig.
Eens kwam hij binnen putje winter en zeulde met een butaangasfles, voor
handschoenen had hij vuile gebreide blauwe sokken over zijn handen getrokken dus ja, zo kon hij uiteraard geen boek aanraken en moest ik het wel weer doen.
Toch waren zijn bezoeken zeer lucratief voor mij en meestal kocht hij voor
minstens 500 euro die hij afpelde van een rol bankbiljetten die hij op zak
had en waarvan de meerderheid 500 euro biljetten waren zodat het mij
duidelijk werd dat die rol echt wel enkele tienduizenden euro
vertegenwoordigde. Eén keer kwam hij binnen en wilde enkel boeken die voor
1900 in Lausanne gedrukt waren en ik had geluk want ik had een 18de eeuwse
uitgave van een werk uit Lausanne te koop voor 750 euro. Ik moest het zelfs
niet voor hem doorbladeren, nee, enthousiast blaatte hij “ Meneer ! Ik neem
het !” en mijn dag was weer goed. Toen begon hij me naar werk over Hitler en de nazi’s te vragen en er zijn nog wel joden die dat verzamelen maar hier was meer aan de hand want op een dag vroeg hij me met een Hitlerboek in de hand in alle ernst of ik ook niet dacht dat H. écht wel de grootste, de meest fantastische was. Ik was best wel vertrouwd met joodse humor die zeer ironisch en zelfs cynisch en vol zelfspot kan zitten maar dit was pure ernst; deze knaap méénde het. Op de duur kwam hij binnen en met
pretoogjes achter zijn dikke brilglazen bracht hij dan de Hitlergroet en eiste werk te zien over “de grootste”. Het werd me een keer te machtig en ik ging tegen hem te keer dat heel die houding geen pas gaf voor hem als jood, en trouwens voor niemand, maar hij keek me listig aan en blaatte zachtjes “toch is hij de grootste” en de moed zonk me in de schoenen. Ik vertelde hier wel eens over aan de toog maar je zag zo dat de mensen me niet geloofden en ook mijn toenmalige vriendin had haar twijfels tot ze eens in de winkel was waar wij gezellig zaten te keuvelen toen onze man binnenkwam, de Hitlergroet bracht en over “de grootste” begon. Mijn vriendin volgde heel het gesprek en de daarmee gepaard gaande transacties met ogen als schoteltjes en toen hij buiten was bekende ze dat ze het nooit geloofd had zonder het gezien te hebben.
Hij vroeg me eens welke auto ik had en toen ik zei ‘een Mercedes’ kraaide hij van pret omdat het een Duits merk, en daarom sowieso goed was, maar op een keer kocht hij zoveel boeken dat we met tweeën moesten zijn om ze naar zijn wagen te dragen. Bleek dat die hufter met een Peugeot reed begot – dat heb ik hem nooit laten vergeten
Later werden zijn bezoeken sporadischer en leken harde tijden zijn deel te
zijn want waar hij vroeger gul kocht bood hij nu op alles af op een manier
die totaal onrealistisch was en op de duur bleef hij weg. Ik heb hem nu al
enkele jaren niet gezien en toch denk ik nog vaak aan hem en kan me maar
niet voorstellen wie hij écht was en wat hij in het leven deed.













De beste klant





De beste klant die ik ooit had was Norman Hackett, een Engelsman die CEO
Europe was voor een Amerikaanse onderneming die iets deed met plastic waar
Norman nooit wou over uitweiden omdat hij het gewoon vervelend en prozaïsch
vond, maar een mens moet nu eenmaal werken, en dan liefst voor een hoog
loon. Zijn kantoor was in feite in Zweden maar hij en zijn familie hadden
een huis hier in de Lange Leemstraat gekocht omdat het duidelijk is dat deze straat het epicentrum van West-Europa is, wie kan er overigens aan twijfelen ? In elk geval begon hij zodra hij gesettled was regelmatig langs te komen om wat de Engelsen noemen “to browse”, wij zouden zeggen ‘snuisteren’, ook maakte hij er een punt van om nooit het pand te verlaten zonder een boek te kopen wat hem uiteraard geliefd maakte bij deze eenzame boekhandelaar van het triestige figuur. Al snel hanteerden wij de typisch Engelse humor die uit ironie en sarcasme is opgetrokken en waarbij het zaak is zo grof mogelijk te zijn in welbespraakte beledigende volzinnen in het perfecte ‘queen’s English’. Dat kan heel leuk zijn maar soms heel vermoeiend als je niet kan overschakelen naar een ander octaaf wat helaas bij veel Engelsen het geval is, maar Norman was anders, hij kon ook met gevoelens omgaan en noemde mij dikwijls “my dear boy” en gaf me dan nog een welgemeende “god bless” mee bij het afscheid. Eéns had hij me zo’n duchtige steek gegeven dat ik halfluid en hopend dat hij het niet hoorde “sod off, you twat” zei, wat behoorlijk grof is. Hij had het echter wél opgepikt en barstte in luid gelach uit en in feite bezegelde deze grofheid onze vriendschap voorgoed. Voor hem was het ook prettig op die manier met een Belg om te gaan die hij niet om de haverklap moest verbeteren voor fouten tegen het Engels. Hij kwam, tussen zijn wereldomspannende zakenreizen door, vaker en vaker langs en begon me uit te nodigen om vrijdagavonden bij hem en zijn vrouw en kinderen, indien aanwezig, door te brengen maar ik beschouwde dat louter als beleefdheidsformules, good old English courtesy weet je wel, dus ik ging er niet op in. Toch bleef hij zijn uitnodigingen herhalen en op een vrijdagavond toen ik naar huis reed om daar voor de duizendste keer in m’n ééntje te eten en tv te kijken of te lezen kwam ik voorbij zijn huis met de uitnodigende lichten en er was net een parkeerplaats vrij wat hier niet evident is, dus moést het zo zijn. Ik belde aan, werd warm verwelkomd en, samen, hebben we nooit meer omgekeken. Van dan af at ik daar elke vrijdag tenzij Norm in het buitenland was en de whiskey vloeide rijkelijk en het voedsel was on-Engels verfijnd en met een authentieke Franse insteek. Zo gingen verschillende fijne jaren voorbij en
ik nodigde Norman en Maggi ook bij mij thuis uit en soms op restaurant om
iets van hun overvloedige gastvrijheid te retourneren. Toen vatten ze het
plan op om in Zuid-Frankrijk iets te kopen en daar te gaan wonen in
afwachting van Norman’s pensioen dat er binnen enkele jaren zat aan te
komen. Wat hij nodig had was de nabijheid van een vliegveld en een
TGV-station en de rest kon per telefoon en computer afgehandeld worden. Ze
gingen voor een weekeinde naar het Zuiden en maandag meldden ze me dat ze
iets gekocht hadden en dat Piers, de oudste zoon die nabij Nîmes woonde het
huis zou verbouwen. Van snel werk gesproken.
Toen de werken al een eind gevorderd waren reden Norman en ik voor een
weekeindje zuidwaarts om te zien hoe alles vorderde en natuurlijk waren
daar, zoals altijd bij de Hacketts, een aantal gasten en ik herinner me een
copieuze geïmproviseerde maaltijd op het terras met Schotse vrienden van de
familie waar ook kennissen van mij die in de buurt woonden op uitgenodigd waren en die tot in de vroege uurtjes doorging.
Zomer 96 was alles dan klaar voor de grote verhuizing en toen Norman de
laatste keer in de winkel was verzuchtte hij “where will I ever find a
bookshop like this again” en ik antwoordde uit de grond van mijn hart “and
where will I ever find a client like you again ?” en we vielen elkaar
ontroerd in de armen. Het was ook toen dat hij me de belofte afdwong om
minstens tweemaal per jaar bij hen in het Zuiden op verlof te komen en zo
ging het ook. Maggi haalde me af in het station van Nîmes en dan reden we gezellig keuvelend over alles en nog wat naar het dorpje Gallargues. Het was schitterend bij hen te verblijven vermits de gasten een eigen vleugel van het huis kregen met een massieve arduinen trap die elegant naar boven
draaide en uitgaf op een ruime logeerkamer met televisie en aanpalende
badkamer. Je kon dus samen eten en praten en muziek beluisteren en je toch ook terugtrekken in je privacy zodat je ook niet dagenlang op elkaars lip moest zitten. Wat die muziek betreft moet ik zeggen dat Norman mij van opera, waar ik tevoren niets moest van hebben, heeft leren houden en nu heb ik een grote collectie die mij veel vreugde geeft en die heb ik aan hem te danken.. Het was op een verlof hier dat ik de definitieve consecratie als adoptie-familielid onderging. Dat ging zo; in de woonkamer stond een
gigantische eiken tafel want zelden waren er dagen zonder eetgasten en datwaren vaak niet de eerste de besten. Eén van de gouverneurs van de Bank of England en zijn vrouw kwamen vaak langs en Norman’s beste vriend was David
(nu Sir David, or Lord) Steele de vroegere leider van de LibDems die de eerste parlementsvoorzitter van Schotland werd en zo de eerste burger van het land. David was zo bekend dat hij zijn eigen pop had in de waanzinnig populaire satirische reeks Spitting Image en dat hij ook al eens mocht opdraven in Have I got news for you, en ja, dan ben je publiek eigendom. Maar Norman nodigde ook de geburen uit die eigenlijk gewone boerenmensen waren en ook de poetsdame mocht aanschuiven als het zo pas gaf. Maar nu de consecratie: de “échten, de inner circle” mochten hun naam in de eiken tafel kerven en toen het mijn beurt was raakte me dat echt omdat ze me ook als familielid beschouwden van dan af. Bij al mijn bezoeken sleepte ik steeds een uitgelezen keure aan kunstboeken en literatuur aan die ik mijn nu ex-klant graag ten geschenke gaf en deed daarbij mijn uiterste best hem en Maggi aangenaam te verrassen.
Natuurlijk vielen er ook soms woorden, Norman kon ongelooflijk grof zijn en
we hebben elkaar wel eens uitgescholden voor rotte vis maar het kwam altijd weer goed, zoals dat hoort.
En dan kwam op een morgen het telefoontje van Maggi, “Norman’s had a stroky thing” wat de Engelse manier is om te zeggen dat hij op zakenreis in Philadelphia een beroerte had gekregen en  nu half verlamd was. Maggi vroeg me wat ze moest doen en ik zei dat ze moest maken dat ze in de States zat en zo gebeurde. Er volgde een hele revalidatie ginder en dan werd hij met een privé-vliegtuig en twee verplegers naar Montpellier gevlogen waar een ambulance klaarstond die hem naar huis bracht. De verplegers legden hem in bed, zeiden “is that alright  then, sir ?” en verdwenen weer naar de States. Als je iets ernstigs meemaakt kan je maar beter CEO zijn en verzekerd zijn tot voorbij de sterren. De rechterlichaamshelft was grotendeels verlamd maar gelukkig was er mentaal niets fout gegaan hoewel mijn grappen natuurlijk iets gans anders beweerden. Er volgden allerlei therapieën maar uiteindelijk maakte het allemaal niet zoveel uit en er werd besloten het oude huis met zijn vele trappen in te ruilen voor een splinternieuw luxe-appartement in het centrum van Béziers. En ook daar bleef ik op bezoek komen hoewel zijn toestand hem soms vrij bitter en onaangenaam maakte. Op de duur kwam hij het bed niet meer uit en verzonk in totale incontinentie en nierproblemen en halve blindheid enzovoort enzovoort. Gelukkig woonde en werkte zijn oudste zoon die verpleger is daar in de buurt en kon die vaak hulp bieden maar voor Maggi was het een lijdensweg.
Enkele weken geleden dacht ik, kijk eens aan, wij hebben elkaar al enkele
weken niet meer gesproken dus ik bel op een zaterdagavond en krijg een
behoorlijk beschonken Maggi aan de lijn die zegt dat ze hem begin die week
naar het hospitaal hadden gebracht, dat hij weer naar huis was gekomen en
dan die namiddag weer naar het hospitaal maar”nothing to worry about, it’s
not serious”. Maar een uur later is hij gestorven, gelukkig in het bijzijn
van zijn oudste zoon, de verpleger. En zo werd mijn beste klant ten grave
gedragen korte tijd voor mijn zaak de geest zal geven en ik lees daar een soort luguber parallellisme in. Tijdens de dienst werd een hommage van mij aan mijn dierbare vriend voorgelezen die nu een van de meest bezochte stukken op mijn blog is, de mensen zeggen , ‘Norman leaps at you from the pages’ en dat is een groot compliment maar als ik in zijn ogen kijk op de foto op mijn bureau wordt het mij telkens zwaar te moede, oh zo zwaar te moede.





De aanloop



De eerste maanden van 1986 worstelde ik met een behoorlijke depressie. Het
jaar tevoren had ik een huis gekocht maar nog voor de verbouwingen achter de rug waren kwam het tot een breuk met mijn toenmalige vrouw waar ik negen ar mee samen was geweest. Nu woonde ik voor de eerste keer alleen en dat
beviel me niet echt, gelukkig wist ik toen nog niet dat daar nooit meer verandering in zou komen. Maandenlang zat ik thuis met de gordijnen dicht zodat de woonkamer in een soort aquariumlicht baadde waarbij ik gelukkig wel kon lezen. Ik herinner me dat ik veel Anthony Burgess las toen. Als er telefoon kwam en ik voelde me echt balsturig nam ik soms de hoorn op en zonder te luisteren naar wie het was zei ik :” Dit is géén antwoordapparaat, U hoeft géén boodschap in te spreken, wij hebben geen boodschap aan uw boodschap.” en legde in. Niet echt wat Dale Carnegie (How to make friends and influence people) van harte zou aangeraden hebben. Die periode markeert ook wel een breuklijn in vele oppervlakkige vriendschappen omdat ik geen mensen meer bezocht om ze niet met mijn pijnlijke geestelijke toestand lastig te vallen en de meesten van hen belden mij ook niet om er naar te vragen, dus dan weet je wel hoe laat het is. Mijn malaise duurde maanden en vaag had ik wel het plan, meestal als ik
gedronken had, wat veel voorkwam, om een tweedehands boekhandel te beginnen maar ik geraakte niet uit de depressieve inertie.
Op een lenteochtend echter stond ik in de badkamer en besefte dat de donkere periode voorbij was. Maar voor hoelang ? Ik wist dat ik nu de hand aan de ploeg moest slaan vooraleer ik misschien weer in een donker gat belandde.
Die dag kocht ik, ingaande op een krantenadvertentie, een racefiets, ah ja
het moest een beetje vooruitgaan nu. Vervolgens reed ik, met de wagen weliswaar, naar Lier waar ik op het Lisp een veilinghuis, of roepzaal zoals wij zeiden, kende waar ik wel eens boeken had zien liggen. Ik stapte binnen en richtte mijn vraag tot de oude zaakvoerder. Die keek me onderzoekend aan en terwijl hij steeds mummelde van ‘boeken … boeken …’ leek hij een besluit te nemen. Hij zei dat hij eerst even met zijn compagnon moest bellen en sloot zich even op in zijn kantoortje achterin.
Hij kwam vriendelijk knikkend en aldoor ‘boeken … boeken …’ murmelend terug
en troonde me mee naar een groot magazijn met rekken vol boeken van de vloer tot de zoldering en massa’s volle bananendozen in het midden. We kwamen overeen dat ik elk boek voor 10 frank (0,25 euro) kreeg omdat het mijn intentie was er een paar duizend aan te schaffen.
We spraken af dat ik vanaf de volgende dag aan het titanenwerk van het uitsorteren zou beginnen en ik ben daarna af en aan enkele weken bezig geweest om de selectie te maken die mijn beginstock zou worden. Helaas liet ik door gebrekkige kennis veel waardevolle zaken liggen – ik zie ze nog voor me en in het licht van mijn huidige kennis vloek ik zachtjes op de ignoramus die ik toen was.
 Ik had aan mijn vele reizen in het Verre Oosten een behoorlijke collectie
antiek overgehouden waarvan ik soms wat verkocht maar nu werd het ernst. Ik
belde dezelfde avond enkele klanten die in feite goede vrienden waren en
bood hen een aantal goede stukken aan. De deal was snel beklonken omdat zij
mijn collectie kenden en allang een oogje op sommige zaken hadden dus nu had ik ook het beginkapitaal om al die boeken te betalen en ja, dat waren niet de enige kosten natuurlijk. Ik moest namelijk op zoek naar een pand voor mijn toekomstige zaak en was niet van plan om te huren maar te kopen omdat ik het gevoel had dat dit was wat ik de rest van mijn leven ging doen. Ik viel naast iets in de Wolstraat, helaas, en ook iets in de Reyndersstraat omdat ik in feite enkel een winkelpand wilde en geen volledig huis waar ik dan huisbaas moest gaan spelen voor de bovenverdiepingen, een rol die mij niet zou liggen. Dus eindigde ik in de Lange Leemstraat; het pand stond al geruime tijd te koop en de makelaar zei langs zijn neus weg dat de eigenaars er nu echt wel vanaf wilden. Ze vroegen een bepaalde som en ik deed een bod van tweederde ervan en de koop was rond als ik er nog 25.000 frank bij deed (dat is 625 euro,
dus peanuts). Nadat ik een mooi voorschot betaald had maakten de eigenaar en de notaris er geen punt van dat ik de zaak al begon in te richten voor het uiteindelijke verlijden van de verkoopsakte en zo kwam het dat de winkel al weken open was toen de koop in feite bezegeld werd op het notariaat.
Dus binnen de twee maanden na die ochtend dat ik voelde dat de ban gebroken
was had ik een beginstock ingekocht, hoe kwalitatief beperkt ook, een pand
gekocht en ingericht, de hele papierhandel afgemaakt en de zaak geopend en
ik wist; als ik nog eens in een depressie verzink zal ik toch blijven
doorwerken en zo is het inderdaad gegaan, hoe slecht of zelfs suïcidaal ik
mij soms voelde, altijd zat ik om één uur ‘s namiddags achter mijn bureau,
zelfs al had ik tot 6 uur ’s ochtends aan één of andere toog liggen
wallebakken als een wrattenzwijn. De zaak gaf mij discipline en structuur en soms ging ik zelfs jaren aan een stuk niet op verlof gewoon om op debarricaden te blijven van een onderneminkje dat menige storm moest
doorstaan. Soms, als ik ziek was, liet ik mij wel eens vervangen door een vriend die daarom de ‘amanuensis’ werd genoemd, maar normaal gezien was ik er steeds doch ik leerde slechts traag bij en het was mijn geluk dat ik in die tijd behoorlijk wat auteursrechten beurde van tante Sabam voor mijn rocktekstenschrijverij anders had ik het niet kunnen uitzingen omdat ik nog niet genoeg kennis en contacten had en mijn aandacht te versnipperd was tussen de rock, het nachtleven en het antiquariaat dat toen eigenlijk slechts een tweedehandswinkel was.



 




Naïeve initiatieven



Ik was dus aan mijn zaak begonnen met meer enthousiasme en belezenheid dan vakkennis en dat werd al snel duidelijk. De eerste weken had ik een redelijke omzet maar daarna waren de krenten door collega’s en verzamelaars wel uit de taart gepulkt en werd alles een stuk lastiger ook al omdat de voor Antwerpen steeds zwakke augustusmaand nu was aangebroken. Als nog relatief recente alleenstaande legde ik mij naarstig toe op het nachtleven en de daarmee gepaard gaande verleidingen annex uitspattingen zodat ik vaak slechts half bewusteloos in de winkel aanspoelde en daar dan poogde in de loop van de namiddag krachten op te doen voor nieuwe heroïsche drinkgelagen ’s avonds. Je kan niet zeggen dat ik volgens een strak plan werkte maar toch kwamen er soms invallen en strategieën aanwaaien in mijn toentertijd enigszins verwilderde brein.
Op één van mijn vele trips doorheen Engeland was ik ook eens in Hay-on-Wye, het boekendorp op de grens tussen Shropshire en Wales beland. Toen dan Noël Anselot in Wallonië het boekendorp Redu uit de grond stampte droeg dat snel mijn belangstelling weg en weldra ging ik er een kijkje nemen en met hem praten. Redu bestond toen twee jaar. Het was een stralende dag en alles zag er perfect uit en op de terugweg rijpte bij mij een plan. Ik had gezien dat vele Waalse antiquariaten een dependance in Redu hadden opgericht en dat zette mij aan het dagdromen. Waarom geen Joyce Royce II in Redu vestigen ? Nauwelijks had de idee zich gemanifesteerd of ik raakte erdoor geobsedeerd wat mij wel eens meer overkwam en niet altijd met even optimale resultaten. Ik besloot mijn amanuensis, vriend, mede-drinkebroer en hulpje bij het plan te betrekken en wist hem al snel te overtuigen door mijn ongebreideld en rücksichtslos enthousiasme. Ik zag het al helemaal voor me, hij zou vennoot worden, we begonnen een tweede zaak in Redu en zouden roteren, twee weken Antwerpen, twee weken Redu en alles zou fantastisch zijn. Ik vergat wel even dat Redu gedurende de winter gesloten bleef en dat de amanuensis indien mogelijk nog minder zakelijk inzicht en savoir-faire had dan ik. Hij moest voor zijn deelname wel een lening van zijn ouders loskrijgen om extra stock aan te kopen, huur te betalen en dergelijke en gelukkig gingen die mensen dwarsliggen zodat het bruisende plan een stille dood stierf, iets waarvoor ik nog altijd intens dankbaar ben. Redu is, net zoals Damme, nooit echt een groot succes geworden, uiteindelijk zijn de meeste bezoekers vakantiegangers en wat kopen die buiten rommel en bestsellers ? Soms kon ik zo in de ban komen van een idee dat ik elk realisme verloor, iets als blinde verliefdheid denk ik, waarmee ik ook wel eens in de problemen kwam.
Op een dag kreeg ik bezoek van de dichter Francis De Preter die ik kende van de tijd dat ik correctiewerk voor de Standaard Uitgeverij deed. Hij vroeg me of hij zijn nieuwe dichtbundel in de winkel mocht komen voorstellen, zijn vriendin zou zich over de receptie ontfermen, iemand zou een lovende inleiding geven, hij zou voorlezen, en de genodigden zouden ongetwijfeld boeken kopen en klant worden. Zo gezegd, zo gedaan en eigenlijk was dat best wel aardig al vond ik het achteraf toch niet voor herhaling vatbaar. Als een glas wijn omvalt over een aantal boeken heeft uiteraard niemand dat gedaan bijvoorbeeld, er blijft sowieso rommel achter en op het eind van de avond zit je toch met de gedachte, was dat nu echt de moeite waard ? Dus het bleef bij die ene keer. Ik weet dat er tegenwoordig een aantal evenementenboekhandels en antiquariaten bestaan en waarschijnlijk liggen hun overlevingskansen een stuk beter dan mijn soort zaak maar het moet ook je temperament zijn.
Onder mijn klanten zaten ook een aantal kunstenaars die vaak lang bleven hangen om over alles en nog wat te palaveren. Op een bepaald moment kwam bij ons de idee op om de winkel ook tot een soortement kunstgalerij te maken waar zij dan hun werken te koop konden aanbieden. De winkel stond toen lang niet zo eivol met boeken als later en op de bovenste rekken en aan de muren was plaats voor kunstwerken. Wout Vercammen, Frans Van Roosmaelen en Marc De Roover leverden werk. Hugo Heyrman die om de hoek op de Belgiëlei woonde sympathiseerde wel maar deed niet mee. Frans Van Roosmaelen moest al snel afhaken omdat zijn vaste galerijhouder protesteerde omdat hij daar een contract had mee lopen. Deze onderneming is nooit een groot succes geworden, alleen sommige zeefdrukken van Wout Vercammen raakten verkocht en stilletjes aan bloedde het project dood en namen de boeken alle plaats in.
Je hoorde ook toen al over boekhandels of antiquariaten die het moeilijk hadden dus begon ik aan verfraaiingswerken om zodoende een duidelijk signaal naar de klanten toe te sturen dat het hier nog lang niet afgelopen was, integendeel zelfs. De winkel draaide wel niet zo schitterend maar door de auteursrechten die ik trok kon ik dit toch bekostigen en ik wist toen al lang dat ik in deze zaak oud wou worden, spijtig genoeg is dat niet doorgegaan, ik had gerust tussen de boeken aan mijn eind willen komen.
Op een dag kreeg ik een telefoontje van de VRT toen nog BRT. In Fnac zou op Bloomsdag een volledige lezing van Ulysses gehouden worden, 24 uur lang zou een keure van Vlaamse auteurs en woordkunstenaars voorlezen uit Joyce’s meesterwerk. Betty Mellaerts wilde hier op in spelen in haar bekende radioprogramma Het Vermoeden en zocht een Joyce-specialist waardoor ze bij mij terecht waren gekomen. Dit was duidelijk in het pre-Geert Lernout tijdperk, waarschijnlijk studeerde die toen nog in Canada of Ierland. Dus de vraag was of ik naar Brussel wilde komen om in de studio over Joyce te praten terwijl ze regelmatig naar het Fnac-auditorium overschakelden voor korte live-fragmenten. ’s Morgens vroeg was ik in de Fnac om te luisteren en na de radio-uitzending ook maar de volle 24 uur heb ik het niet volgehouden, niet bij gebrek aan belangstelling maar wel door een tekort aan energie. De radio-uitzending ging vlot en ik kan het hier bevestigen, wat de befaamde ogen van Jan Leyers voor het Vlaamse vrouwvolk betekenen valt in het niets bij die van la Melaerts en hun effect op de Vlaamse man en zeker dit exemplaar dat gretig keek. Jeepers creepers !






 





Het begint



Wie een zaak opent moet er een naam bij verzinnen. Ik herinner mij het
brainstormen met mijn vrienden in Japan over een naam voor onze nieuwe band; flink stoned en beschonken blijft iedereen dan grappige, liefst schunnige, ideeën spuien maar als je met zoiets blijft zitten en je groep begint te marcheren zit je met de gebakken peren als gevolg van je flauwe grap. Vraag het maar aan School is Cool. Ik zat nu met een soortgelijk probleem, hoewel, boeken zijn natuurlijk geen rock. Boekhandel Hugo Boelaert was hoegenaamd geen optie, het zat teveel in de sfeer van Frituur Bij Jos en Rita, bweikes.
Ik dacht even aan De Laatste Letter maar verwierp ook dat. Ik was wel al
jaren bezeten van James Joyce en alles wat met zijn leven en werk te maken
had; zo herlas ik elk jaar Ulysses en telkens met evenveel plezier. Dus
moest het iets met Joyce worden. Ik dacht aan Joyce & Co naar analogie met
Shakespeare & Co, de beroemde Parijse boekhandel van Sylvia Beach die ervoor gezorgd had dat de eerste druk van Ulysses het licht zag bij een drukker in Dijon. Maar wat bleek; er was een niet onverdienstelijk Nederlands auteursduo dat onder de naam Joyce & Co publiceerde, dus ook die idee moest ik, met spijt in het hart, overboord gooien. Uiteindelijk dacht ik; Joyce is de beste schrijver en Rolls Royce naar verluid de beste auto dus wordt het Joyce Royce, en het rijmt nog ook, dus dat gaan ze makkelijk onthouden. Er werden kaartjes gedrukt met Joyce Royce in mosgroen als hommage aan Joyce’s Ierse afkomst.
De openingsreceptie zou op 11 juli vallen, dat was toeval en had niets met
de Vlaamse feestdag te maken. Er daagden een vijftigtal mensen op die samen
meer dan 70 liter wijn, ettelijke bakken bier en behoorlijk wat sterke drank soldaat maakten terwijl de schilder nog de naam op het winkelraam aan’t aanbrengen was, zo gaat dat altijd. Naarmate de avond vorderde begonnen we mensen die voor de etalage stopten om te kijken binnen te roepen en twee ervan die verderop in de straat woonden werden klanten voor jaren. Hij was een aspirant schrijver, eeuwig in een sjofel grijs pak die altijd mooie uitgaven van Russische klassieken kocht en dan op een dag verdween. Het meisje, Saskia, altijd goedlachs, verdween ook maar verscheen jaren later weer in de zaak: ze was nu vastgoedmakelaar in Florida en kwam me trots de foto’s van haar huis en de kinderen tonen.
Ik weet nog dat we na de receptie in de late uurtjes met een harde kern van
feestvierders naar de Scheldekaaien afzakten waar de Boulevard of Broken
Dreams toen plaatsvond maar hoe ik daarna heelhuids ben thuisgeraakt kan ik
mij totaal niet meer herinneren.
Op maandag 14 juli ging de winkel dan écht open en mijn eerste klant was
Leon Sternberg, een joodse collega die zijn eigen antiquariaat,
gespecialiseerd in recht, verderop in de straat had. Vreemd genoeg herinner
ik mij na al die jaren nog welk boek hij kocht; het was een werk over de
postzegels uitgegeven door de Spaanse Republikeinse regering midden de jaren
dertig, en ik vroeg er 385 frank (9,5 euro) voor.
Leon had lang een antiquariaat in Montevideo gehad maar was nu al jaren
terug in Antwerpen. Hij was een enorm erudiet man met een encyclopedische
kennis van boeken en al wat ermee te maken had en talloze keren heb ik op
zijn kennis beroep mogen doen. Hij heeft me veel geleerd maar moet zeer vaak letterlijk en figuurlijk de wenkbrauwen gefronst hebben bij mijn onwetendheid en totaal gebrek aan ervaring. Hij legde me bijvoorbeeld uit dat collega’s potentieel je beste klanten zijn omdat ze hetzelfde boek vaak meermaals kopen terwijl de gewone klant dat normaal gezien maar éénmaal doet. Hij kocht veel boeken bijmij omdat ik gewoonweg de prijzen niet kende en dikwijls probeerde hij me één en ander aan het verstand te brengen. Zo had hij eens enkele boeken gekozen uit een partij die ik net had ingekocht en die dus nog niet geprijsd was. Ik noemde een prijs van 4000 frank (100 euro) en hij riposteerde met een bod van 7000 frank (175 euro) en zo won hij mijn hart, ook al omdat hij er bijvertelde waarom dat de prijs moest zijn. Natuurlijk deed hij er nog altijd een zeer goede zaak aan maar ik moest sowieso leergeld betalen, en dit was de aangenaamste manier.
Veel boekhandelaren kwamen toentertijd bij mij inkopen omdat mijn
onwetendheid erg in hun voordeel werkte. Naarmate ik in de loop der jaren
aan kennis en prijsbewustheid won bleven ze weg en waren we van dan af écht
collega’s.





Starten





Toen ik de winkel opende was hij maar half zo groot als nu. Net voorbij mijn bureau had ik een muurtje van rekken opgetrokken zodat het achterste gedeelte leeg bleef. Het duurde ongeveer anderhalf jaar voordat ik genoeg
stock had om ook de andere helft te vullen; toen kreeg de zaak de vorm die
ze tot nu toe heeft. Natuurlijk gebeurden er die eerste jaren constant
herschikkingen naar gelang het wijzigen en verbeteren van de collectie maar
de winkel in zijn huidige indeling is in feite sinds 1993 dezelfde gebleven, toen had ik de juiste vorm gevonden en moest daar niet meer van afwijken, tenzij in details. Iedere boekhandelaar zal deze materie kennen. De stock van een tweedehandsboekhandel of een antiquariaat fluctueert uiteraard voortdurend, in den beginne was dat bij mij met weinig inzicht en zonder sterk afgelijnde inhoudelijke politiek maar gelukkig veranderde dat,alhoewel traag en geleidelijk. Als men een kwaliteitszaak wil opbouwen moet
men 'collectie maken' d.w.z. een coherente visie ontwikkelen op wat je wilt  verkopen en aanbieden. De bestsellers verkopen ze wel in de krantenwinkel om de hoek of zelfs in de supermarkten dus daar hoef je je niet echt mee bezig te
houden tenzij om een graantje mee te pikken van een tijdelijke hype maar
toch kan je hier maar beter voorzichtig mee zijn als je een reputatie poogt
op te bouwen. Mijn groeiproces was traag omdat mijn focus verdeeld was. Ik
schreef veel poëzie wat leidde tot publicatie in, ik zeg maar wat, De Brakke Hond, Diogenes en Deus ex Machina en zelfs de selectie van een gedicht in de bloemlezing Gedichten 89 van Van Herreweghen, dus daar kroop tijd en concentratie in. Dan brak begin jaren negentig Clouseaumania uit in Vlaanderen, deze band zou het echt internationaal gaan maken en mijn
dorpsgenoot Jan Leyers die hun eerste Engelstalige plaat zou producen, vroeg mij om een aantal van hun nummers, waaronder het bekende Anne, in het Engels te vertalen. Dat was een makkie en hoewel de plaat niet echt het verwachte internationale succesverhaal werd genereerde ze toch zoveel auteursrechten dat ik eind 1992 de lening van mijn winkel in één keer kon afbetalen. De bank vond dat niet leuk maar ik had een clausule die dat toestond wel in het contract laten opnemen. Ook mijn boekhouders vonden het geen goed idee omdat afbetalingen fijn aftrekbaar zijn van de belastingen maar ik heb het me nooit beklaagd om zonder schulden te leven en op de dag dat ik die deal afrondde nodigde ik dan ook al mijn vrienden uit in de Sfinks, ons stamcafé in Boechout, en gaf een gratis vat.
Enkele jaren tevoren had ik een kleine erfenis gedaan zodat ik ook de lening van mijn huis had kunnen aflossen zodat ik nu volledig zonder schulden leefde en besloot het voor de rest van mijn dagen zo te houden indien mogelijk. Nu begon ik samen met een vriend de winkel te verfraaien en dat was een signaal naar de buitenwereld want ook toen waren er zaken die het moeilijk hadden of sloten en dit was mijn manier om te demonstreren dat ik nog lang niet bereid was de handdoek in de ring te gooien, wel integendeel, want ik ging meer en meer voor hogere kwaliteit en heb nooit meer omgekeken. Ik had ook meer inzicht gekregen in de hele handel en waar ik naartoe wilde met de zaak, hoe ik me wenste te positioneren als het ware en ja, dat was in zeker zin elitair, maar de prullen, de middelmaat vond en vindt je overal en ik dacht laat ik voor het zeldzame gaan, het vreemde, het kwalitatief hoogstaande, laten we ons gewoon aanstellen als snobs, als betweters, er moeten toch mensen zijn die dat appreciëren eerder dan al die peperkoeken middelmaat. Dus dat wou en zou ik proberen.









P & E





In juli 2009 kreeg ik een telefoontje van E. Ze zei dat ze mijn nummer van
een gemeenschappelijke kennis had gekregen en dat we elkaar kenden van de
zestiger en zeventiger jaren in het woelige alternatieve Antwerpen; de Muze,
de Mok, de Paddock enzovoort enzovoort. Ik kon me haar niet herinneren maar
ja die hele periode had ik duchtig meegefeest in de tijdsgeest – ik moet hierbij
geen tekening maken zeker ? – en veel was daarom wazig en vaag geworden.
Goed, waar ging het om ? Zij woonde al jaren in Australië en had het daar
uitstekend naar de zin maar nu waren haar ouders overleden en als enige
dochter was zij enkele maanden hier om de erfenis af te handelen. Zo was er
een luxueus dakappartement op een mooie laan in Deurne, een buitenverblijf,
spaargeld, een kunstcollectie en ja, ook een bibliotheek en of ik eens wou
komen kijken. We maakten een afspraak en ik meldde mij stipt; zij herkende
mij blijkbaar; ik haar niet maar we konden het onmiddellijk goed met
elkaar vinden. Ze legde me uit dat de hele erfenis haar zo exorbitant
welstellend maakte, terwijl ze ook al een goed leven in Australië leidde,dat het haar niet om geld te doen was in verband met de boeken. Ze had al veel goeds over mijn zaak gehoord en zei, kies gewoon uit wat je
interesseert en betaal me een symbolisch bedrag of voor mijn part niets en
zorg ervoor dat één van je collega’s zich over de rest ontfermt. Uiteraard
ging ik zo’n vorstelijk voorstel niet weigeren en terwijl zij elders in het
appartement bezig was begon ik de bibliotheek te verkennen. Veilinghuis
Bernaerts was al langs geweest voor de kunst en zij hadden ook wat boeken
opzij gezet maar gelukkig waren ze niet erg nauwgezet te werk gegaan want
hier stond echt wel een boel kwaliteit bijeen en ik begon me al zorgen te
maken om mijn rug. Haar vader was een koloniaal ambtenaar geweest en er was
een mooie collectie Belgisch Kongo, met soms losse briefwisseling erin
tussen hem en andere vooraanstaande koloniale ambtenaren wat altijd
interessant is. Dus daar kon het meeste al van mee. Er was ook behoorlijk
wat kunst en speciale uitgaven en enkele échte pareltjes zoals een eerste
druk van een dichtbundel van Paul Snoek die hij van een opdracht, datering
en handtekening had voorzien waaronder hij dan ook nog eens een sierlijkesnoek had getekend. Dat is natuurlijk het materiaal waar de verzamelaars aar smachten en nog dezelfde week had ik het boekje via het internet
verkocht voor een respectabel bedrag. Er waren zoveel boeken dat ik nog een
tweede afspraak moest maken en ondertussen had ik ook al een regeling
getroffen met een bevriende collega die de rest zou opruimen.
’s Avonds belde ik met mijn goede vriend P. om over koetjes en kalfjes te
praten en uiteraard deed ik hem het verhaal van mijn fijne aanwinsten. Toen
hij het adres hoorde werd hij helemaal enthousiast en toen ik haar naam
noemde wist hij het wel zeker. Hij kende haar maar was haar al tientallen
jaren uit het oog verloren en brandde nu van verlangen om contact met haar
op te nemen. Deontologisch gesproken vond ik niet dat ik hem haar nummer
zomaar kon doorgeven zonder er eerst met E. over gesproken te hebben en ik
beloofde hem dit zo snel mogelijk te doen. Het verhaal was dat zijn moederdie alleenstaand was, jarenlang als poetsvrouw bij E’s ouders had gewerkt en als er geen school was nam zij hem gewoon mee zodat E. en P. als het ware
half en half samen waren opgegroeid. Geen wonder dat hij haar wilde
terugzien en na een telefoontje met haar kwam dat in orde en zijn ze
herhaaldelijk samen gaan eten gedurende de anderhalve maand dat zij nog hier
was en nu mailen ze regelmatig en één van de volgende jaren staat voor hem
een reis naar Australië op het programma. Funny old world, isn’t it ?





Veilingen en bibliotheken



Aankopen doe je overal en nergens. De rommelmarkten die ik heb gezien, en niet alleen in België, daar kan je zeven wereldkampioenschappen voetbal op organiseren, en dat zijn dan nog alleen de openluchttoestanden. De eindeloze rijen bananendozen met de boeken er zo dicht opeen in gepropt dat je ze niet fatsoenlijk kan bekijken, laat staan de titels op de ruggen lezen, de restanten van strips en tijdschriften, met daartussen dan plots iets dat ze zo waardevol achten dat ze er het dubbele van de reële prijs opplakken omdat ze iets fout hebben gelezen op het internet, en denk niet dat hierover gediscussieerd kan worden. Dan zijn er ook nog de turnzalen en parochiehuizen om niet te spreken over de fabriekshallen waar wekelijks markt wordt gehouden met vaste standhouders die er met het verstrijken der jaren vergrijzen en verschrompelen onder de impact van de eindeloos herhaalde luide kermismuziek die als een klanktapijt voor hun dalende verkoopcijfers fungeert, jaar in jaar uit die éne CD of zelfs nog cassettebandje … Genoeg om ieder individu tot geweld of waanzin te drijven terwijl de eindeloze rijen mensen voorbij drentelen in hun spuuglelijke anoraks en trainingspakken vergezeld van hun drenzende kindertjes die als sprinkhanenplagen doorheen de standen struinen en een zenuwslopend spoor van wanorde achter zich laten. Nee, dan verkoos ik ruimschoots de beschaafde privé-inkopen of de veilingen.


Begin jaren negentig was ik mijn werk als boekhandelaar steeds ernstiger gaan nemen, dit zal ook wel wat te maken hebben gehad met het tanende succes als tekstschrijver zodat ik mijn winkel niet langer als een dépendance van mijn andere activiteiten kon beschouwen, laat staan als rustplaats na mijn uitspattingen in het nachtleven. Ik begon werken over het vak zélf te lezen, dus boeken over boeken en de geschiedenis van het antiquariaat alsook biografieën van de grote verzamelaars en beschrijvingen van hun collecties.
Nu was ik klaar om mijn eerste echte veiling te bezoeken. Het betrof de verkoop van een grote partij bij veilinghuis Amberes en voor mij was het eerst zaak de kat uit de boom te kijken – zo van, hoe werkt dat hier nu ? De eerste uren observeerde ik gewoon en tegen het einde van de veiling bood ik mee op een standaardwerk in 5 delen over Antwerpen, gedrukt in het Latijn dan nog. Ik verwierf het voor 5000 frank (125 euro) en was tevreden. In die tijd was de afdeling Antverpiana in een antiquariaat nog erg belangrijk en kon ze op ruime belangstelling van verzamelaars rekenen wat vandaag de dag niet meer het geval is. Het werk dat ik aankocht is van die aard dat het niet écht makkelijk te verkopen was maar wel glans verleende aan mijn collectie, wat ook zijn belang heeft.
Ik begon met grote regelmaat de boekenveilingen bij Bernaerts bij te wonen. Mon en zijn familie en staf hebben van die zaak iets puiks gemaakt met dan ook nog eens het restaurant dat een verdienstelijke keuken voert waar het tijdens de middagonderbreking van de veiling leuk tafelen was met collega’s of klanten.
Je leert een aantal wetmatigheden van het veilingwezen hanteren. Liefst niet tegen je trouwe klanten opbieden bijvoorbeeld. Eens langs de neus weg informeren bij collega’s en verzamelaars waar zij op azen zodat je elkaar niet nodeloos op kosten jaagt wat erop neer komt dat je elkaar vertelt wat elkeen écht wil hebben en dan verder de zon in het water laat schijnen.
Soms koop je loten voor één of twee werken maar betreft het wel een hele doos met ‘aanverwante’ waarin je soms heel aangename verrassingen aantreft. Wie op professionele wijze op veilingen wil kopen heeft in de dagen daarvoor zijn huiswerk moeten doen; je hebt je handen vol aan de soms zeer uitgebreide catalogus en je bepaalt voor alle loten die je belangstelling wegdragen een verkoopprijs en op basis daarvan de meest haalbare biedprijs waarbij je de 23% veilingkosten niet uit het oog mag verliezen. Dit alles wordt in de catalogus genoteerd en ook in het heetst van de biedingstrijd wijk je hier niet van af. Klanten vragen antiquaren soms ook om voor hen op loten te bieden omdat ze zelf niet aanwezig kunnen of willen zijn en je werkt dan op een vooraf overeengekomen percentage. Ik heb dat altijd vermeden omdat ik me dan iets teveel loopjongen zou voelen, ook kunnen ze zelf voorafgaande schriftelijke biedingen inbrengen, of telefonisch meedoen.
Ik vond het bij Bernaerts altijd aangenaam toeven, de zoemende drukte, het gefluisterd overleg tussen vrienden en concurrenten, het af een aan lopen van de bieders, de soms ook wel verstikkende warmte en de humor van Mon en zijn zonen. En als je dan na de veiling je loten afhaalde en naar de winkel bracht kon je jezelf al monkelend zien als een primitieve jager die zijn hard bevochten bloederige buit naar zijn hol of grot sleepte.


Iemand die ik al jaren kende en waarvan ik veel boeken kocht omdat hij voor een uitgeverij werkte deed mij een aanbod. Hij beschikte over relatief grote partijen splinternieuwe boeken aan zeer lage prijzen en konden wij hier niks mee aanvangen ? Ik nam contact op met de bibliotheek in mijn dorp en bood hen de nieuwe boeken aan met een korting van 40 %. Er was duidelijk belangstelling, ook van andere bibliotheken in de buurt, en ik begon aan een soort bijberoep als handelsreiziger wat niet altijd even prettig was, maar wel lucratief, zeker in het begin. Die bibliotheken willen vooral kinderboeken, omdat kinderen blijkbaar het meest lezen, dan crimi’s en voor de rest de nieuwste bestsellers zolang ze maar niet te ‘highbrow’ zijn. Zo had ik eens een discussie met een bibliothecaris over Isaac Bashevis Singer, de Nobelprijswinnaar en één van mijn grote favorieten. Dus beval ik zijn boeken steeds sterk aan maar de man in kwestie had nooit van Singer gehoord en trok duidelijk het belang van zowel Singer als de hele Nobelprijs in twijfel. Zo kan je dus het niveau van sommige van die mensen inschatten, het zijn meestentijds gewoon ambtenaren die toevalligerwijs met boeken te maken krijgen maar er uiteindelijk totaal geen affiniteit mee hebben.
Er was ook een bibliotheek waar een soort omgekeerd seksisme scheen te heersen bij het aanwerven van nieuw personeel: er werkten enkel vrouwen, tot gehandicapten toe, maar nooit zag je daar een man tenzij er iets moest gerepareerd worden. In de tien jaar of meer dat ik daar boeken leverde veranderde er niks aan die hele gesegregeerde toestand. Vreemd.
Wat mij ook opviel was een vorm van willekeur bij het bestellen en aankopen; ik denk nu aan een bibliothecaris waarmee ik overigens zeer goed kon opschieten omdat hij als één van de weinigen over een dosis humor beschikte, maar van poëzie moest hij niks hebben, dat was ‘zever in pakskes’, dus zelfs Claus, Kopland of De Coninck, laat staan buitenlandse dichters aan hem slijten was een waar titanenwerk waar telkens een hele overredingsstrategie aan te pas kwam. Maar ja, het was voor de goede zaak: de poëzie en mijn omzetcijfer.
Interessant in sommige bibliotheken was de snelle evolutie van de technologie. Sommige hadden een scanner waarmee ze konden zien hoeveel keer elk boek het laatste jaar daadwerkelijk was opgevraagd of uitgeleend. Dat maakte het objectief ook makkelijker om te beslissen nieuwe titels van die auteur te kopen of de oude uit de rekken te verwijderen.
In één bibliotheek was ik na verloop van tijd niet meer welkom. Elke factuur moet door de gemeenteraad worden goedgekeurd en gewoonlijk is dat louter een formaliteit maar in dit stadje kwam er protest omdat er werd aangekocht bij een zelfstandige die niet binnen de gemeentegrenzen gevestigd was. De bibliothecaris argumenteerde dat niemand betere voorwaarden of een aantrekkelijker assortiment aanbood, maar niets mocht baten. Ziedaar het trotse, open Vlaanderen met oog voor de belangen van zijn inwoners, of slachtoffers zo u wil.









Quantumsprongen



Het einde van 1992 kwam in zicht en het leek er sterk op dat de meeste
kinderziekten van de zaak nu achter de rug waren; de stock was beter en meer coherent, er was een samenhangende visie, de zaak was afbetaald en schuldenvrij en de omzet steeg; er was dus arbeidsvreugde en elke werkdag in het antiquariaat leek telkens een beetje een avontuur. Dat kan gek klinken voor mensen die redeneren in clichétermen zoals “een stoffig
boekenwinkeltje” en die behoefte hebben aan weidse uitzichten en actie, maar een antiquaar leeft anders. Elke nieuwe inkoop, en hoe meer hoe liever natuurlijk, is opwindend en het was voor mij heel duidelijk dat elk boek met een vergezocht en zeldzaam onderwerp een godsgeschenk was. Zo vond ik eens een boek dat uitsluitend over vogelverschrikkers ging; het was binnen de kortste keren verkocht aan een collega die zeker wist dat hij er een klant voor had. Zoals Leon Sternberg me gezegd had kunnen collega’s inderdaad je beste klanten zijn en met meerdere van hen had ik vaste deals en afspraken over de kortingen die we elkaar toekenden. De standaardkorting bedraagt 10% maar tussen goed bevriende collega’s die regelmatig bij elkaar inkopen is dat 20% en uitzonderlijk zelfs 30. Het past ook hier iets te zeggen over de prijs van boeken: de waarde van een boek is niet noodzakelijk objectief te bepalen, zeker niet in de tijd voor het internet iedereen qua kennis gelijkschakelde. De prijs van een boek wordt mede bepaald door de boeken die er omheen staan. Als je een gesigneerde eerste druk van Maurice Gilliams – zeldzaam omdat Gilliams node signeerde – op een marktje vind tussen stapels verhakkelde Urbanusstrips en exemplaren uit de Boeketreeks zal hij goedkoper zijn dan wanneer je hem aantreft in een gespecialiseerd antiquariaat en dat is niet meer dan logisch.
Nu brak 1993 aan en half januari kreeg ik een telefoontje om een grote
partij boeken te komen bekijken op de Linkeroever op een adres dat in se al
een verleiding inhield: de Paul Van Ostaijenlaan. Dit zou de aanleiding
blijken voor een eerste quantumsprong. Ik was gewaarschuwd dat het over echt
veel boeken ging dus ik begon er die zaterdagochtend vroeg aan – dat was in
de tijd dat ik ’s zaterdags nog gesloten bleef. Het huis stak vol boeken en
de kwaliteit was hoog; er stond een mooie oude boekenkast met glazen
schuifdeuren en die kocht ik ook maar meteen. Nu moest ik beginnen
rondbellen voor hulp bij het vervoer want zelfs in mijn stationwagen kon ik
al die boeken niet kwijt en de kast al zeker niet. Ik maakte ook een
afspraak met ex-collega Rob Talboom om mij de hele zondag te helpen bij het
prijzen van de partij en ook met een klusjesman om de kast op zijn plaats te
krijgen en zo de winkel een andere, en sindsdien definitieve, vorm en
indeling te geven. Dat alles moest dus in één weekeinde geschieden en wezijn er wonder boven wonder in geslaagd ook. Toen ik zondagavond afgepeigerd
thuiskwam kon ik het niet nalaten om met een goed glas wijn in de hand
luidop “het is volbracht” te zeggen en het voelde ook zo
Het Antwerps boekenwereldje is klein en elk gerucht verspreidt zich
bliksemsnel, dus vanaf maandagochtend toen ik nog de laatste hand aan de
omgebouwde winkel legde die normaal slechts na de middag opengaat, begonnen
zich klanten en collega’s te melden wat een kleine heksenketel veroorzaakte.
Kortom, binnen de maand had ik de aanzienlijke som die was geïnvesteerd
terugverdiend terwijl ik toch een gevoelige stijging had geboekt zowel qua
kwantiteit als kwaliteit. Geweldig gevoel.
Eind januari moest het oude Sfinkscafé waar we sinds 1975 zaten en dat door
de eigenaren, een kloosterorde, weer werd opgeëist, sluiten. Wij hadden
hemel en aarde bewogen om dit te voorkomen maar helaas, niets mocht baten.
Wel was het zo dat het kleine park achter het café waar we het festival
hielden echt te klein was geworden voor een evenement dat steeds groter werd. Gelukkig gaf de gemeente ons een oud spoorweggebouw om een nieuw café in te richten zodat de Sfinks, die voor het dorp en de omliggende gemeenten
een grote sociologische meerwaarde had en heeft, niet hoefde te verdwijnen.
Naar een nieuwe festivalweide was het nog wat zoeken maar ook dat pakte teindelijk goed uit.
Voor de laatste avond in het gebouw waar ik de vorige maand nog een vat had
weggegeven, was een groot feest gepland en een aantal mensen, bekende en
onbekende, allen stamgasten, zouden optreden en ik werd gevraagd om mee
doen. Voor een stampvolle en geestdriftige zaal zong ik, begeleid door
Beri-Beri, d. i. Jan Leyers, Bart Peeters, Hugo Matthysen en Mark Kruithof
(jawel, zoon vàn) Bob Dylan’s All along the watchtower. Het was echt mijn
maandje wel en het goede getij hield aan.
In maart kreeg ik telefoon van een oude vriend die een Mexicaanse vrouw was
tegengekomen welke hem overtuigd had naar haar vaderland te verkassen. Hij had jarenlang boeken verzameld en die moesten nu te gelde gemaakt worden omde landverhuizing te financieren. De partij was nog duurder en kwalitatief
hoogstaander dan die van januari dus dat werd een tweede quantumsprong;
practisch alles van Paul Van Ostaijen in eerste druk, om maar iets tevernoemen, dus dat was materiaal om te koesteren. De Lange Leemstraat lag toen volledig opgebroken voor de vernieuwing van het wegdek dus ik had er
een helse job aan om de hele partij doos per doos vanuit een zijstraat naar
de winkel te slepen en het koste me behoorlijk wat tijd alles in de rekken
te stouwen waarbij natuurlijk ook een deel van de oude voorraad naar de
afprijsbakken of het oud papier verdween. Met deze twee reuzenaankopen op
korte tijd had ik mij definitief naar een ander niveau gehesen en ik was
niet van plan dat nog ooit op te geven wat gelukkig ook niet gebeurd is.



Klantenvarianten





Klanten kwamen altijd met hun verlanglijstjes en soms vergezochte verzoeken en dus had ik een steekkaartenbakje met al hun desiderata. Dit was uiteraard voor het computertijdperk in mijn zaak want eens je geïnformatiseerd bent heb je in feite een constante catalogus zodat ze on-line kunnen snuisteren en je voorraad uitpluizen
Ik trachtte mijn steekkaartensysteem écht actueel en levend te houden want ik hoorde daarover veel klachten van verzamelaars. Zo had ik iemand die enkel gesigneerde en opdrachtexemplaren wou en die bij verscheidene antiquariaten steekkaarten had laten aanmaken. Volgens hem was ik de énige die daar daadwerkelijk wat mee deed; en inderdaad, ik belde hem regelmatig en als het werk hem aanstond meldde hij zich dikwijls nog dezelfde dag in de zaak hoewel hij ergens buiten Antwerpen woonde. Hij zei dat geen enkele van mijn collega’s hem ooit gebeld had dus haalde ik bij hem een wit voetje maar ik vond mijn handelwijze niet meer dan normaal en ze legde me, bij hem en andere verzamelaars, zeker geen windeieren.
Soms, als ik door mijn steekkaarten bladerde verbaasde ik me over welke vergezochte werken op die verlanglijstjes stonden maar des te groter was hun en mijn vreugde als ik iets werkelijks zeldzaams wist op te duikelen voor de kieskeurige klanten.
Eens per jaar kwam er ook een professor van de universiteit van Namen opdagen op zoek naar zeventiende en achttiende-eeuwse woordenboeken. Die man sprak een haast foutloos Nederlands en maakte daar ook een erezaak van, het was een waar plezier hem over de vloer te krijgen ook nog wegens het feit dat hij een ruimbemeten budget had wat ook wel nodig was voor de werken die hij zocht.
Het merkwaardige aan verzamelaars is dat zij méér hebben dan jij, niet alleen wat het aantal boeken betreft maar ook in zake kennis erover; zij zijn met één onderwerp bezig terwijl jij zowat alles moet hebben en kennen en dat is in de diepte natuurlijk niet altijd mogelijk.
Er waren ook klanten met doorlopende bestellingen rond bepaalde onderwerpen die ik aan huis bediende. Natuurlijk woonden die dan wel bij mij in het dorp of in de naaste omgeving of ergens op mijn route huiswaarts. Je kunt moeilijk een boekje van 15 euro in Opwijk of Deerlijk gaan afleveren, daar hebben we de post voor. Meestal was dat een prettig gebeuren, de mensen waren blij dat je aan huis leverde en soms leidde dit tot een gezellig onderonsje. Zo leverde ik lang aan een juwelier en op een dag had hij zijn hele uitstalraam opgesmukt met vakboeken over zilverbewerking en juweelkunst en dergelijke. Ik was verbijsterd over de hoeveelheid kwaliteit die daar stond uitgestald en vroeg hem eerlijk verwonderd waar hij die in godsnaam allemaal vandaan had waarop hij al even verwonderd uitriep “maar van jou natuurlijk !” Maar hoe gaat zoiets, je krijgt een gespecialiseerd werk binnen, je weet onmiddellijk dat dit voor die juwelier bestemd is en bekijkt het niet verder dan de controle op beschadigingen, ook al omdat je van die materie niets weet, alléén dat het een degelijk boek is. Vervolgens verkoop je het hem en vergeet het volledig tot je dan plotseling de oogst van jaren te zien krijgt zoals in dat uitstalraam en beseft dat je meegeholpen hebt aan het bijeenbrengen van een indrukwekkende verzameling. Een fijne gedachte
Zo had ik ook een klant met een restaurant met Michelinster, over de jaren moet ik hem honderden boeken verkocht hebben van spotgoedkoop tot heel duur. Nooit discussieerde die over de prijs, altijd was hij tevreden als ik hem boeken bracht wat mij er met de tijd toe aanzette voor hem zeer genadig te zijn qua prijszetting vooral omdat het contact zo aangenaam was en er nooit gezeur bij te pas kwam. Prachtige klant en een kerel uit één stuk die ook een van de eerste kookprogramma’s op TV had nog vooraleer heel die cuisson-connerie ons op de nek viel.
Helaas zijn er andere, gelukkig zeldzame, gevallen en dat is een onprettiger onderwerp. Zo had ik een klant die altijd, maar dan ook altijd, zeurde en klaagde over de prijs, het was nooit goed en hij had zo van die verhaaltjes als “je hebt me 10 jaar geleden al een boek uit die reeks verkocht en dat was toen veel goedkoper blablabla”. Als ik dan aanbood een cheque uit te schrijven voor de prijs die hij tien jaar geleden voor zijn huis betaald had stond hij natuurlijk met zijn mond vol tanden. Het kwam er op neer dat ik altijd wat van de prijs moest afdoen om hem gelukkig te maken. Later hoorde je dan dat hij in het café had staan bluffen hoe goedkoop ik hem die boeken toch altijd verkocht. Als je dan weet dat die kerel niet bepaald onbemiddeld was kon ik niet anders dan een simpel afweersysteem ontwikkelen. Dus had ik een boek dat bijvoorbeeld 20 euro kostte en dat ik hem wilde aanbieden. Dan veranderde ik de prijs naar 25 euro en na zijn jammeren, lamenteren en zeuren verlaagde ik de prijs tot 22,5 euro, 10 % korting dus en dan was hij gelukkig terwijl het mij enkel een wrang gevoel gaf. Ik had het liever anders gezien en bepaalde mijn prijzen steeds aan de redelijke kant van het spectrum maar met hem kon het blijkbaar niet anders. Dus kwam het hier op neer, de klant die nooit moeilijk deed kreeg zijn boeken goedkoop en hij die lastig was niet, noem het primitieve rechtvaardigheid. Soms was het ook prettig klanten boeken te schenken als hun naam in de titel voorkwam bijvoorbeeld en iedereen vond dit prettig, en ja, geven is leuker dan nemen.





Muriel en Mandy



Toen ik de winkel opende viel mij al snel het hupse bovenbuurmeisje, Muriel,op. Een echte spring in’t veld, mooi, aanvallig en niet op haar mondje gevallen. Vaak kwam ze in de winkel keuvelen en sigaretten roken en
uiteraard ook boeken kopen. Wij konden het goed met elkaar vinden en toen ik in 1989 besloot om affiches van de winkel te maken poseerde zij gewillig met een lieve glimlach voor de rekken gezeten met een stapel oude boeken op
schoot. Gert Van Rompaey, de vrouw van Ludo Mariman, voor wie ik teksten
schreef, nam de foto’s en ik liet ze in de zaak van de buren copiëren. Het
was een intrigerende affiche met in het klein onderaan enkel Antiquariaat
Joyce Royce en ik ging ze ophangen in de vele café’s en restaurants die ik
toen frequenteerde, want ja, het nachtleven was toen echt wel mijn biotoop
maar dat hoorde bij de rock’n roll natuurlijk. Muriel kreeg een leuke
vriend, Cole, een Canadees die als kok in een bekend Antwerps restaurant
werkte en wiens doel het was vroeg of laat in eigen land zijn eigen zaak te
hebben. Muriel werkte als klerenontwerpster voor boetieks en hield daar ook
wel wat aan over. Na een paar jaar besloten ze te trouwen en het feest was
ergens in een boerendorp in de provincie Luxemburg. Ik was daar denkelijk de oudste genodigde vermits ik met haar en haar vrienden toch wel minstens vijftien jaar in leeftijd verschilde. Maar toch deed het plezier dat leuke stel te zien met hun van energie bruisende vrienden vol plannen en projecten.
Stilaan groeide bij hen het plan om naar Canada uit te wijken en ze begonnen er alles voor in gereedheid te brengen maar toen liep het fout. Een tiental dagen voor hun vertrek ondernam Muriel een zelfmoordpoging en ze werd opgenomen in de half-open psychiatrische afdeling van Sint-Vincentius hier om de hoek. Na een paar dagen mocht ze terug naar huis en ik stelde voor het paar enkele dagen mij te laten logeren. Ik zorgde er ook voor dat Muriel en Cole langdurig met een therapeute die ik kende konden praten om de trein terug op het spoor te krijgen. Het bleek dat bij haar de stoppen waren doorgeslagen toen ze ineens de realiteit van alles achter te laten en het “is het dat nu gevoel” onder ogen moest zien. Het was begin mei 1991 en de dag van het Eurovisiesongfestival waaraan Clouseau deelnam. Dat was voor mij belangrijk want ik had meegewerkt aan de eerste Engelstalige CD waarop ook hun Eurosongnummer stond en heel België verwachtte dat zij dat festival met de vingers in de neus zouden winnen en iedereen, dus ook ik, die erbij betrokken was had er heel wat bij te winnen dat het lukte. Maar ook Clouseau ontsnapte niet aan het gebruikelijke lot van de Belgische inzending voor die kitschbazaar en het werd een maat voor niets. De dag daarna voelden Muriel en Cole zich voldoende opgeknapt om weer naar hun appartement te gaan en de laatste voorbereidingen voor hun afreizen aan te vatten.
In Canada deden ze het heel goed, Cole in zijn restaurant en Muriel eerst
met één en daarna met meerdere boetieks. Ze kochten een huis en een
buitenverblijf aan een prachtig meer en vroegen soms of ik geen zin had om
af te komen en als ze dan weer even hier in’t land waren om Muriel’s moeder
te zien en me de foto’s lieten bekijken was de verleiding groot maar het is
er toch niet van gekomen
Dan zag ik haar enkele jaren niet, tot ze vorig jaar weer de winkel
binnenwaaide, ditmaal in het gezelschap van een pront kereltje van een jaar
of drie, dat wel niet Cole’s zoon was. Hun huwelijk had uiteindelijk niet
stand gehouden en ze was nu met iemand anders en dat had dus deze vruchtafgeworpen. Ze was nog net zo mooi en energiek als vroeger en ik denk niet at er nieuwe zelfmoordpogingen in het verschiet liggen.
Mandy (een pseudoniem) woonde eveneens in het appartementsgebouw boven de
zaak. Ook zij kwam vaak buurten en boeken kopen en vaak praatten wij
honderduit en eigenlijk had ik wel een boontje voor haar maar het kwam er
niet van erover te spreken. Dan kwam er eens een vriend langs en zaten we
met z’n drieën te babbelen tot Mandy naar boven ging en ze was nog niet
buiten of mijn vriend zei “je weet toch dat dat een vent is ?” “Een vent ?
Komaan jong” “Je moet eens op die polsen letten, géén vrouw heeft zo’n
polsen, ik weet zeker dat ze trans is” Ik wist niet wat ik hiervan moest
denken en toen zij enkele weken later op verlof ging gaf ze mij haar
sleutels met de vraag de planten water te geven en de post naar boven te
brengen. Dat deed ik dus om de paar dagen en toen ik haar post bekeek wat niet uit
nieuwsgierigheid was maar wel wegens de slordigheid van de postbodes die het grote aantal brievenbussen soms nogal surrealistisch vulden, zag ik op haar officiële post inderdaad een mannenvoornaam en toen was er geen twijfel meer mogelijk maar eerlijk gezegd vond ik dat het mijn zaken niet waren en sprak er haar later niet over aan
Toen kreeg ik een knipperlichtrelatie met een vrouw die ook met Mandy
bevriend was en aan wie ze alles had opgebiecht. En een vriend die haar ook
kende beweerde bij hoog en bij laag dat hij haar in een venster in het
Schipperskwartier had gezien, maar ook dan vond ik dat het mijn zaken niet
waren. Mijn vriendin en ik gingen samen met Mandy en nog een vrouw een weekeindje
naar Duitsland en sliepen in aanpalende kamers. Mijn vriendin was van het luidruchtige type in bed en de volgende ochtend vertelde Mandy haar dat ze
had liggen luisteren en dat ze zo tot de conclusie was gekomen dat ze nooit zou kunnen genieten als een echte vrouw en hoeveel verdriet haar dat deed.
Vele mensen doen vaak laatdunkend over transgender maar de idee dat diemensen dat allemaal voor de lol of de sensatie doen lijkt me bespottelijk.
Ik ken een man die zich na zijn zestigste met enorme kosten en veel pijn
heeft laten ombouwen, wel dat doet zo iemand niet voor de kick maar omdat
hij in feite niet anders kan. Op een dag besloot Mandy te trouwen met een
Pakistaan en een kruidenierswinkeltje te openen en ze verhuisde uit het
gebouw. Haar zaak hield het niet lang uit en haar huwelijk ook niet en weer
werd ze in het Schipperskwartier gesignaleerd. Ik heb haar nooit meer gezien of gehoord maar één verhaal dat ze aan mijn knipperlichtvriendin vertelde zal ik niet licht vergeten. Nadat ze haar laatste geslachtsoperatie had ondergaan, in het buitenland neem ik aan, waren er complicaties en belandde ze hier in België in het ziekenhuis. Daar kwam haar moeder haar bezoeken enkel om haar te zeggen dat ze haar kind niet meer was en dat ze haar nooit meer wilde zien, toen ze de kamer uitging liet ze de deur openstaan en Mandy hoorde hoe ze zich met klikkende hielen van haar verwijderde klak…klik…klak…. en ze zei dat die gang blijkbaar eindeloos was en zich in de tijd uitstrekte want het leek haar of ze tot het einde haars dagen dat geluid zou horen, het
geluid van de moeder die ze inderdaad nooit meer zou zien klak…klik…klak.







Boekhandelaar annex tekstschrijver



The Kids bestonden nog toen ik Ludo Mariman voor de eerste keer een tekst
aanbood in het café dat hun drummer César Janssens (nu bij Raymond van het
Groenewoud en een wolk van een gast) op de Melkmarkt uitbaatte. Toen kwam er niets van maar later zou het de tekst van de eerste single worden. Dat was een dubbelproductie met aan de ene kant de Kreuners en aan de andere kant Ludo met X-mastime is coming, een donkere tekst over Kerstmis in de
hoerenbuurt en een visioen van een teloorgaande beschaving. Het werd een
kleine radiohit ook al omdat de plaat eind november ’87 uitkwam, een
seizoenstreffer zeg maar. De opname gebeurde in een Genste studio (Top ?) en voor de beide nummers vormden wij elkaars koortjes.
Vanaf dan begonnen Ludo en ik aan materiaal te werken dat uiteindelijk de
eerste lp “You never know what’s yours” (1988) zou worden die een jaar later met 2 extra nummers als CD heruitgebracht werd. Ludo kwam me vaak vinden in de winkel om over de teksten te praten en ook Jan V. (ex-Scooter en Catalog of Cool) kwam vaak langs omdat ook hij al enkele jaren mijn teksten gebruikte. Het hele probleem toen en ook ten dele nu nog is dat veel groepjes in Vlaanderen wel in het Engels willen zingen maar die taal echt niet voldoende machtig zijn. Zij bedenken een tekst in het Nederlands en vertalen hem dan zo goed en zo kwaad mogelijk in het Engels; je krijgt dan een reeks Engelse woorden maar geen enkele “native speaker” zou daarin een echte Engelse zin herkennen. Het probleem zit vooral in de voorzetsels die je als de radertjes van een zin zou kunnen zien en die je vaak best niet letterlijk vertaalt, hetzelfde geldt voor de geijkte uitdrukkingen waar die voorzetsels ook inzitten en waarmee het gegarandeerd fout gaat. Ook de “grote” Vlaamse groepen waren en zijn soms nog in dat bedje ziek. Wat des te verwonderlijk is omdat ze regelmatig naar Engeland of de States gaan om daar met lokale producers hun nummers op te nemen. En toch blijven er kemels tegen het Engels in staan, waarom doen die Engelstalige producers daar dan niks aan ?
Ik noem hier uitdrukkelijk geen namen maar dit hele gedoe over Engels nam
soms absurde vormen aan, zo verweet Walter Grootaers mij eens dat hij niet
alles begreep als er een nieuwe single van Ludo op de radio gespeeld werd.
Toen ik hem vroeg of hij de nieuwe Springsteen of Costello woord voor woord
begreep zei hij dat dat anders was want dat waren Amerikanen of Engelsen,
dus hij verwàchtte van mij krom-Engels omdat het huiselijker overkwam of
zoiets. Ik zei “Nee, die schrijven in het Engels en ik ook, punt uit.” Vanaf het prille begin midden de jaren zestig waren Bob Dylan, John Lennon, Leonard Cohen en tutti quanti mijn rolmodellen en natuurlijk was het mijn
ambitie met hen te concurreren eerder dan een polderengelse versie te
produceren. Ik zeg niet dat ik mijn voorbeelden geëvenaard heb, wél dat ik het in elke tekst verdomd hard geprobeerd heb
Dat foute Engels zie je overigens overal; een sterjournalist van een
“kwaliteitskrant” hield ervan zijn, inderdaad zeer lezenswaardige, artikels
te doorspekken met korte zinnetjes “zoals de Engelsen zeggen …” en dan kwamer steevast een kemel van jewelste: dat is het echte provincialisme, de kosmopoliet willen uithangen en dan op je bek gaan. Zo zag ik op TV de
rector van de Leuvense universiteit zich op een congres in Amerika ook eens onsterfelijk belachelijk maken door er even een geijkte uitdrukking de nek om te wringen, het komt zo lullig over. In de reclame zie je het ook en de
sociale media zoals Facebook zitten zo overvol foute Engelse zinnen en
uitdrukkingen dat je er echt wanhopig van wordt, net als bij sommige
ondertitelingen op de tv-kanalen.
In elk geval werd ik voor een aantal bands een soort tekstdokter en meestal
gingen onze taalsessies in de winkel door wegens zijn relatief centrale
ligging. Aan de meeste teksten was veel herstelwerk nodig en ik
moest vaak vragen wat ze eigenlijk bedoelden, zo van “zeg het eens eerst in
het Nederlands zodat ik weet waar je naartoe wil”. Ik ontving zelden
concrete betaling hoewel ik soms mocht mee tekenen voor de auteursrechten.
Met een erg talentvol zanger die zeer ambitieuze en intrigerende teksten
schreef die mede daarom vol fouten stonden werkte ik eens een hele namiddagdoor tot alles in orde was maar hij bestond het om drie dagen later terug op te dagen en mij schaapachtig te bekennen dat hij de verbeterde tekstvellen verloren was en of we a.u.b van voren af aan konden beginnen. Toen moest ik wel even op de tanden bijten, ook al vermits mijn hele remuneratie bestond uit een pastaschotel in het eethuisje om de hoek Het tekstschrijven kon echter zeer bevredigend zijn; zo herinner ik mij de
presentatie van de eerste LP die Ludo met mijn teksten maakte in een
afgeladen zaal waar Jan V. en zijn groep het voorprogramma verzorgden met
een repertoire dat integraal op mijn teksten was gebaseerd waarna dan de
hoofdact Ludo Mariman and the Exceptions hun plaat vertolkten en elk woord
was ook daar van mijn hand. Dan voel je je verguld.
In het begin ging ik ook graag naar de studio als er opnames werden gemaakt
maar dat leer je snel af want studiotijd bestaat vooral uit wachten en naar
de zestiende take van een gitaarsolo luisteren. Wel herinner in me het
engelengeduld en de tact van mensen als Jean Blaute, Eric Melaerts en
Raymond van het Groenewoud die als producer optraden.Wat je ook nooit vergeet is de eerste keren dat je je teksten op de radio
hoort. Ludo Mariman genoot, heel terecht overigens, zeer veel krediet voor
zijn verleden met de Kids en Studio Brussel zette zijn eerste singels
steevast op de playlist zodat je je nummer om de paar uur hoorde.
Toen de single “Maria” uitkwam werd een stukje tekst daaruit bij mijn weten
als eerste Engelstalige Vlaamse productie in Humo, de toenmalige rockbijbel,lovend geciteerd.
Scoren !



(Voor al mijn rockteksten – 400 plus - : hugoboelaerttekst.blogspot.com)









De euro



Er werd al jaren over de euro en zijn nakende komst gepalaverd. Zo kon je al een paar jaar voor de effectieve invoering van de eenheidsmunt je BTW-aangifte in euro doen maar ik hield de boot af tot het allerlaatste
kwartaal. Waarom ? Daarom !
Maar nu moesten dus ook alle prijzen in de boeken omgezet worden; ik keek
erg op tegen dat titanenwerk en het vorderde dan ook maar langzaam. Té
langzaam bleek op een bepaald moment en ik moest de hulp inroepen van goede
vrienden en vriendinnen. Ze kwamen dan een namiddag prijzen omzetten in ruil voor een etentje achteraf of enkele boeken die ze konden uitkiezen. Sommigen wilden niets in de plaats en zeiden dat we ten slotte vrienden waren voor iets. Toch vorderden we nog te traag en de spanning en de stress bij mij namen toe. Op een dag kwam Lieve mij helpen; een fijne meid die haar naam beslist niet gestolen had. Ze begon aan het karwei maar bij mij ging het plotseling verkeerd; ik blokkeerde volledig en voelde mij tot niets meer in staat. Lieve had dit snel door en vroeg of ze iets kon doen waarop ik fluisterde dat het wel zou voorbijgaan maar dat bleek maar niet te lukken. Integendeel, het gevoel van totale ontreddering, onmacht en malaise nam almaar toe. Lieve stelde voor een dokter of een ambulance te bellen maar ik zag dat om een of andere reden niet zitten, alhoewel, er moest nu wel iets gebeuren. Uiteindelijk besloten we de winkel te sluiten en steunend op haar arm en plots twintig jaar ouder, schuifelde ik decimeter per decimeter naar de spoedafdeling van het Sint-Vincentius ziekenhuis een paar honderd meter verder.
Daar werd ik in een apart kamertje op een brits gelegd en werden mij
allerlei vragen gesteld, bloed en urine afgenomen, temperatuur en bloeddruk
gemeten, kortom de normale procedure.
Ik kreeg ook een hoge dosis dafalgan en moest de hele namiddag blijven om de resultaten van de testen af te wachten en ja, ik was sowieso niet in staat om te gaan voetballen zeg maar. Heel die tijd bleef de lieve Lieve bij mij en praatte soms sussend op me in maar meestal waren we stil of dommelde ik wat in en ik was haar zeer dankbaar om haar zorgzame aanwezigheid in die toch wat vervreemdende omgeving.
Buiten oververmoeidheid, overspanning en uitputting kwam er geen verdere
diagnose dus werd mij méér dafalgan voorgeschreven plus rust en mochten wij
beschikken. Lieve was met de tram gekomen en nu belde ze haar vriend die ons op de parking van de spoeddienst kwam oppikken. Hij bracht me tot bij mijn wagen en keek toe hoe ik erin sukkelde en traag wegreed, huiswaarts om te rusten. Ik was behoorlijk aangeslagen, maar de volgende dag ging ik toch gewoon weer aan de slag. Ik wil hier niet het heldenlied van de
zelfstandigen aanheffen maar wij zijn wel de bevolkingsgroep die nooit om
een ziekenbriefje bij de dokter komt omdat wij gewoon willen doorgaan, vaak
tegen beter weten in, maar dat zit er zo ingebakken De hele prijsconversie kwam op de valreep in orde en we konden leren werken
met de nieuwe munt. Zelfstandigen kregen de nieuwe biljetten en munten voor
de andere burgers omdat wij vanaf dag één kassa moesten kunnen voeren in
euro en ook, uiteraard samen met de banken, moesten instaan voor de vlotte
verspreiding van het nieuwe geld. Aanvankelijk hield ik zoals zovelen
dubbele kassa maar sneller dan verwacht werd de Belgische muntkassa
overbodig; iedereen schakelde gretig over en keek niet meer om. Op dag 4 of
5 bijvoorbeeld kwam Wannes Van de Velde binnen en verklaarde trots dat hij
al zijn franken in euro had omgezet onder het motte “giene ziever hei Hugo”
en “we mutte verruit”, toen wist ik dat de hele omschakeling vlot zou lopen
en na enkele weken reeds was al het Belgisch geld uit mijn kassa verdwenen.
Toch merkwaardig dat zo’n unieke en potentieel bouleverserende historische operatie zo vlot verliep en blijkbaar was dat het geval in de hele eurozone. De fouten die er toen gemaakt werden en die we nu uitzweten waren toen totaal onvermoed bij de meesten van ons.

Natuurlijk blijft er altijd iets hangen, zeker bij mensen van mijn leeftijd: huizenprijzen, de aankoop van een dure auto en dergelijke worden altijd even omgerekend naar de oude munt om “écht” aan te voelen wat je in feite betaalt. Ook al omdat vermenigvuldigen met veertig eenvoudig is natuurlijk. Dat even terugkoppelen zal er voor mijn generatie wel nooit uitgaan maar voor zaken als een brood of een pintje enzo doe ik die omzetting nooit, daar speelt het geen rol. Er waren strenge controles voorspeld in verband met de prijsomzetting door de winkeliers dus had ik dat heel plichtsbewust gedaan; de enige vereenvoudiging die ik toepaste was dat alles op 0 of 5 moest eindigen, dus géén prijzen zoals 8,72 euro e.d. dus want ik had altijd al met ronde
prijzen gewerkt, met die onzin van 499 frank enzovoort had ik nooit willen meedoen, dat was 500 frank en daarmee uit. Nu zat ik natuurlijk wel met soms erg onnozele prijzen zoals 49,60 of 17,90 euro omdat ik het spel correct had willen spelen. Vandaag prijs ik alles uiteraard weer rond. En zo waren we dus in een nieuwe tijd beland en er zouden nog meer nieuwigheden komen waartegen ik me eerst zo lang mogelijk had verzet.







Internet



In de late jaren negentig begon mijn zakencijfer nogmaals te dalen en het werd weer piekeren. Hier en daar zag ik bij collega’s computers opduiken en sommigen hadden ook al een website maar mijn aversie tegen technologie bleef het winnen en voorlopig dacht ik er niet aan om over te schakelen.
Veel collega’s werkten ook met catalogi die ikzelf gebruikte voor prijsbepalingen maar ik bracht niet de energie op om er zelf mee te beginnen, want ja, daarvoor had je in feite technologie nodig die ik dus niet beheerste. Dit begon mij ook parten te spelen bij mijn werk voor het Sfinksfestival. Ik vertaalde al hun teksten, zoals artistenbio’s en dergelijke en die werden dan op hun website gezet en kwamen in het meertalige programmaboekje te staan. Meer en meer werd erop aangedrongen dat ik direct op de computer zou werken. Zij zouden mij wel uitleggen hoe dat moest en ik kon het tuig als een veredelde schrijfmachine beschouwen. Dus op een dag zette ik mij aan het vertalen op één van de Sfinkscomputers en het werk vorderde goed tot ik ergens op een verkeerde toets drukte, het beeld begon te rollen als een winnende éénarmige bandiet in Vegas maar helaas verdween de tekst na verloop van tijd in een parallel universum en niemand die hem terug kon brengen. Vloekend verliet ik het bureau, luidop zwerend nooit meer iets met computers te maken zullen hebben. Natuurlijk kwam ik één van de volgende dagen gewoon terug omdat het werk nu eenmaal gedaan moest worden en er niemand anders in de equipe zat die er de nodige taalcompetentie voor in huis had.
Het volgende jaar zetten ze een computer bij mij thuis maar dat werd geen succes omdat ik er te dikwijls een rommeltje van maakte en voor het minste de hulp van iemand van het bureau nodig had die dan zuchtend naar mij thuis fietste voor een futiliteit. Ook het maken van de festivalkrant op de festivalweide onder mijn redactie verliep stroef omdat de mensen die ik leiding moest geven de technologie wél beheersten wat tot steelse spottende blikken onder de stagiairs leidde en voor mij onaangenaam was.
Zo sukkelde het decennium naar zijn einde en de eeuw naar haar apotheose en moest ik knopen gaan doorhakken. Ik besloot een computercursus te gaan volgen, bestelde een pc en met de hulp van een trouwe klant die computerkunde had gestudeerd, begon ik de winkel te informatiseren. Dan kijk je plots tegen een tienduizend boeken aan en die moeten nu eens eventjes allemaal bevattelijk en professioneel beschreven worden in accesstekstbestanden en dan op ingehuurde ruimtes op websites geplaatst, want zo begon ik. Dus zonder eigen website maar met de boeken geplaatst op de site van Biblioroom die gerund werd door een bevriende collega uit Brussel. Zij zette op haar beurt haar hele bestand op de Amerikaanse ABE Books site wat mooie resultaten opleverde.
Maar nogmaals, waar begin je als algemeen antiquariaat met je beschrijvingen ? Stel, je doet eerst al je kunstboeken maar dat zijn er ettelijke duizenden dus daar ben je anderhalf jaar mee bezig en je geeft de indruk enkel kunst in stock te hebben. Uiteindelijk vond ik er niets beters op dat in een hoek van de winkel aan het bovenste schap te beginnen en zo heel de winkel rond te gaan om vervolgens het tweede hoogste schap te inventariseren en zo verder. Zo kon ik de verscheidenheid van mijn aanbod tonen. Ik was nu helemaal doordrongen van de noodzaak nadrukkelijk aanwezig te zijn op het net en werkte een jaar lang zeven dagen op zeven en dat wierp ook wel vruchten af. In het begin had ik nog veel technische problemen met de computer door mijn manifeste onkunde, ik wist zelfs niet echt hoe ik een mail moest versturen en hoe dikwijls heb ik mijn computervriend niet moeten bellen en hoe geduldig was die niet. Dan kwam hij langs en hielp mij uit de penarie en twee dagen later nog eens, en nog eens; zonder hem had ik het gewoon nooit gered en ik ben hem tot vandaag zeer dankbaar.
Ik had ook een kredietkaartenterminal voor internettransacties en werd een bekend gezicht in het lokale postkantoor waar ik mij dagelijks met pakjes meldde.
Ik had toen nog geen ADSL en alles ging via trage inbelverbindingen die ook nog eens duur waren maar ik moest wel dikwijls naar sites zoals AddALLbooksearch surfen voor prijsvergelijkingen. Die brachten ook aangename verrassingen: boeken die al jaren op de rekken hadden staan sterven vonden nu plots kopers in Sydney, Toronto en Perpignan voor een veelvoud van hun vroegere prijs. Ik begon ook in te zien dat er zoiets bestond als internetboeken en begon er mij ook op te concentreren bij de aankoop.
Na een tijd kregen ze bij ABE Books genoeg van wat zij het “parasiteren” van Biblioroom en andere kleine spelers noemden en werden die er allemaal afgegooid. Ik werd dan maar ten persoonlijken titel lid van ABE Books en later van het Nederlandse Antiqbook.
Voor het beschrijven van de boeken, zeker waar het antiquarische werken betrof heb ik veel leentjebuur gespeeld bij internationale collega’s zeker waar het de technische termen betrof. Ik had ook al snel besloten boeken enkel in het Nederlands te beschrijven, als ze in onze taal gedrukt waren tenminste, en al de rest in het Engels omdat ik dat beheerste en het sowieso de taal van het internet was. Wel stelde ik een lijst van standaard e-mails in vier talen op voor alle mogelijke vragen die internetklanten stelden omdat ik als snel doorhad dat ik telkens dezelfde soort antwoorden moest versturen. Dit is tot op het eind zeer nuttig gebleken en spaarde enorm veel werk uit.
Biblioroom verdween en nu voelde ik toch de nood aan een eigen website, nagenoeg iedereen had dat nu en het leek alsof je zonder niet echt bestond. Via het internet contacteerde ik een Amerikaans bedrijf dat voor 200 dollar een compleet functionerende webwinkel opzette in 24 uur. En dat met alles erop en eraan zoals een geëncrypteerde ruimte waar klanten veilig hun kredietkaartinfo konden achterlaten en dit was dus www.joyce-royce.com.
Ik ging met een fijne kam door de winkel en liquideerde een duizendtal boeken die niet voor het internet in aanmerking kwamen. Nu was elk boek in de zaak polyvalabel, in de fysieke ruimte van de zaak en in de virtuele wereld van het net en dat is een erg doelmatig model.
Gedurende een aantal jaren ging alles weer goed tot er een nieuwe kentering kwam; de tijden werden slechter en letterlijk iederéén verkocht nu op het net, ook e-bay, Kapaza en wat weet ik al waren er bijgekomen en dat vormde geduchte concurrentie en wel in die mate dat ik kon zien dat zelfs oude topantiquariaten begonnen te braderen zodat de boeken steeds goedkoper werden, tot 30 en 40 % toe wat op het eerste gezicht leuk lijkt voor de klant maar hoe fijn zal die het vinden als wij allemaal verdwenen zijn wat nu volop en onherroepelijk aan het gebeuren is. Ik ben gewoon een symptoom van die desastreuze evolutie.





Vrouwelijke klanten





“Didn’t he know what he was doing
putting eyes into my head ?
if he didn’t want me watching women
he’d have left my eyeballs dead
isn’t that so ?”


“Isn’t that so ?”, Jesse Winchester



Dit brengt mij in één moeite bij eén van de beklijvendste zinnen die ik de laatste tien jaar heb gelezen heb. Hij komt uit Extremely loud and incredibly close van Jonathan Safran Foer. Het hoofdpersonnage bevindt zich in een luchthaven als ik het me goed herinner, en kijkt een mooie vrouw na die bevallig heupwiegend voorbijkomt en zegt dan terwijl hij haar vol verlangen nastaart: and I felt my bones crack beneath the weight of all the lives I did not live (ik voelde mijn gebeente kraken onder het gewicht van al de levens die ik niet leidde). Dat gevoelen, die melancholie...die kennen we allemaal en ook in een antiquariaat kan je ze beleven.
Als er een leuke vrouw vlak voor je bureau een boek zoekt op de laagste rekken en daarbij haar derrière in een kek jurkje of een geboetseerde jeans perfect presenteert word je natuurlijk altijd een beetje goed geluimd en je volgt haar toch nog even met de blik als ze bevallig verder door de winkel struint, daarna wijd je je weer zedig aan krant, boek of computer uiteraard.
In al die jaren waren er ook vrouwelijke klanten die het goed met me konden vinden en op de duur hun hele huwelijk en al de perikelen die het met zich meebracht bij mij uit de doeken kwamen doen. Dat is een blijk van vertrouwen maar toch is het ook een hele evenwichtsoefening want je kiest best nooit partij en houd het liefst bij sussende en zo neutraal mogelijke reacties. Iemand kan haar man de ene dag vervloeken en de andere aanbidden en voor jou is het best die emoties niet te zeer te delen. Natuurlijk kunnen er ook situaties ontstaan zoals bij overlijdens waar je wel troostende woorden mag en moet uitspreken en misschien naar de begrafenisplechtigheid gaan maar toch is neutraliteit erg geboden. Ik heb wel eens erg meegeleefd met een vrouw die haar man verloor met wie ze jarenlang de winkel bezocht. Ze kwam bij mij rouwen en nodigde me uit voor de uitvaartplechtigheid en ik was erg getroffen door het gebeurde en ook wel enigszins tot haar aangetrokken. In de weken daarna kwam ze soms langs en gaf me haar telefoonnummer maar toen ik na lang aarzelen eens belde viel dat blijkbaar niet in goede aarde en verwaterde het contact..
Soms ontstaan er eigenaardig dubbelzinnige situaties. Zo herinner ik mee een cliënte die de erotica-afdeling uitpluisde en me bij een boek met nogal expliciete afbeeldingen vroeg welke ik nu de beste vond eigenlijk en daarbij schoof ze altijd iets dichter naar me toe. Een andere klant die toen net binnenkwam ontdeed de situatie van haar geladenheid en er werd gelukkig nooit meer over gerept.
Eén vrouwelijke klant zal ik nooit vergeten al is het dan zo lang geleden dat ik haar hoogstwaarschijnlijk niet zou herkennen als ik haar nu op straat zou tegenkomen. Ze kwam de winkel binnengeschreden in een perfect gesneden duur grijs mantelpakje en nam ruimschoots de tijd om de voorraad te monsteren. Na een tijdje werd ik haar exquise parfum gewaar, een zeer aantrekkelijke geur en niet het soort reukvlag waar sommige dames mee rondzeulen onder het motto, we hebben ervoor betaald, en veel betaald, nu mag dit hele stadsdeel meegenieten, nee, dit was het subtielere werk en naarmate ze door de winkel zwierf ving ik er soms vleugjes van op die mij olfactorisch behoorlijk prikkelden. Ze koos een boek over erotische schilderkunst wat haar nog meer voor mij innam en ook Louis Paul Boon’s ‘Eros en de eenzame man’. Iedereen die dit late en zeer geladen werk van Boon kent met zijn erg expliciete erotiek en woordkeuze zal zich kunnen voorstellen dat ik nu met nog meer belangstelling naar deze intrigerende mooie vrouw keek en toen ze kwam afrekenen kon ik het niet nalaten te vragen wat haar parfum was na er haar om gecomplimenteerd te hebben. Iets van Guerlain. Nadat ze de winkel verlaten had ben ik overal gaan staan waar zij gestaan had om die heerlijke geur nog even te savoureren en de herinnering aan haar vast te leggen zoals een haarlok in een hanger.
Ik had een broer en zus als klanten en die waren onvoorstelbaar erudiet. De broer was de oudste en kende ik het langst als klant, hij was een zeer ernstig type dat soms tegen sluitingstijd op vrijdagavond langskwam om wat boeken voor het weekeinde te kopen, dan koos hij iets zoals De man zonder eigenschappen van Musil of een pil van Dostojevski en dat was dan zijn ontspanningsliteratuur. Soms dacht ik wel eens, moet jij niet eens op café gaan en een vriendinnetje zoeken maar uiteraard waren mijn lippen verzegeld. Het zusje ging kunstgeschiedenis studeren en kwam vaak boeken zoeken die bij haar studie pasten. Zij was het soort meid die nooit make-up op hoeft en zo’n natuurlijke gratie heeft dat je er kan bij wegsmelten. Omdat ze nogal veel langskwamen was ik geneigd hen korting te geven, ook al uit sympathie zowel voor hem als voor haar. Op een keer had ze een duur kunstboek gekozen en vroeg ze zelf of er voor een arme student niks afkon dus gaf ik haar een korting van 10 percent of zoiets en ze maakte een diepe revérence voor mijn bureau wat erg charmant en bevallig was
Ze legde me ook uit wat haar specialisatie ging worden en welke boeken ze zocht en kon ik haar daarbij helpen ? Ik toonde haar mijn kaartensysteem waar ik bijhield wat al de verschillende klanten exact verlangden. Wanneer ik iets naar hun gading vond belde ik hen dan op en kwamen ze het begeerde afhalen. Dus noteerde ik haar desiderata en telefoonnummer en vernam daarbij dat zij maar honderd meter verder woonde. Dat is typisch voor mensen die je alleen in een winkel kent, je weet eigenlijk niks van hen, zelfs vaak hun naam niet. Toen ik een tijdje later wat werkjes vond die aan haar criteria voldeden belde ik haar op en ik kan niet zeggen dat dit mij geen plezier deed maar afgezien van een gedachte aan haar charme kon ik mij echt geen verdere bijbedoelingen veroorloven of toestaan. Toch viel dit telefoontje dat louter over boeken ging waar ze nota bene zelf naar gevraagd had slecht en is ze nooit meer in de zaak verschenen en ook haar broer bleef weg. Hoewel, die kwam een jaar of zo later nog wel eens binnen maar de sfeer was totaal weg en ik heb het nooit begrepen want er zat bij mijn weten niet de minste dubbelzinnigheid in dat telefoontje met haar. Vreemd, maar als handelaar kan je echt niet om uitleg gaan vragen.





Meneer Lysens



Mijn zaak bevindt zich op het gelijkvloers van een groot appartementsgebouw met meer dan 100 flats en winkels. Het gebouw werd neergepoot in de vroege jaren dertig en kreeg in de volksmond de naam “in de warmen hoek”, normaal zou dit op prostitutie kunnen wijzen maar niets was minder waar. Het gebouw werd, als eerste in Antwerpen en zovele in New York, met stoom verwarmd en kreeg daarom die bijnaam. Die stoomverwarming, ‘steam-heat’ dus, werkt eigenaardig, op de lagere verdiepingen moeten de mensen soms zelfs in de winter een raam openzetten wegens te warm, terwijl op het achtste daarentegen …
Als kersverse eigenaar moest ik als het ware op audiëntie bij de stokoude voorzitter van de gemeenschap van eigenaren, die mij uitgebreid en erg paternalistisch op mijn rechten en plichten wees maar enkele tijd later overleed.
Ik kreeg dan ook te maken met allerlei gemeenschappelijke kosten die soms erg ondoorzichtig waren wat al snel tot conflicten leidde tussen mijn boekhouder, die achteraf ook niet zuiver op de graat bleek, en de syndicus die soms in een schemerzone leek te opereren.
Dat was regelmatig een bron van ergernis en toen zich enkele jaren later een nieuwe kandidaat voor die functie meldde op de jaarlijkse eigenaarsvergadering won die dan ook het pleit. Achteraf bleek dat we van de regen in de drop waren verzeild want ook die nieuwe knaap had zo zijn maniertjes en wist alles goed voor zichzelf te regelen. Dat heeft mij geleerd dat je in zo’n gemeenschap inkopen een riskante zaak is want je kan in feite nooit je eigen beslissingen nemen of het nu onderhoud, verwarming of verzekering betreft. Zo moest op een bepaald moment het gigantische gebouw geschilderd worden en alle eigenaren werden gesommeerd een fors bedrag te storten maar het gelijkvloers was aan de buitenzijde geheel betegeld dus daar moest geen lik verf op maar ik mocht wel mee afdokken en nog geen klein beetje.
De jaarlijkse eigenaarsvergaderingen werden ook gemanipuleerd door meervoudige bezitters van appartementen waaronder de syndicus dus stopte ik na enkele jaren met het bijwonen ervan en gaf een volmacht aan een vrouw die ik wel sympathiek vond en vertrouwde en die, meestal vergeefs, trachtte weerwerk te bieden aan de machtsgroepen door in een klein comité te gaan zetelen dat de inkomsten en uitgaven moest controleren.
Eén van de mensen in het gebouw die mij het meest beviel was meneer Lysens die uit het land van Loon afkomstig was maar heel zijn volwassen leven in Antwerpen gewerkt en gewoond had. Hij was nu op pensioen maar blaakte van vitaliteit en koesterde allerlei interesses die hij via mijn boeken levendig hield. Hij had zich ontfermd over de oude stoomverwarmingsketel en hield hem met kunst- en vliegwerk aan de praat. Gelukkig had ik in een partij technische boeken enkele verhelderende werken gevonden over de techniek van stoomverwarming en hij was er dolgelukkig mee wat mij ook weer tevreden stemde.
Bij één van de vele schermutselingen op weer een eigenaarsvergadering werd hij dan uiteindelijk tot syndicus verkozen wat voor de meesten onder ons een grote opluchting betekende. Je kon voor elk praktisch probleem bij hem terecht en meestal loste hij het zelf discreet en zo goedkoop mogelijk op en dat was vroeger wel eens anders geweest.
Wij voerden lange gesprekken over literatuur, politiek en geschiedenis en schepten genoegen in elkanders gezelschap en gewoonlijk verliet hij het pand met weer een nieuw boek onder de arm.
Eenmaal kreeg ik telefoon van Lysens op een zondagochtend dus dat kon enkel slecht nieuws zijn. Ik was die nacht net terug van Frankrijk naar huis gereden en dus niet helemaal fris toen hij zei dat ik best even langskwam omdat er in de winkel was ingebroken. Bij de zaak aangekomen vond ik het glas van de deur ingetrapt en de kassa leeggeroofd. Tot dan toe liet ik gewoon altijd een behoorlijk bedrag in de kassa liggen, dus zelfs wanneer ik op reis ging zoals toen. Dat heb ik uiteraard daarna niet meer gedaan, nu laat ik enkel het kleingeld achter opdat mogelijke inbrekers toch iets zouden hebben om mee te nemen en dus hopelijk niet hun frustratie op de rest van de zaak gingen koelen. Er was natuurlijk geen enkel boek verdwenen en de verzekering betaalde voor nieuw, gewapend, glas in de deur. Later liet ik er nog een stalen traliewerk op monteren. Inbraken waren toen in de wijk schering en inslag, dikwijls ging het om kleingeld, drank en sigaretten en vaak werden er gebruikte spuiten aangetroffen in de brievenbussen dus ja, het waren gewoon junks en na een tijd hield de plaag ook weer op.
Een aantal uitstalramen was al eens door vandalen bekrast geweest en ook ik was de klos zodat ik een gespecialiseerde Nederlandse firma moest engageren om de krassen weg te slijpen. Na enkele tijd bleek dat ik mij die kosten had kunnen besparen toen meneer Lysens mij weer op een zondag belde omdat iemand een steen door mijn uitstalraam had gekeild. De brandweer kwam, tegen betaling, de winkel met houten platen dichtspijkeren tot de volgende dag het toch wel erg grote raam kon vervangen worden. De miserie bij zo’n glasbraak is dat je zelfs jaren later nog stukjes glas en glassplinters tussen de boeken vind, hoezeer je er ook naar gespeurd hebt om de klanten en jezelf bloedende vingers te besparen. Lysens legde zich krom om te zorgen dat de groepsverzekering van het gebouw de kosten op zich zou nemen en ik was hem daar zeer dankbaar voor want het ging om een aanzienlijk bedrag. Wij moesten heel wat samen regelen en bespreken om de zaak af te handelen dus hij was enkele dagen nauwelijks uit de zaak weg te slaan en het was toen dat we samen besloten elkaar te tutoyeren en bij de voornaam te noemen, van nu af zou het Frans en Hugo zijn. Wat later kwam het verhaal er met horten en stoten uit bij hem. Hij voelde zich verantwoordelijk voor het vandalisme omdat hij op zaterdagavond voor de winkel had gestaan toen enkele jongeren herrie schopten in de toen opgebroken straat. Het was tot een woordenwisseling gekomen en hij was er van overtuigd dat de boefjes hem voor de eigenaar van het antiquariaat hielden. Dus waren ze later teruggekomen om wraak te nemen en een kassei door het glas te keilen. Hij voelde zich erg schuldig voor het ongemak dat mij zo was overkomen en daarom had hij zich zo ingespannen om mij schadeloos te laten stellen. Merkwaardige man. Vreemd genoeg vervielen wij na een week al terug in onze oude gewoonte van meneer Lysens en meneer Boelaert; dat met die voornamen lukte ons niet.
Nadat hij niet langer syndicus was gaf ik telkens mijn volmacht voor de eigenaarsvergadering aan hem en toen ik dat enkele jaren geleden weer eens wilde doen en zijn vrouw op straat tegenkwam wou ik haar het formulier geven. Zij zei dat ik de naam zou moeten veranderen want dat haar man overleden was. Als in een tekenfilm of strip liet ik al wat ik vasthad pardoes op de grond vallen als was ik van de hand gods geslagen. Het bleek dat Lysens de week daarvoor onwel was geworden en zich naar de spoedafdeling van het Sint-Vincentius Ziekenhuis achter de hoek had begeven zonder daarbij in paniek of doodsangst te zijn. Ze hadden hem gezegd te blijven en die nacht heeft hij rustig het tijdige met het eeuwige verwisseld zonder noemenswaardige strijd. Weer iemand zoals ze ze niet meer maken die uit mijn leven wegglipt als kwik uit een gebroken oude koortsthermometer.





Boeken aanraden



  • Zegt U het me toch voor ééns en altijd, wie is er nu beter Tolstoi of Dostojevski ?
  • Tja…



Klanten die om advies vragen; telkens weer een heikele zaak want het bovenstaande voorbeeld is, hoewel écht gebeurd, inderdaad van de pot gerukt maar dat soort vragen komen en ze komen dikwijls, meer dan mij lief is.
“Meneer, u kan mij vast wel een goed boek aanraden ?”
Dat is niet zo simpel, want je kent die persoon van haar noch pluim maar hij of zij verwacht wel een Salomonsoordeel anders ken jij je vak niet, uiteraard. Dus je begint het terrein wat af te tasten.
“Wat is het laatste boek dan u met plezier gelezen hebt ?”
“Ach meneer, ik en titels … mijn geheugen is een zeef, ziet u.”
“Waar ging het boek dan over ?”
“Ja dat is niet zo makkelijk om uit te leggen, maar ’t was wel spannend.”
“Ah, een thriller dus ?"
“Nee hoor, zoiets zou ik nooit lezen”
“Kunt u mij dan zeggen wie uw favoriete auteur is ?”
“ Ach meneer, ik en namen …die onthoud ik gewoon niet.”
“Kunt u één boek opnoemen dat u goed gevonden hebt ?”

In zo’n gevallen zijn er enkele vaste waarden waarop ik steeds terugval en bijna altijd met succes. Er is Kapitein Corelli’s mandoline, van Louis de Bernières, een schitterend boek dat je zowel aan oma’s als studenten kunt geven, natuurlijk wel op voorwaarde dat ze al eerder wat gelezen hebben maar met dit boek heb ik altijd goed gezeten, nooit klachten.Vooral aan vrouwen verkoop ik dan meestal Laten wij aanbidden van de Canadese Ann-Marie Macdonald. Ik heb dit al aan zeker vijftien dames verkocht en er was er maar eentje bij die er niet kapot van was zonder dat ze het nu persé een slecht boek vond. Het is een puik werk
De tijgerkat van di Lampedusa is ook een quasi zekerheid waarbij je ook naar de prachtige film met Burt Lancaster en Claudia Cardinale kan verwijzen. Maar dan houdt het voor mij in feite op, tenminste bij klanten die er niet in slagen enige titel of auteur te citeren zodat je gewoon blind moet varen.
Er word je ook wel eens gevraagd wat het beste boek van deze of gene auteur is. Soms is dat een makkie; Het verdriet van België, De ontdekking van de hemel, De Kapellekensbaan, dat zijn voor de hand liggende antwoorden maar in vele andere gevallen is het een stuk ingewikkelder; wat is de beste Naipaul, de belangrijkste Bellow en ga zo maar door. OK, je improviseert naar eer en geweten een antwoord maar achteraf heb ik me vaak het hoofd gebroken over alternatieven.
Ik heb het ook altijd moeilijk gevonden te antwoorden als klanten mijn oordeel over boeken of auteurs vroegen die ikzelf slecht of waardeloos vind. Soms zeg ik dat gewoon vlakaf maar het gebeurt dat ik opteer voor “Dat heb ik niet gelezen (wat vaak waar is) dus daar ga ik mij niet over uitspreken” Verkoopsdiplomatie heet dat.
Sommige klanten met wie ik goed bevriend was en wier smaak ik door en door kende lieten zich blind door mij leiden als ik zei “Koop dit of koop dat”. Ik wist dan uiteraard 95 percent zeker dat ik goed zat maar het vertrouwen dat ze in mij stelden deed mij deugd. Zo had ik een klant die verlangde dat ik een aantal keren per jaar een pakketje boeken voor hem samenstelde en die mij daarin de volledige vrijheid gaf. Dat is telkens een uitdaging want je wil zo’n man dan ook boeien en verrassen en ik zeg met fierheid dat ik hem, naar zijn eigen zeggen, nooit teleurgesteld heb.
Laatst nog vroeg een goede vriendin mij een kleine bibliotheek samen te stellen voor haar studerende dochter. Dat was echt een plezier om doen en tegelijk een werk van toewijding en liefde.De verzamelende klant is een klasse apart. Soms kocht ik op veilingen dure curiosa van auteurs die mij niks zeiden of mij zelfs irriteerden. Maar ja, ik wist dat mijn klant er mee in de wolken zou zijn en gelukkig dat hij enkele honderden euro’s lichter was.
Ook de cultus van het gesigneerde boek was iets waar ik aanvankelijk moest aan wennen. Ik heb klanten die enkel en alleen gesigneerde werken kopen en die je daarvoor ook steeds mag bellen of mailen. Mettertijd kon ik daar wel begrip voor opbrengen en liet ik auteurs die de winkel bezochten en wiens werk ik bewonderde ook boeken signeren die ik dan thuis koesterde maar toch werd het voor mij nooit een obsessie.
Als er een boekverfilming in de bioscoop kwam of een roman in feuilletonvorm op TV, of er liep een documentaire reeks over een gevierd auteur, speelde ik daar uiteraard op in via het uitstalraam. Dat werkte altijd maar de klanten kwamen dan binnen en de meesten zeiden “Ik zag dat gisteren op TV en nu ligt dat hier toch wel toevallig in de vitrine zeker” waarbij zij eigenlijk het gevoel hadden een jachttrofee veroverd te hebben. Die “toevallig” stak toch wel een beetje, begrepen ze dan niet dat het van beroepsernst getuigt in te spelen op de actualiteit ? Alleen bij auteursoverlijdens deed ik dat niet, het voelde dan als lijkenpikkerij en niet correct.
Het fijnste moment in een boekhandel is als twee klanten die elkaar niet of nauwelijks kennen zo enthousiast raken over de boeken die ze bij je vinden dat ze elkaar werken beginnen op te dringen in het vuur van hun literatuurbezieling; dan leun je achterover en geniet, zeker als ze beiden goede smaak hebben en elkaar met kwaliteitstips overstelpen. Ikzelf heb heel mijn leven grote passies voor vele auteurs gehad en het is altijd mooi dat bij anderen te herkennen. Op dat moment zijn wij, om de onvergetelijke Tsjechische auteur Bohumil Hrabal te citeren, allemaal wereldkampioenen. Oh Hrabal, Hrabal, één van de allergrootsten, hij rustte in vrede.





Wannes Van de Velde (1)



Ik kende Wannes van ziens sinds midden de jaren zestig van wat we in Antwerpen ‘de kànt’ noemden, de alternatieve gemeenschap van mensen die elkaar troffen in café’s als de Muze, de Mok, Het Pannenhuis, de Paddock en enkele plekken zoals Adriaan Raemdonck’s eerste galerij achter het stadhuis, dus voor hij de Zwarte Panter in de Hoogstraat had. Een typische uitdrukking in die dagen was ‘de kànt kent mekànder’, en oppervlakkig gezien was dat ook wel zo. Het betrof dan ook geen massa mensen; wie vandaag over de jaren zestig in Vlaanderen spreekt heeft het in feite, buiten dan de acties rond Leuven Vlaams en enkele anti-atoommarsen, over de vroege jaren zeventig toen grote delen van de maatschappij écht in beweging kwamen..
Dus Wannes en ik kenden elkaar van ziens maar niet echt persoonlijk en natuurlijk zag ik vele van zijn optredens net als die van Ferre Grignard trouwens. Wannes trok ook soms doedelzak spelend door de straten gewoonlijk in het kader van één of andere manifestatie. Later zagen we elkaar wel eens in de Zwarte Panter waartegenover zijn moeder woonde die hij veel bezocht, maar alles veranderde toen ik mijn antiquariaat opende op twee straten van zijn woonst. Hij was een boekenfanaat en een antiquariaat bij hem achter de hoek was voor hem gevonden vreten; weldra was hij trouwe klant en geleidelijk werden wij vrienden en wel in dier voege dat ik bij de kliek kwam te horen die hem Wim mocht noemen. Dat was zijn echte naam maar toen hij in de late jaren vijftig schuchter aan optredens begon bleek er in het Antwerpse artiestenleven reeds een andere zingende Wim Van de Velde te floreren, dus werd het Wannes. Ik noemde hem soms grappend Guillaume des Près of Van der Weyden en op een dag legde hij me uit wat mijn eigen naam betekende. Eerder had een leraar Nederlands dat in het atheneum ook gedaan wat tot diepe schaamte en gepest van mijn medeleerlingen had geleid. De leraar van toen beweerde dat Boelaert gewoon hoerenloper betekende, je kan je voorstellen wat dat in de vijfde Latijnse teweegbracht. Ik ben die betekenis heel mijn leven blijven geloven en als ik dan al eens bij dames van lichte zeden belandde kon ik alleen maar bedenken dat het voorbestemd was. Nu zei Wim dat die leraar het verkeerd had gezien; boele betekent deerne of jong meisje en ja, boeleke is een baby, dus de boeles uit de de Middelnederlandse liederen zijn eigenlijk de equivalenten van ‘be my, be my baby’ etc. Joehoe. Wim deduceerde dat een Boelaert een man was die van deernes hield en leerde mij mijn naam als “minnaar” te interpreteren waarvoor ik hem dankbaar was.
Hij was een vat vol taalwijsheden, je kon hem een oud dialectwoord voorleggen en hij wist het tot zijn oud-nederlandse of Spaanse wortels te traceren. Hij las boeken in minstens vijf talen en probeerde steeds wat terrein te winnen in taalgebieden die hij maar vaag kende. Zo wisselden wij vaak van gedachte over Japanse woorden die hij onthouden had van een maandenlang verblijf in Osaka ter gelegenheid van een wereldtentoonstelling in de vroege jaren zeventig waar hij doedelzak moest spelen in het Belgische paviljoen. Ikzelf heb alles samen een tweetal jaren in Nihon doorgebracht, dus we hadden wel wat stof om uit te wisselen.
Wim was in feite de ideale klant omdat hij zoveel interesses had en ook vertrouwde hij me blindelings als ik hem een boek of auteur aanraadde. Ik herinner me nog hoe tevreden hij was dat ik hem Machado de Assis en Haldur Laxness eerde kennen. Ik zei gewoon:’Koop dit boek, man’ en hij deed het, trouwens, ik gaf er hem ook regelmatig ten geschenke.
Wat hij ook erg apprecieerde waren ‘dummies’, dat zijn ingebonden boeken met mooi papier dat volledig onbedrukt is gebleven. Ik kreeg die van een bevriende uitgeverij en deed ze hem soms cadeau. Wim gebruikte ze als schetsboeken of schreef er nieuwe teksten of ideeën in neer, overigens noteer ikzelf deze tekst eerst in een dummy voor ik hem op de computer intik. Wannes was nooit onderweg zonder schets- of notaboek en had er dan ook na een lang leven een halve bibliotheekkast vol van.
Hij bracht me minstens ééns per week een lang bezoek en in één van zijn boeken verwijst hij naar Joyce Royce als ‘zijn antiquariaat’ wat ik heel geestig vond.
Zoals elke kunstenaar had hij iets narcistisch, hij gebruikte mij als klankbord, niet als raadgever, maar als luisterend oor waarin hij zijn talloze plannen en projecten uitstortte. Ik leverde weinig commentaar, mijn taak was te luisteren en ik denk dat hij zijn plannen vastere vorm zag aannemen tijdens het vertellen.
Voor elk evenement of optreden in de wijde buurt werd ik uitgenodigd; er lag altijd een gratis kaart voor mij klaar en vaak zat ik dan naar hem te luisteren in het gezelschap van Christa, Wim’s innemende Duitse echtgenote en ex-actrice.
Wij waren dus goede vrienden maar toch kwamen wij nooit bij elkaar thuis en ik kan me zelfs niet herinneren dat we elkaar ooit de hand hebben geschud of anderzijds aangeraakt. Hij was geen man die je even een schouderklopje gaf, daarvoor was hij lichamelijk te afstandelijk.
Zijn taal kon wonderlijk zijn, zo toonde ik hem eens een erotisch fotoboek waar de kunstenaar een aantal naakte vrouwen op een rij had gelegd en gefotografeerd tussen de dij en de navel zodat je als het ware een landschap zag vol toefjes schaamhaar (dat bestond toen nog, ja). Zijn droog commentaar was ‘al die groezen man’. Een groes is in het Antwerps een graszode en daar leken ze wel op in deze haast abstracte en toch zo lichamelijke foto.
Wim was winter en zomer dik ingeduffeld, hij bestond het om twee jassen over elkaar te dragen en zijn sjaals en petten waren legendarisch. Ik heb eigenlijk nooit geweten of hij struis of mager was. Je kan je Wannes Van de Velde niet in T-shirt, short of zwembroek voorstellen, de verbeelding schiet simpelweg te kort.




Wannes Van de Velde (2)



Soms fungeerde ik voor Wim als een soort doorgeefluik ‘Haal het maar bij Hugo op, geef het maar bij Hugo af …’ Zo stapte er in 2005 een vrouw binnen. Het was Hilde Van Gestel, een fotografe die een aantal beelden had geschoten in de haven die ze aan Wim wilde voorleggen met het oog op een mogelijke samenwerking. Ze had zijn adres niet en zou het ook niet gewaagd hebben gewoon bij hem te gaan aanbellen. Wim had een geheim telefoonnummer dus in de telefoongids kon ze hem ook niet vinden maar ze had via-via gehoord dat Joyce Royce een goed kanaal was om contact te leggen met hem. Ik nam de briefomslag met haar adres en telefoonnummer aan en beloofde dat hij in de loop van de week ter bestemming zou komen, wat er dan verder mee gebeurde lag bij hem.
In januari 2006 kwam Wim mij een gesigneerd exemplaar van Havenbeelden brengen. Hij had de foto’s zo inspirerend gevonden dat hij er gedichten bij geschreven had en die waren nu dus uitgegeven door Uitgeverij P. Dat was ook zo typisch voor hem, telkens hij een boek of CD uitbracht kreeg ik een gesigneerd exemplaar met opdracht waar ik altijd zeer mee opgezet was
Wim kon goed vertellen en menig uur passeerde terwijl ik zijn sappige taal savoureerde en me verkneukelde in de meestal humoristische toon. Soms kon hij zich ook geweldig opwinden, vooral over politiek, hij wou nooit tegen de macht aanschurken en vermeed waar mogelijk contact met machthebbers, hij hield er zelfs niet van hen de hand te drukken. Soms zette hij hele betogen op terwijl hij geagiteerd door de zaak beende, maar, net als bij Kruithof, kon je soms met één opmerking de hele redenering onderuit halen. Dan viel hij plotseling volledig stil en ging van zijn stuk gebracht zitten op de stoel voor mijn bureau. Ik voelde me dan soms wat ongemakkelijk maar ja iedereen heeft recht op een mening natuurlijk
Wat ook opviel was zijn verhouding tot zijn arbeidersafkomst; langs de ene kant was hij er fier op wat zich in veel van zijn werk laat naspeuren, maar anderzijds maakte het hem op een voor mij haast onbegrijpelijke manier kwetsbaar. Zo kwam hij eens volledig ontdaan binnen omdat hij een pijnlijk verhaal kwijt moest. Hij was de vorige avond op een tentoonstellingsopening of een ander publiek gebeuren aanwezig geweest en had daar gehoord hoe Bert Peleman, een derderangsfiguur en ex-collaborateur hem smalend een arbeidersjongen noemde. Wim was hier totaal van aangedaan en hoezeer ik ook wees op het hemelsbrede kwalitatieve verschil tussen Peleman en hemzelf, het hielp zo te zien niet veel. En ik dacht, hier zit een uniek mens voor mij, een autoriteit op zoveel gebieden, iemand in wie zoveel authentieke culturen zich samengevlochten hebben tot iets enigs, want let wel, een man zoals Wannes Van de Velde zullen wij niet snel meer zien opduiken, en die laat zich opnaaien door zo’n minkukel, parbleu !
Wim werd 60 en 65 en telkens waren er huldigingen en vieringen. Ik herinner mij er één die door Karel Vingerhoets was opgezet in Theater Vooruit in Boechout, mijn dorp, en waar allerlei artiesten optraden als hommage aan Wim die soms een lied met hen meezong. Karel had mij een kaart bezorgd zodat ik samen met Wim en Christa zat, en ja, ik voelde mij daar trots bij.
Ergens in het begin van de nieuwe eeuw zag ik Wim wekenlang niet. Dat was abnormaal en ik begon me zorgen te maken dus uiteindelijk belde ik hem op en kreeg het hele verhaal te horen. Het vreemde was dat het weken en weken duurde alvorens hij het woord kanker over de lippen kreeg, hij vond telkens weer een andere omschrijving als een soort verbale omtrekkende beweging en zolang hij het woord niet uitsprak dorst ik dat ook niet te doen. De chemo deed hem natuurlijk zijn haar verliezen maar hij had zich een dure pruik aangeschaft, waarschijnlijk tegen de kou maar toch ook een beetje uit begrijpelijke ijdelheid denk ik.
Wim’s bejaarde moeder leefde nog maar hij en Christa hadden besloten haar niets over zijn ziekte te vertellen dus moest Christa verhalen verzinnen over buitenlandse optredens en reizen. Dit moet veel van haar gevergd hebben samen met de angst en bezorgdheid over Wim’s toestand. Over zijn moeder herinner ik mij een opmerking die hij eens maakte ergens in de negentiger jaren toen we het over geld hadden. Hij vertelde me langs de neus weg dat zijn moeder hem soms financieel steunde. Hierbij viel ik haast van mijn stoel, hier staat één van Vlaanderens belangrijkste kunstenaars en die zegt zoiets …ik dierf hier gewoon niet op ingaan
Wim kwam de kanker te boven en begon weer activiteiten te plannen. Hij zei me eens dat dit is wat een kunstenaar moet doen; telkens iets nieuws maken, uit het niets iets maken en zo mee de wereld maken. Hij nam een nieuwe CD op en toerde ermee maar er moesten al eens optredens afgezegd worden. Gelukkig heb ik hem toen nog éénmaal gezien, op uitnodiging uiteraard, in CC De Kern in Wilrijk voor een volle zaal maar toen ik tijdens de pauze rondkeek zag ik ineens dat wij allen zo oud waren geworden, er waren weinig jonge mensen en even rilde ik van binnen. Soms loop je tegen een spiegel aan, waarvan je het bestaan niet vermoedde, ergens in de karig verlichte kille trappenhuizen van het leven.





Wannes Van de Velde (3)



In de jaren zeventig sukkelde Wim in een depressie die meerdere jaren aansleepte. Dat was voor hem een verschrikkelijke tijd en hij heeft dat van zich afgeschreven in het meesterlijke “Ik heb m’n hart gesloten”. Ook voor mij is depressie helaas geen onbekend gegeven en dat nummer is samen met Het schip en Groenendael (oorspronkelijk van Bialek) mijn favoriet zodat ik hem bij elk optreden vroeg het zeker op de setlijst te zetten wat hij ook altijd deed. Vooral de zin met “in’t gevang van maaine giëst” was mij op het lijf geschreven en ik ben zeker dat er zo wel meer mensen zijn.
Vaak hadden wij lange gesprekken over teksten, we waren ten slotte collega’s. Ik verraste hem met de vraag “Weet jij eigenlijk wel wat het bepalende woord is in jouw hele tekstverhaal, het woord dat de kern is van je werk ?” Hij antwoordde ontkennend en toen ik hem zei “Tijd, Wim, tijd, dàt is jouw woord” moest hij toegeven dat dit ongetwijfeld zo was en dat het bizar was dat hem dit niet zelf was opgevallen. Ga er de teksten maar eens op na, ook de titels van zijn boeken en je zal er niet naast kunnen kijken. Ook de variaties op tijd zoals in het mooie, bijbelse, ‘vandaag en alle dagen.’
Wim was altijd bereid tot samenwerkingen allerhande met jong en oud en bood ook graag hulp. Zo wist hij op een bepaald moment dat de Gentse pianist Norbert De Taeye eigen nummers wilde maken maar geen tekstschrijver had, dus bracht hij ons samen wat tot een erg vruchtbare samenwerking leidde en waar ik ook erg dankbaar voor was, niet in het minst auteursrechtengewijs.
Soms had hij iets te vieren en bracht een fles ‘jeneivel’ mee en dan pimpelden wij even samen en belde hij altijd naar Christa die hij steevast met “du kleines” aansprak om te melden dat hij wat later zou zijn. En ja, soms ging het dan over zijn legerdienst in de jaren vijftig die hij als diepgaand vernederend en ontmenselijkend had ervaren en die hij in zekere zin nog altijd niet verwerkt had als je hem soms bezig hoorde.
Wim was altijd vereerd als mensen zijn nummers coverden zoals toen Stef Kamil Carlens iets deed met “De brug van Willebroek”. Ook met Tom Barman had hij iets en toen die hem vroeg voor het fameuze 01/10 concert zegde hij enthousiast toe. Barman had een loft gekocht op de hoek van Wim’s straat, ze woonden dus op twee deuren van elkaar en er groeide toenadering die resulteerde in wederzijdse huisbezoeken en Wim’s belofte Tom mee naar de winkel te brengen om nader kennis te maken. De terugkerende ziekte besliste er spijtig genoeg anders over, want in de zomer van 2008 ging het weer fout. Wim’s moeder was ondertussen overleden dus daar moest gelukkig geen extra toneel meer worden voor opgevoerd door Christa die het zo al moeilijk genoeg had.
Ik zie het nog zo voor me, onze laatste ontmoeting toen hij er nog best redelijk uitzag maar natuurlijk droeg hij, hoewel het hartje zomer was, een dikke overjas en pet. Hij stak even de kop in de winkel binnen en aan de wijsvinger van zijn linkerhand bungelde een patisseriedoosje niet groter dan voor twee gebakjes. Hij zei dat hij weinig tijd had en voor enkele weken naar het hospitaal moest voor meer chemo en dat het hopelijk wel zou loslopen, toen hij buiten stapte zei ik grappend “Keep your pecker up, mate”. Vrij vertaald betekent dit “Hou er de moed maar in” maar letterlijk staat er “Hou ne stijve, hé man”. Wim koos voor de tweede betekenis en antwoordde onmiddellijk “In dat departement giën probleime Hugo” en daarmee was hij weg en uit mijn leven verdwenen maar dat konden we toen geen van beiden weten.
Van toen af volgde ik zijn evolutie via Karel Vingerhoets en Christa die soms in de winkel kwam. Naarmate Wim’s toestand verslechterde werd het voor haar steeds zwaarder. Net als Wim had zij geen rijbewijs en ze moest dus elke dag met het openbaar vervoer naar het Stuyvenbergziekenhuis met het eten dat zij liefdevol kookte voor Wim die niet erg veel ophad met de ziekenhuiskost. Dit was voor haar op de duur zeer belastend omdat ze bijna de ganse dag aan zijn ziekbed doorbracht en dan ’s avonds laat alleen door de stad naar huis moest wat haar als oudere dame soms angst inboezemde en ik kon goed zien hoe zij psychisch en fysiek leed.
Wim had uitdrukkelijk gestipuleerd dat hij absoluut geen bezoek wilde en ik zou het nooit gewaagd hebben daar tegen in te gaan. Eind oktober, begin november zei Karel Vingerhoets me dat ze Wim naar huis hadden laten gaan en naïef als ik was interpreteerde ik dat als goed nieuws. Karel keek me doordringend aan en toen begreep ik het; hij mocht naar huis om afscheid te nemen, daarna zou het vlug gaan en zijn huis zou hij niet meer zien. Die laatste week werd het acteur Bob De Moor te veel, hij vond dat Wim nog duizend keer bezoek mocht weigeren maar hij wenste zich daar niet bij neer te leggen na een jarenlange vriendschap en hij ging tóch. Dat is uiteindelijk de juiste beslissing gebleken en zij hebben nog goed gepraat. Ik denk dat ook Karel Vingerhoets dan nog gegaan is, maar ikzelf durfde niet.
De begrafenisplechtigheid vond plaats in de Roma en gelukkig had Karel mij een speciale uitnodiging gegeven want sommige mensen stonden tot buiten op straat waar het druilerig sneeuwde. De plechtigheid duurde lang en was zeer aangrijpend en enkele maanden later bij een gelijkaardige aangelegenheid in de Bourla voor Hugo Claus werd er een zelfde stramien gevolgd.
Wij schuifelden tot slot voorbij de opgebaarde kist in eenvoudig hout en ik raakte ze even aan met een verschrikkelijke krop in de keel. En eigenlijk is die nooit echt weggegaan. Er waren begrafeniskaarten op groot formaat en de mijne staat sindsdien ingekaderd op mijn bureau en zal daar ook blijven staan tot mijn laatste dag, and I repeat “we won’t see the likes of him again !”
Voor Christa stopte hiermee de miserie niet, in de weken na Wim’s overlijden kreeg ze een aangetekend schrijven dat haar dwong de woning waar ze meer dan 30 jaar gewoond hadden te verlaten. Dat was echt teveel voor haar en via juridische bijstand werd gepoogd dit voor haar ondraaglijke lot af te wenden, maar meer dan wat uitstel kreeg ze niet.
Karel Vingerhoets en zijn vrouw Nele hebben toen wonderen van bijstand verricht en bij de uiteindelijke verhuis werd een ploeg van de Roma in de strijd gegooid. En strijd is het juiste woord, Wim’s archief en bibliotheek waren immens en voor Christa was het ook alsof ze nóg eens moest afscheid nemen. Zes maanden na de verhuis zei ze me dat ze nog altijd tientallen bananendozen met boeken en spullen niet had kunnen uitpakken maar later is ze er dan toch in geslaagd Wim’s werkkamer haast identiek te reconstrueren als een soort schrijn.
Karel Vingerhoets had het altijd spijtig gevonden dat ik Wim’s werkkamer en bibliotheek nooit gezien had en een weekje voor de verhuis werden er door een Boechoutse cameraman opnamen in het appartement gemaakt en Christa had het goed gevonden dat ik daarbij aanwezig zou zijn. Ik betrad eerder schroomvallig het oude appartementsgebouw met de statige marmeren trap en we zaten met een kleine groep in de woonkamer waar zich ook een stuk bibliotheek bevond. Toen bracht Christa mij naar het inner sanctum, Wim’s werkkamer. Een mooie zonovergoten ruimte waar ze me alleen liet. Boekenrekken langs drie muren, meestal gevuld met Wim’s dag- en schetsboeken, veel grafiek ook. Er was toen al een plan om zijn dagboeken, na redactie, uit te geven, gezien de hoeveelheid ervan zou dat een titanenwerk zijn en Karel had me gepolst of ik belangstelling had hieraan mee te werken. Ja, wat dacht je ? Voorlopig is dit project niet van grond gekomen hoewel ik niets liever zou willen dan daaraan mee te werken.
En zo zat ik die namiddag in de milde zon aan Wim’s bureau vol boeken en papieren en mijn oog viel op een klein briefje dat vlak naast zijn rechterhand zou gelegen hebben als die op het bureaublad rustte. Ik bekeek het nader en een rilling, een “frisson” lieps langs mijn leden. Dit handgeschreven briefje, misschien zijn laatste, was een opsomming van 6 namen, 3 ervan ben ik vergeten maar de andere waren Adriaan Raemdonck, Bob De Moor en … Hugo Boelaert.





Roofvogels



Al snel nadat ik de winkel had opgestart kreeg ik regelmatig vragen of ik iets te maken had met een andere boekenzaak die tot voor kort verderop in de straat gevestigd was. Mijn ontkenning scheen voor opluchting te zorgen en stukje bij beetje kreeg ik uit verschillende bronnen het verhaal te horen. Die boekhandelaar had zijn zaak op vrij eigenzinnige wijze bestierd. Zo was de deur meestal op slot wat al niet zo evident is. Men moest dus aanbellen, de deur ging dan zo’n 20 centimeter open en de klant werd gemonsterd, soms mocht je binnen en soms ook niet en niemand die wist op welke criteria de selectie stoelde. Er ging ook een verhaal dat die eigenaardige man gehuwd was geweest met een Zuid-Amerikaanse maar dat er geen zegen op de verbintenis rustte en dat dit hem danig gedestabiliseerd had. Ook zijn relaties met andere antiquaren bleken niet geheel probleemloos geweest te zijn en toen die man zich dan opeens bij mij als klant begon te melden ervoer ik dat niet noodzakelijkerwijs als een pluspunt. Hij begon aan een parcours dat ik wel eens meer bij etterbakken heb mogen waarnemen. Eerst was het ‘meneer’, dan werd dat ‘meneer Boelaert’, vervolgens ‘meneer Hugo’ om dan, zonder enige aanmoediging van mijnentwege, te eindigen bij het familiaire ‘Hugo’ tout court. Hij probeerde mij allerlei raad te geven waar ik niet om vroeg en wijdde ook veel uit over zijn hobby’s wat ook al niet geruststellend was. Via een korte golf wereldzender kwam hij in contact met allerlei bizarre sekten, meestal van bedenkelijke extreemrechtse signatuur. Zo was hij ook geassocieerd geraakt met de Japanse sekte die de metro van Tokyo aanviel met sarin-gas. Daarover was hij zeer verwonderd aangezien hij in de waan verkeerd had bij hen de absolute waarheid gevonden te hebben maar “misschien was er wel een hogere reden die ons verstand te boven ging”. Dit alles begon mij meer en meer de keel uit te hangen en ik reageerde nog nauwelijks op zijn gebazel wat dan weer zijn irritatie opwekte.
Hij begon mij verwijten te maken over mijn manier van zakendoen en het eindigde met de aantijging dat ik als winkelier een mislukkeling was omdat ik niet de kunst verstond mee te slijmen met de klanten, “jij weet niet hoe je met de klandizie moet meevooizen”. Ik had er nu definitief genoeg van, gaf hem volmondig gelijk en verzocht hem meteen het pand te verlaten en nooit meer terug te komen. Dit ontketende een ware scheldpartij die hij tot op straat volhield en waarbij hij me de meest waanzinnige zaken bleef verwijten, dit alles vloekend en krijsend. Ik hoopte dat hiermee de zaak nu van de baan was maar niets was minder waar. Hij begon nu met extreemrechtse propaganda van werkelijk schokkende aard in mijn brievenbus te proppen en ook daarbij ging hij grensoverschrijdend te werk. ’s Avonds worden de ingangen van het gebouw gesloten en kan je enkel bij de brievenbussen als je een sleutel hebt of als iemand je binnenlaat. Hij begon nu bij de bovenburen aan te bellen met smoezen dat hij een familielid van mij was met belangrijke post en dus lieten ze hem binnen. Dit begon mij zodanig te enerveren dat ik bij de volgende lading propaganda-smeerlapperij besloot om klacht in te dienen bij de politie. Dit lijkt een voor de handliggende zaak maar dit was ook de periode van toenemende geruchten in verband met extreemrechtse sympathieën bij grote delen van het Antwerpse politiekorps dus kon ik er niet echt zeker van zijn een gewillig oor te vinden. Al bij al viel dit echter mee; de politieman die mij te woord stond dacht aan verscheidene mogelijkheden om mijn belager aan te pakken op grond van recent goedgekeurde wetteksten in verband met racisme en dergelijke. Het was snel duidelijk dat hij en zijn collega’s er werk van maakten want vanaf dan stopten de plagerijen en vertoonde hij zich nooit meer in of nabij de zaak en daarmee was voor mij de kous af. De laatste keer dat ik hem zag was op het TV journaal waar hij geïnterviewd werd als lid van een klein groepje sympathisanten dat aan de gevangenispoort wachtte op de vrijlating van CCC-er Carette. Ook hierbij sloeg hij zijn gebruikelijke wartaal uit dus veel evolutie was er niet maar hij liet mij nu tenminste met rust, dus …




Michel de Montaigne …een naam die geen introductie behoeft maar ik beken, telkens als ik aan deze schitterende figuur denk schiet mijn gemoed vol; ontroering, bewondering, ontzag. Dat zo’n man in de bloedige, genadeloze tijd waarin hij leefde zulk een doorleefd humanisme en zo’n breeddenkendheid die volledig haaks stond op het fanatisme van de meeste van zijn tijdgenoten, aan de dag legde, en zo’n verfrissende bescheidenheid ook, blijft mij altijd met verstomming slaan. Dus, elke klant die bij mij iets van of over Montaigne kocht haalde sowieso een wit voetje. Athenaeum Polak & Van Gennep brachten selecties uit Montaigne’s essays uit in mooie gebonden boekjes met stofomslag en via een contact bij de uitgeverij kon ik die soms splinternieuw aankopen waarna ze onmiddellijk het uitstalraam ingingen. Een klant begon ze te verzamelen en ik beloofde hem zijn reeks te vervolledigen. Telkens ik één of meerdere nieuwe deeltjes binnenkreeg waarschuwde ik hem waarop hij steeds snel zijn opwachting maakte. Samen zongen wij de lof van de grote kleine Fransman en ik mocht die klant dus wel. Op een dag kwam hij binnen en vroeg om een boek dat in het uitstalraam te zien was nader te mogen bekijken. Een hebbelijkheid van mij is dat ik soms hele boekenconstructies maak in de vitrine en als je dan daaruit een boek wil is dat een hele heisa en gaat dat soms wat traag. Mijn klant die zich altijd voorbeeldig had gedragen liet plotseling een heel ander aspect van zijn persoonlijkheid zien. Het ging hem duidelijk niet snel genoeg en hij begon mij luidop uit te schelden op de meest vulgaire manier die de andere klanten duidelijk verbijsterde. Eerst dacht ik even aan een grap maar toen hij bleef doorgaan en het alsmaar erger werd herstelde ik gewoon de stapel in het uitstalraam zonder hem het boek te geven en verzocht hem op te krassen. Ook dat gebeurde onder schelden en brullen en toen hij uiteindelijk verdwenen was keken de andere klanten en ik elkaar geschokt aan. Einde incident zou je denken, maar helaas. Ook hij begon me met beledigende missives te bestoken die hij onder de deur schoof. Ook stopte hij meerder malen per week voor de winkel om dan keihard met zijn vuist op het raam te bonken. Als je in een boek of computerwerk verdiept bent is dat behoorlijk schrikken. In het begin reageerde ik dan door een middelvinger op te steken maar dat scheen hem enkel te stimuleren dus geleidelijk leerde ik het gebons op het raam te negeren wat hem bleek te ontmoedigen zodat zijn vandalismefrequentie daalde.
Eén maal kwam hij echter doodgemoedereerd de winkel weer binnengewandeld met de woorden “ik dacht, ik ga gewoon nog eens kijken”. Toen heb ik hem echt de zaak uitgewerkt waarbij het bijna tot handtastelijkheden kwam. Sindsdien heb ik geen last meer van hem.
Dit zijn het soort klanten die je leven verkorten en onverdoofd door de tandarts onder handen genomen worden scoort hoger op de pretschaal, geloof me.





Rare vogels



Dit gaat over klanten met vreemde vragen, verzoeken en gedragspatronen.
Zo denk ik aan een Nederlander die vrij verward overkwam maar toch naarstig de winkel uitkamde en een hele stapel mooie boeken opzij legde terwijl ik de hele tijd het gevoel had dat er bij de betaling, indien die er al kwam, iets zou mislopen. Mijn intuïtie had mij helaas niet bedrogen, er volgde een verwarde uitleg die erop neer kwam dat hij in feite niet wist waar hij zich in feite bevond. Hij vroeg mij hem naar de dichtstbijzijnde geldautomaat te vergezellen waar ik dan voor hem moest pinnen want hij begreep niet echt goed hoe dat moest. Ik drukte hem op het hart dat je nooit je geheime bankkaartcode aan vreemden mag verklappen. Dan zei hij dat hij de volgende dag zou terugkomen om af te rekenen. Toen hij mijn sceptische gelaatsuitdrukking zag bezwoer hij me hem op zijn woord te geloven en ik moest hem ook een kaartje van de winkel geven opdat hij zijn weg zou kunnen terugvinden. Wonder boven wonder stond hij daar inderdaad de volgende dag en betaalde mij de vrij aanzienlijke som voor de boeken. Het waren er zoveel dat hij ze niet allemaal kon dragen dus liet hij de helft achter om ze later op te halen. Dat is echter nooit gebeurd, ze hebben daar jaren gestaan.
Zo heb ik nog een cliënte gehad die een boek over joodse geschiedenis opzij liet leggen, er ook een voorschot op gaf en pas vier jaar later weer opdaagde om het op te halen toen ik het uiteraard al lang verkocht had. Ze was zelfs een beetje verontwaardigd, want ja ze was ziek geweest – vier jaar – en toen ik zei dat een simpel telefoontje veel had kunnen oplossen viel ze uit de lucht, nooit aan gedacht.
Er zijn ook klanten die boeken willen lenen, of die van het toilet gebruik maken en dan zaken stelen uit je achterkamer. Eén klant maakte het toilet stuk en ik moest hem dwingen het zelf dan en daar te herstellen. Ik zie hem nog zweten en zwoegen in zijn nette maatpak maar hij kreeg de herstelling uiteindelijk toch voor mekaar.
Er zijn de klanten die respectvol vragen of je die boeken allemaal gelezen hebt, ze schijnen er van uit te gaan dat de boekhandelaar een zodanige kwaliteitscontrole handhaaft dat hij elk werk op zijn inhoudswaarde wikt en weegt en pas dan, na rijp beraad, beslist het in de rekken te plaatsen als was het iets sacraals. Eerlijk gezegd, er valt iets voor te zeggen, maar dan wel in een parallel universum waar alles iets beter geregeld is dan hier.
Ik heb altijd het gevoel gehad dat boekhandels en antiquariaten veel onevenwichtige en zelfs geobsedeerde types aantrekken. In mijn geval had de halfopen psychiatrische afdeling van het nabijgelegen Sint-Vincentius Ziekenhuis er zeker ook mee te maken.
Zo kwam er eens een man binnengedwaald die zonder kijken een boek uit één van de rekken grabbelde en dat wou kopen, ik vroeg hem of hij zeker was dat hij juist dàt boek wilde welk hij gewoon blindelings gegrepen had. Hij twijfelde, zette het terug op zijn plaats en greep op dezelfde willekeurige wijze een ander boek vast. Ik probeerde hem te kalmeren en kon hem ten langen laatste overtuigen er nog eens goed over na te denken zodat hij morgen weer kon langskomen. Tot mijn opluchting zag ik hem nooit meer terug.
Ik had ook een zoekfiche van een klant met een vrij breed belangstellingsspectrum die best een fijne vent was maar telkens ik hem opbelde als ik iets voor hem gevonden had wilde hij persé weten hoeveel bladzijden het boek telde wat ikzelf vrij futiele informatie vond die er totaal niet toe deed maar voor hem lag dat duidelijk anders
De klanten vragen naar een boek en je wijst hen, bijvoorbeeld, de afdeling Nederlandse literatuur, waarbij je aangeeft dat de werken uiteraard alfabetisch gerangschikt staan. Dan zie je dikwijls dat ze niet weten hoe het alfabet werkt en beginnen zij naar Streuvels te zoeken onder de A of naar Boon onder de Z. Ik was dan steeds verbijsterd, en ja, hoe kan je die situatie oplossen zonder arrogant of belerend over te komen ? Soms ging ik dan zogezegd ijverig mee zoeken en vond dan toch wel toevallig dat boek zeker ! Uiteraard was dat dan ‘hoerenchance’.
En dan de klanten met de absolute horrorvraag; “Zit er een systeem in de rangschikking van uw boeken ?” Ik had dan altijd de neiging om te zeggen, en een paar keer heb ik dat ook daadwerkelijk gedaan, “Nee hoor, ik heb die tienduizend boeken gewoon lukraak op die rekken gesmeten in de hoop dat het allemaal wel goed zou komen”. Als je dat luidop zegt is de klant natuurlijk dodelijk beledigd en verlaat de zaak met slaande deuren, dus pareerde ik normaal gezien met de wedervraag “Wat zoekt u in feite, welk onderwerp interesseert U ?” waarna je hem of haar dan vlotjes het toch wel vrij duidelijke systeem kunt binnenleiden en het probleem opgelost is. De gemiddelde klant ziet sowieso hoe de winkel in elkaar zit door even langs de rekken te wandelen, het wijst zich per slot van rekening zelf uit, maar dat lukt dus niet altijd zoals we zullen zien.
Eén maal had ik een klant bij wie het grondig fout ging. Hij vroeg naar het systeem en ik antwoordde met de wedervraag naar zijn interessegebieden maar zo had hij het niet begrepen. Hij bleef de vraag naar mijn “systeem” koppig en steeds bozer herhalen en op de duur stond hij letterlijk op en neer te springen van woede en agitatie zoals een uitzinnig stripfiguurtje. Ikzelf had ondertussen ook besloten voet bij stuk te houden tegenover deze bizarre driftkikker die blijkbaar een speciale rondleiding wou. Uiteindelijk is hij roepend en tierend de winkel uitgelopen en zelfs voor het uitstalraam bleef hij zo tekeergaan alvorens te verdwijnen in zijn persoonlijke spelonk waar de stalagmieten van onmin en de stalactieten van onzin sinds eeuwen hartstochtelijk naar elkaar toegroeien.





Collega’s en inkopen



Met collega’s ontstaan soms complexe verbanden. Ik vertelde al over Leon Sternberg en hoe die aanvankelijk een soort mentorrol voor mij vervulde. Ik nam hem mee op inkopen om mij te adviseren waarbij de echte krenten uiteraard hem toevielen. Dit vond ik toen niet erg omdat ik niet genoeg inzicht en kennis had en ook nog niet het juiste klantenbestand. Hij betaalde altijd een percentage wat ook gebruikelijk is als je bepaalde partijen doorspeelt die je zelf niet interesseren of omdat ze niet in jouw aanbod passen. Antiquaren kopen dikwijls bij elkaar maar zodra je op het zelfde terrein en niveau zit wordt dit lastiger. Toch had ik lang een soort werkverband met een Antwerps antiquariaat dat toen nog niet zo lang bestond en het financieel niet te breed had. Nagenoeg elke maand ging ik langs en kon dan tegen 50 % korting inkopen als ik tenminste 250 euro spendeerde, wat in termen van vandaag bijna het dubbele zou zijn denk ik. Ik deed dit gedeeltelijk uit eigenbelang maar wij waren ook nauw bevriend geworden, of tenminste, dat dacht ik, en ik wist dat ik hem hielp, zeker naar het einde van de maand toe. Dat was in een tijd dat alles mij voor de wind ging en ik reikte met genoegen een helpende hand aan iemand bij wie ik ook privé over de vloer kwam net als hij en zijn vriendin bij mij. Wij belden ook meermaals per dag met elkaar om verkoopcijfers en anekdoten uit te wisselen en gingen regelmatig samen uit eten zoals dat onder vrienden gaat.
Op een bepaald moment had hij het echt moeilijk met de huurachterstand en ik ging hem opzoeken met het aanbod hem geld voor te schieten om de druk van de huisbaas te doen afnemen maar toen ik het bedrag van de schuld hoorde moest ik mijn aanbod intrekken. Gelukkig kwam hij er na verloop van tijd bovenop dankzij zijn onvermoeibare inspanningen en doelgerichte initiatieven. Mijn steunaankopen bleven echter doorgaan tot zich iets eigenaardigs voordeed.
Op een dag belde hij om te vragen of ik die avond wou komen inkopen en ik stemde toe. Later die namiddag belde hij de afspraak af om dan wéér wat later toch erop aan te dringen dat ik zou komen maar wel met dien verstande dat ik niet kon blijven eten omdat hij en zijn vriendin die avond weg moesten. Okee, geen probleem.
Ik sluit mijn zaak, rijd naar de zijne, maak mijn selectie en als ik daar bijna mee klaar ben komt zijn vriendin naar beneden om te zeggen dat het eten bijna klaar is en of we zo meteen naar boven kunnen komen. Er viel een ongemakkelijke stilte want het was duidelijk zijn bedoeling niet geweest mij te inviteren, alleen was hij vergeten dit aan zijn vriendin, met wie ik het goed kon vinden, te melden waardoor die onbewust en ongewild de knuppel in het hoenderhok gooide. Het werd een zeer geforceerd “gezellig” samenzijn en hij en ik, maar niet zij, wisten dat dit de laatste keer zou zijn. Toen hij me hielp de boeken naar de wagen te brengen maakten wij nog de gebruikelijke kwinkslagen maar vanaf nu was alles anders, dat wisten wij.
Daarna belden we nog occasioneel maar ook dat bloedde langzaam dood. Hij heeft nog steeds zijn antiquariaat, erg kwalitatief en succesvol ook, maar toch heb ik aan het hele gebeuren een nare nasmaak overgehouden. Toen ik hem laatst, na al die jaren, belde om te kijken of we geen deal konden maken rond bepaalde delen van mijn collectie nu ik stopte reageerde hij enthousiast met “dan zien we elkaar nog eens, dat zou fijn zijn, ik kom één dezer dagen langs.”
Hij is nooit opgedaagd en heeft ook niet afgebeld.


Vaak als ik inkopen deed liet ik veel achter wat dan door een collega werd opgehaald zodat de verkoper van zijn probleem verlost was en dit leverde mij dan weer aankoopkrediet op bij mijn collega.
Het inkopen zelf is een zaak apart en vergt veel concentratie. Als je bij een collega binnenstapt of in een kringloopwinkel en je ziet die eindeloze rijen rekken waarvan je weet dat je ze meticuleus moet navlooien op zoek naar die ene diamant, die ene fout die je collega gemaakt heeft door een boek verkeerd in te schatten of bijvoorbeeld niet te merken dat het een gesigneerd exemplaar betrof. En je weet dat je hier weer uren mee bezig zal zijn zonder enige garantie op succes en moet zorgen dat de moed niet in je schoenen zinkt op sommige dagen. Maar het is je beroep en ook een beetje je roeping dus je slaat de hand aan de boekenploeg.
Soms krijg je partijen op privé-adressen voorgeschoteld die je haast in trance brengen bij het zien van hun kwaliteit. Ik hoorde Tia Hellebaut ooit spreken over “in de zone zijn” en ik denk dat ik weet wat ze bedoelt, je komt in een toestand van een zodanige concentratie en soms zelfs vervoering dat het lijkt of je even buiten de tijd staat en daar als een etherisch wezen je werk doet in een soort meditatieve ruimte. Heerlijk !
Eens kreeg ik zo’n partij aangeboden van mensen op de Fruithoflaan in Berchem; ik kreeg alles gratis maar moest er wel voor zorgen dat de ganse bibliotheek werd opgeruimd. Zeldzame eerste drukken van Gaston Burssens, prachtige oude werken enzovoort. Ik ben zelfs gaan vragen of ik werkelijk niets mocht betalen omdat dit zo’n vorstelijk geschenk was. Neen dus, maar wel opruimen. Ik deed zoals altijd beroep op mijn oude vriend en collega Fred Coudyzer van Boekhandel Trefpunt die de job afmaakte. Meer dan 20 jaar werkten wij zo samen en recent, bij mijn uitverkoop, was hij een van de weinige collega’s die wél veel kochten en op allerlei manieren poogde te helpen. Wij hadden zelfs bijna een akkoord rond de hele stock maar zijn gezondheidstoestand plus de huidige conjunctuur lieten dat niet meer toe.
En dan kom je met je pas verworven schatten in de winkel aan en moet je, zeker als het grote partijen betreft, delen van de zaak herschikken om het nieuwe materiaal zo voordelig mogelijk te presenteren. Veel gaat naar het uitstalraam want dit is de natuurlijke hefboom van een antiquariaat. Je merkt dat er een serie over een schrijver op TV komt of een boekverfilming in de bioscoop dus daar speel je op in. Dan komen de klanten binnen en zeggen “nu ligt dat toch wel toevallig bij u in het uitstalraam zeker !”. Toevallig !
Zo waren de Nobelprijzen van Grass en Naipaul echte godsgeschenken want dat is werk dat je sowieso in huis hebt.
Het enige wat ik nooit wou doen was inspelen op sterfgevallen
van auteurs of kunstenaars, dat vind ik lijkenpikkerij en een degelijke zaak onwaardig.





Dada enzo

In de late jaren negentig woonde Michaël Vandebril, de tegenwoordige sachem van Antwerpen Boekenstad, in het appartementsgebouw waarin mijn winkel gevestigd is. Ik denk dat hij toentertijd voor de Zomer van Antwerpen werkte. Uiteraard kwam hij regelmatig bij mij over de vloer. Op een dag stond hij zoals gewoonlijk voor het uitstalraam en monsterde de aldaar uitgestalde schatten en kleinoden. Hij koos voor De Zangen van Maldoror van Lautréamont, een klassieker van het pre-surrealisme en een cultboek sinds mensenheugenis plus nog één of twee andere werkjes. Dit was nog voor de invoering van de euro en als ik het mij goed herinner bedroeg het totaal iets meer dan 400 frank (10 euro). Toen beging de nog jonge Vandebril een tactische blunder; ik neem aan dat hij aan een lichte prijsafronding naar beneden dacht maar zijn formulering dezer bede ging de foute kant uit en legde hem volledig open voor een frontale psychologische aanval, want wat vroeg hij ? “Kan jij misschien een dadaïstische prijs maken voor deze boeken ?” Oh dear, dat is om problemen vragen, ik dacht meteen ‘dadaïstische prijs ?’, dat zal je geweten hebben knaap en repliceerde onmiddellijk en onverbiddelijk en met een totaal uitgestreken gezicht “OK, 10.000 frank (250 euro), dat lijkt me een correcte dadaïstische prijs.”
Ik zag de schok van schaakmat hem psychisch en fysisch midscheeps treffen, alsook de realisatie dat hij totaal in de aap gelogeerd was en wel volledig door zijn eigen wijsneuzige toedoen. Ik zag hem koortsachtig nadenken, ‘die vent heeft gelijk’, ik zag hem overwegen het bedrag daadwerkelijk te betalen zodat wij samen als het ware een absurd kunstwerk zouden vormen. Ikzelf dacht, ‘als hij door een duivels toeval 10.000 frank aan monopolygeld op zak zou hebben en hij legde het op tafel, zou ik het aanvaarden, maar ja wie loopt met zoiets rond ?’
Ik bleef hem onbewogen en afwachtend aanstaren terwijl hij kronkelde van ongemak en ik liet hem minutenlang sudderen tot ik besloot er een einde aan te maken en hem gewoon het volledige bedrag te laten betalen. Michaël Vandebril heeft mij sindsdien nooit meer om korting gevraagd.
Wat kortingen betreft kunnen klanten best wel eens vervelend doen, je hebt er die zelfs nog korting vragen op een boekje van 5 euro dat ze uit de afslagbakken gevist hebben, in godsnaam. Normaal ben ik geneigd de prijs altijd af te ronden, dus als een klant zich aan mijn bureau meldt met enkele boeken en die komen op, zeg maar, 50,75 euro dan rond ik dat spontaan af op 50 en daarmee uit, daar hoeft de klant zelfs niet om te vragen. Alleen tijdens mijn uitverkoop deed ik dat nauwelijks, het voelde al pijnlijk genoeg aan. Mijn prijzen zijn ook nagenoeg altijd rond, dus geen 6,99 enzo bij mij, oh griezel. Maar als iemand korting vraagt op iets wat al laag geprijsd is word ik tegendraads en vraag gewoonlijk of hij of zij het even zelf terug in de rekken kan zetten, ‘of moet ik het doen ?’. Ik heb zo’n mensen vaak gevraagd of ze ook stonden af te bieden in de supermarkt, bij de bakker of op de tram. Sommigen gaven toe dat ze dat inderdaad soms probeerden, godbetert.
Bepaalde klanten ontwikkelen ook de vreemdste redeneringen. Je komt ze tegen op café en maakt een praatje. Ik denk in dit geval aan een bekende radio- en TV-figuur die ik uit wellevendheid anoniem zal laten blijven en die altijd enorm lovend was over mijn zaak. Alleen, er was voor hem een probleem; het aanbod was té goed zodat hij te zeer in de verleiding werd gebracht om geld uit te geven wat hem van nature tegenstond. Anderzijds zijn zulke mensen de eersten om een zaak de grond in te boren als ze een wat minder kwalitatief hoogstaand aanbod tentoonspreidt. Dus je verliest altijd, ofwel ben je te goed, ofwel te slecht maar om zo’n sujet als klant te strikken moeten zich echt wel dwingende omstandigheden voordoen.
Sommige klanten gaan zelfs tot agressie over. Zo kwam er eens een vrouw in de winkel bij wie ik lang tevoren een thuisaankoop had gedaan waarbij ze zich erg onbehouwen had gedragen. Toen ze later terugbelde om mij nog meer boeken te verkopen had ik dan ook beleefd maar beslist geweigerd. Nu meldde ze zich in de zaak met een verward verhaal dat ze haar boeken bij ‘nen Hollander’ had aangeboden maar dat ze niet wist of ze zijn bod moest aanvaarden. Aangezien ik niet meer van haar wenste te kopen raadde ik haar aan het gedane bod te aanvaarden maar zo had zij het niet begrepen, plots veranderde zij in een schuimbekkende furie die stapels boeken van de tafels smeet en terwijl ik haar buitenwerkte sleurde ze nog een half rek om, waarbij de andere klanten verbijsterd toekeken. Ik zei voor de grap dat de zaak wekelijks zo’n show opzette om het spannend te houden en begon dan op te ruimen. Gelukkig heeft ze het bij die éénmalige performance gehouden. Dit in tegenstelling tot een meisje dat in die tijd veel langskwam. Het eigenaardige was dat ze dan haar troeteldier steeds bij had, een tamme rat, maar zowel het meisje als de rat bleven tenminste beleefd
De laatste jaren merk je ook iets vreemds op; een klant komt binnen en je zoekt tevergeefs oogcontact en een mogelijkheid om te groeten maar helaas. Hij of zij zwerft zonder je ooit aan te kijken of aan te spreken geruime tijd door de winkel en verdwijnt dan zonder woord of groet en er besluipt je de neiging hen luidop na te roepen “Dag BOER !”, maar ja, dat doe je niet.
Er zijn gelukkig ook de beschaafde fijnbesnaarde klanten die met een haast negentiende-eeuwse hoofsheid danken voor elke aankoop en die dan discreet en ingetogen voorgenietend bij de gedachte aan de zoete komende leesuren naar huis gaan als betrof het een pelgrimstocht.





Op weg naar het einde



Sinds enkele jaren had mijn Poolse buurman, die een delicatessenzaak uitbaat, mij herhaaldelijk gevraagd om hem mijn pand te verkopen zodat hij zijn zaak zou kunnen uitbreiden. Ik had altijd de boot afgehouden maar nu de zaken slechter gingen en mijn gezondheid zienderogen taande dacht ik dat de tijd rijp was om onderhandelingen aan te knopen en had daar, gezien zijn vele smeekbeden, ook het volste vertrouwen in. Het zag er allemaal beloftevol uit maar nu, zes maand later, staan we nog nergens omdat hij steeds maar terugkomt op gedane afspraken; we raken akkoord over een prijs en dan stapt hij drie dagen later doodleuk binnen met een dreigbod dat 30.000 euro lager ligt en ja, daar kan je gewoon niet op ingaan omdat je niet de gewoonte hebt van met bedriegers om te gaan en zeker al niet bereid bent hun van de pot gerukte ultimatums te aanvaarden. Heel leuk hoor. Dat alles heeft, samen met een aantal andere factoren deze laatste maanden tot de meest zenuwslopende van mijn ganse leven gemaakt. Ondertussen heb ik de verkoop van het pand in handen gegeven van een vriendin die sinds jaren in onroerend goed zit want ik wil er gewoon vanaf.
Om uit te verkopen heb je een speciale toelating nodig en je krijgt die voor vijf maanden en geen dag langer. Ik vertrok met de optimistische gedachte op drie maand met alles rond te zijn maar uiteindelijk heb ik tot de allerlaatste dag van die vijf maand doorgeklungeld, want zo voelde het. Je mag uiteraard geen boeken meer aankopen en je zit erbij als in een lommerd of een pandjeszaak, je oefent je beroep niet meer uit en alles ziet er wat grijs en vervelend uit, je zit de tijd uit, alsof je een mineure misdaad gepleegd had, mijn winkel was mijn enkelband geworden. Op het eind stond de zaak nog steeds vol boeken, ik schat zo’n 6500 en ik wist niet wat er mee aan te vangen, met andere woorden, ik had me duidelijk verkeken op het hele proces en dat voelde niet bijster goed. Dat heeft me meerdere slapeloze nachten gekost en als ik dan toch insliep was het eerste beeld dat ik ’s ochtend op mijn netvlies zag die rijen rekken vol boeken die ik maar niet leek kwijt te raken en die als bergwanden mijn uitzicht benamen op het beetje toekomst dat mij nog leek te resten.
Als je start met een uitverkoop verandert er iets in de psyche van vele klanten; plots is jouw zaak het equivalent geworden van een soortement gemeentelijke stortplaats of containerpark, alles wordt overhoop gehaald en volstrekt respectloos behandeld. Ik weet dat hetzelfde syndroom zich voordoet in de grote kledingketens ter gelegenheid van de solden, ze moeten dan zelfs extra personeel inzetten om puin te ruimen dat de barbaren, die normaal beschaafde klanten zijn, plotseling menen te kunnen aanrichten in hun jacht op het ultieme koopje, de extreme buitenkans.
Dit ging mij echt niet goed af en ik heb vaak op mijn tong moeten bijten en soms toch niet kunnen zwijgen wat dan onmiddellijk tot stennis leidt natuurlijk. Ook het volgende kwam voor; je zet alles aan min vijftig percent, wat toch heel wat is, maar dan komen ze om nog méér korting vragen vanaf dag één en dan werden ze kordaat verzocht het pand te verlaten, dit hoefde ik niet te pikken. Maar inderdaad, géén leuke tijd voor mij. Je vertelt al je vrienden dat je uitverkoopt maar zij komen niet langs omdat ze ‘geen misbruik willen maken van de situatie’, “ wij zijn géén gieren weet je !”. Maar jongens toch, alles wat jullie nu niet komen kopen tegen 50 % korting moet ik straks aan opkopers geven voor 90 %, snappen jullie dat nu niet ? Nee dus.
Je krijgt ook de tijd om te mijmeren hoe zaken verdwijnen nu jij aan de beurt bent. De dood van Fred Coudyzer, hier enkele hoofdstukken terug nog uitgebreid genoemd, is nog zo recent en schokkend dat het moeilijk is erover te praten, andere zaken die zichzelf wijselijk opdoekten toen hun eerste drie jaar van de handelsbaille afliepen, Mon van de Oude Borze die met kanker tot enkele dagen voor zijn dood in de zaak stond, Michel Jennes die zijn zaak overgaf aan twee collega’s in de hoop dat zij die zouden voortzetten maar ze veranderden het in een ramsjzaak en maakten zich dan zo snel mogelijk uit de voeten, die mens moet zich eindeloos in zijn graf hebben omgedraaid hoewel je zakelijk, niet menselijk, kan begrijpen waarom die twee dat zo gedaan hebben, Sternberg die mij zijn stock aanbood aan 100 frank per boek, de lijst is eindeloos, en nu is het mijn beurt. De dag voor Coudyzer zijn beroerte kreeg in zijn winkel was hij nog bij mij op de zaak voor een gezellige babbel want wij waren de laatste jaren erg naar elkaar toegegroeid, en een week later was hij dood en moest ik op vraag van de familie de grafrede schrijven, wat ik met affectie en toewijding deed, uiteraard.
Dan overleed de collega van De Markies, een andere collega worstelt met kanker en ik stopte wegens gezondheidsredenen mijn, zaak, de spoeling wordt dun in de Antwerpse boekenwereld.
En nog blijven anekdotes opborrelen zoals een bezoek van Luc Tuymans toen hij zijn beroemde reeks over Congo voorbereidde en mijn afdeling Congo-boeken kwam doorsnuffelen. Hij had zich bij het rek op de grond te lezen gelegd en toen ik er voorbij kwam stapte ik per ongeluk op zijn hand wat mij zeer in verlegenheid bracht; de Belgische kunst bijna finaal gesaboteerd ! Toen hij uiteindelijk met een stapeltje boeken bij mijn bureau stond kwam dat op een kleine 2600 frank: zoals mijn gewoonte was rondde ik de prijs naar beneden af en zei ‘je krijgt ze voor tweeduizendvijf” waarop hij doodernstig twee briefjes van duizend frank plus een vijffrankstuk op tafel legde. Hij bedoelde dit niet grappig of zo, hij had gewoon autistisch uitgevoerd wat hem gevraagd was en nu moest ik geduldig uitleggen dat ik 2500 frank bedoeld had, wat hij dan ook prompt betaalde. Eigenaardige man
Dan weer denk ik aan die keer dat een ietwat “farfelue” figuur mij een notaboekje van Willem Elsschot kwam aanbieden. Het bevatte vooral boodschappenlijstjes en doktersafspraken en dergelijke en had absoluut geen literaire meerwaarde. Ik vond dit eerder genante materie met een veel te hoog irrelevant voyeursgehalte dat eigenlijk niet ter zake deed en weigerde bijgevolg het boekje aan te kopen tot grote verbazing van de louche aanbieder die gewoon niet begreep dat er ook fatsoensnormen bestaan. Dit had overigens te maken met de verdeeldheid bij de Elsschot-nakomelingen over het archief van de schrijver dat uiteindelijk gelukkig terecht kwam bij het AMVC waar het ook thuishoort.
Nu de dood van Gerrit Komrij groot nieuws is denk ik ook terug aan de enkele bezoeken die hij aan mijn zaak bracht en aan de internetbestellingen die hij bij mij plaatste. In de winkel verdiepte hij zich onmiddellijk in de echt antiquarische afdeling en had daar gerust enkele uren kunnen doorbrengen. Maar dat was buiten zijn gevolg gerekend, dat waren mensen die ervoor moesten zorgen dat de schrijver min of meer op tijd verscheen op persconferenties, interviews, optredens of prijsuitreikingen en daar hadden ze duidelijk de handen mee vol. De altijd enigszins sjofel uitgedoste Komrij was immer bereid om wat ik van hem op de schappen had te signeren wat mijn klanten dan weer gelukkig maakte en dan werd hij door zijn eerbiedige maar dwingende gevolg naar buiten gewerkt op de eindeloze weg naar steeds nieuwere literaire horizonten.







End game



Half mei lanceerde ik nog eens een ‘paniek-post’ op Facebook om alsnog van de boeken af te raken die stilaan een nachtmerrie werden nadat ze me zoveel jaren van vreugde hadden geschonken. Een eerdere oproep had veel steunbetuigingen opgeleverd maar daar bleef het bij en de tijd begon nu echt te dringen omdat ik wettelijk na 3 juni geen handel meer mocht drijven. Ik bedacht rampscenario’s waarbij ik zelfs overwoog de stock door een kringloopwinkel te laten ophalen maar besefte al snel dat géén van die instellingen een hoeveelheid boeken als de mijne zou kunnen behappen en ja, een beetje geld wou ik er na al die jaren toch ook graag aan overhouden. Fred Coudyzer, die helaas enkele weken later zou sterven, overwoog even om de stock over te nemen nadat ik hem een riant voorstel had gedaan, maar besloot, gelukkig, om het uiteindelijk niet te doen, anders zouden de weduwe en ik nu in een zeer lastig financieel en ethisch parket gezeten hebben.
Er kwamen voorstellen van goedmenende mensen die een overname overwogen maar eerst nog even op zakenreis naar het buitenland moesten zodat er weer een zenuwslopende week vruchteloos voorbijging en mijn xanax-consumptie angstwekkend steeg. Mijn zenuwen hingen in rafels en ik zat echt in zak en as. Dan kwam een voorstel van enkele jonge snaken die wensten in te gaan op mijn aanbod om de hele voorraad aan 1 euro per boek van de hand te doen. Dit was in feite erg pijnlijk omdat het geheel minstens vijftien tot twintig maal méér waard was maar nood breekt wet en ik had geen andere keuze meer. We kwamen tot een mondeling akkoord en die jongens spuiden geweldige peptalk en hadden grootse projecten en plannen maar gewoon even het geld op tafel leggen konden ze dan weer niet hoewel we elkaar het zakelijke ja-woord hadden gegeven. Toen gebeurde iets vreemds, de ironie van het leven, het sarcasme van het zijn liet zijn wijsheidstandjes even zien; ik kreeg drie telefoontjes van mensen die een beter bod wensten te doen, maar ik vond dat ik moest weigeren vermits ik mijn woord had gegeven. Eén van de kandidaten was heel vasthoudend en bleef bellen en toen na 4 dagen de jonge snaken reeds twee afspraken met mij gemist hadden en ik licht beschonken en geïrriteerd van het café thuiskwam belde ik de taaie bieder zelf op en de volgende ochtend hadden wij een akkoord voor 1000 euro méér en cash op tafel.
De boeken zouden door mensen van zijn bedrijf op een maandag en dinsdag worden afgehaald en inderdaad, die maandag verscheen hij met een vrachtwagen en twee man personeel en zij begonnen eraan. Ik wenste de ontmanteling van mijn zaak en levenswerk niet bij te wonen en gaf hen de sleutel met de vraag mij op te bellen als alles achter de rug was en de winkel leeg zou zijn.
Dinsdagavond kreeg ik hun seintje en nu rijd ik met een loodzwaar hart naar Antwerpen om de sleutel uit de brievenbus te halen. Waarom weet ik eigenlijk niet want er is nu toch niets meer te stelen maar ik kan niet anders en rijd naar de stad en word tijdens die rit overspoeld door een vloedgolf van herinneringen. Dit was ook drie jaar lang het traject dat ik met de bus volgde toen ik midden jaren zestig les volgde aan de Antwerpse Academie. Dat was de tijd toen ik begon te schrijven wat ik dikwijls op de bus deed en ik denk nu terug aan mijn aarzelende schrijfsels van die tijd die een breuklijn betekende omdat er zoveel gebeurde. En ik denk nog verder terug: het moet in de zomer van 1964 geweest zijn. Ik liep als jonge snaak over de Groenplaats en zag een groot bord met een spreuk van de Bond zonder naam: Verheugt U want er is leven na de dood !. Dit deed mij in gemijmer verzinken want dat jaar was mij iets duidelijk geworden: er was namelijk ook een leven VOOR de dood. Niet dat alles zo verschrikkelijk was, we waren ten slotte jong maar er hing een waas over de dingen, we waren nog niet wakker. Op de kermis stond je lusteloos bij de boxen van de autoscooter en thuis luisterde je op Radio Luxemburg naar Elvis Presley en Cliff Richard en tutti quanti en je vond dat wel fijn maar toen kwam het wonderjaar 1964 en overspoelden de Beatles als een onstuitbare golf de hele wereld en vooral je bewustzijn: dit was voor ons ! Nu ging de wereld open, en hoe ! En natuurlijk zat daar een marketingmachine achter, je kon de laarsjes kopen en de kraagloze vesten maar het ging zoveel verder en dieper, in de krijs van Paul in Twist and shout en in de ongelooflijke nooit eerder gehoorde tessituur en modulaties van John zat iets zo overrompelends dat je blij maakte en opgewonden over ongeziene nieuwe mogelijkheden en naarmate de albums elkaar opvolgden en ze op enkele jaren van een popbandje naar een cultuurfenomeen evolueerden, groeiden wij allen met hen mee en ging er altijd maar méér wereld open. Enkele jaren geleden had ik een boek in de winkel dat ‘Hoe de Beatles de wereld veranderden’ heette en ik had spijt dat ik het niet zelf geschreven had. Later, toen eerst John en dan George stierven, was ik er uiteraard veel minder mee bezig maar toen ik enkele jaren geleden verhuisde en heel mijn huis moest opruimen vond ik op de bodem van een kleerkast een enorme zwart-wit poster van de Beatles anno 1964. In mijn nieuwe appartement heb ik die een ereplaats gegeven en niet als kitsch of camp, niet tongue-in-cheek of postmodern ironisch maar uit liefde en respect. Op het eind van mijn leven besef ik dat naast mijn liefdes en de literatuur, de Beatles het beste waren dat mij in mijn leven overkomen is.
En dan ben ik weer in het verkeer van vandaag en denk aan 26 jaar boeken verkopen en wat dat met je leven doet. Ik reken uit dat ik waarschijnlijk méér tijd in mijn zaak heb doorgebracht dan thuis en plotseling besef ik dat ik, onbewust, de winkel altijd als een extensie van mijn eigen bibliotheek beschouwd heb al die jaren. Karikaturaal zou je kunnen zeggen dat dat de plek was voor de boeken die ik thuis niet kwijt kon. Strikt genomen klopt dat natuurlijk niet maar wat ik mij heel die tijd niet gerealiseerd had was dat de winkel toch gefunctioneerd had als een soort van privé-archief dat groeide en kromp op het ritme van de ‘onvermijdelijke’ verkoop maar in feite was het altijd mijn intellectuele en artistieke speeltuin geweest, mijn back-up. Een plek waar ik nooit naartoe kwam om te ‘werken’ maar gewoon om te ‘zijn’. En zeggen dat mij dat nu pas op deze allerlaatste dag duidelijk wordt, ik voel mij er ongemakkelijk bij dat ik zo blind ben geweest, maar je kan zo dicht op een situatie zitten dat je ze niet écht ziet.
Wonder boven wonder is de parkeerplaats vlak voor de winkel vrij. Ik stap uit en neem de sleutel uit de brievenbus. Normaal zou ik altijd even een kijkje genomen hebben binnen maar nu kan ik het niet aan. Wat eens een antiquariaat was is nu niet meer dan een spelonk geworden, een holle schelp, vol verleden, zonder heden, op twee dagen ontmanteld en herschapen in een totaal uitgewoond pand dat ik nog met moeite zal kunnen verkopen.
Ik werp een blik in het uitstalraam, de ondergaande zon staat laag en schijnt fel en hel en door het nu vuile venster kan ik in het halfduister binnen enkel de rijen lege rekken zien als een soort ‘desolation row’, leeg en leger, leeg als ik en mijn leven nu.



Laatste loodjes



Toen ik aan de uitverkoop begon had ik vooropgesteld eind maart te stoppen hoewel ik wettelijk tot 3 juni mocht uitverkopen. Ik had ook gehoopt dan de verkoop van het pand rond te hebben, maar helaas. Na enkele maanden werd het duidelijk dat eind maart nooit haalbaar zou zijn. Ik had dan al akkoorden over de verkoop van de rekken, het bureau, de vitrinekast enzo maar gelukkig had ik de proviso ingelast dat het ook eind mei kon worden; uiteindelijk werd het half juni maar daar deed gelukkig niemand moeilijk over.
Ik had mijn boeken op een eigen website staan en daarnaast huurde ik ook nog ruimte voor mijn stock op verschillende internationale boekensites. Tot eind april had ik die sites up-to-date kunnen houden; ik mocht niet meer aankopen dus liet ik ook geen nieuwe titels meer on-line verschijnen maar tegelijkertijd moest ik ook al de verkochte exemplaren overal verwijderen. Tijdens solden kopen mensen soms grote partijen aan en het was een heksenwerk om de sites netjes te houden maar nu begon het me boven het hoofd te groeien: collega’s kochten soms partijen van 100 boeken en meer tegelijkertijd aan en het was niet langer mogelijk de websites op orde te houden, er kroop teveel werk in en in feite had het nog weinig zin. Rond 10 mei liet ik dan ook mijn stock van het internet verwijderen en op 15 mei ging mijn eigen site definitief off-line. Dat waren, zoals zoveel in die dagen, emotionele momenten en nu heb ik het gevoel dat alles zo’n beetje als in een mist gebeurde omdat ik mij als het ware verdoofde voor de pijnlijke werkelijkheid van het afscheid, of ze gewoon verdrong
Het verwijderen van de netbestanden was ook nodig omdat veel van mijn handel internationaal was of op zijn minst netgebonden. Zolang mensen met kredietkaarten betaalden was er geen probleem omdat ik de bestellingen instanter kon behandelen maar klanten die via bankoverschrijving wilden werken en ook daarmee nog eens traag waren konden een transactie erg laten uitlopen wat in deze hectische periode waar ik niet liever had gewild dan al de boeken in één keer te verkopen altijd voor logistieke problemen ging zorgen
Ik had nooit een internetverbinding thuis gehad omdat ik vond dat ik in de winkel al genoeg voor het computerscherm hing; thuis las ik of keek TV. Nu ging dat allemaal veranderen; ik had de meest recente laptop besteld en voor mijn appartement een abonnement digi-tv, wifi, vaste lijn en GSM genomen. De oude winkelcomputer werd weggehaald en naar een kringloopwinkel gebracht maar nu bleek dat de ADSL-modem in de winkel niet krachtig genoeg was om de laptop te ondersteunen en dus zat ik plots in een winkel zonder internetverbinding. Mijn bureau werd zo wel erg kaal en hoewel het pas 2012 was ervoer ik een soort fin-de-siècle beleving hoewel het correct gezien een fin-de-régime was en door de voortschrijdende ziekte soms zelfs een fin-de-vie. De laatste winkeldag verliep saai en zonder enige opwinding, er kwamen slechts weinige klanten en geen enkele van mijn vrienden of kennissen belde of kwam langs om wat emotionele steun te bieden wat een beetje pijnlijk was maar ja, de laatste dag was al verschillende keren eerder aangekondigd dus dat zal er ook mee te maken hebben gehad. De laatste klanten waren een stel Nederlanders dat nog zeurde over de prijzen en met één miezerig boekje de zaak verliet. Hoewel het nog maar vier uur was had ik er nu definitief genoeg van en ik besloot om voor te korte pijn te kiezen eerder dan daar nog te zitten zieltogen tot halfzes. Als een zieke hond trok ik de deur voor de laatste keer als winkelier achter mij dicht en ervoer de totale futiliteit van zogezegd belangrijke momenten. Na 26 jaar, ’t is toch wat, maar toen ik naar mijn auto slenterde voelde ik slechts leegte en het verlangen naar alcohol.
Ik reed naar mijn stamcafé en ook daar sprak niemand mij aan over het einde van de zaak en ook op facebook had niemand iets gepost en een vreemd gevoel van gelatenheid overspoelde mij.


Na enkele weken kreeg ik dan toch een deal over het totaal van de boeken en kon ik afspraken maken met de lui die voorschotten hadden gegeven op de spullen uit winkel en die zoveel geduld hadden geoefend. Zo was er een dag dat vier verschillende mensen zich keurig aan de gemaakte afspraken hielden en ook nog eens in de juiste volgorde verschenen zodat het ontmantelen vlot ging. Een vriend die 26 jaar eerder nog geholpen had toen ik de winkel inrichtte kwam een aantal dingen afhalen, velen waren voor het containerpark en sommige kasten werden met één welgemikte trap in elkaar gestampt en ik keek uiterlijk onbewogen toe maar het ging zo snel dat het leek of de zaak voor mijn ogen in rook opging.
Eén man had de vitrinekast gekocht en die kon ik ook nog blij maken met het geschenk van tientallen stalen boekensteunen. Dan kwamen de lui die werkten voor de mevrouw die letterlijk alle rekken had opgekocht. Die zouden zeker de hele dag of meer nodig hebben om de hele zwik te verhuizen dus die gaf ik gewoon de sleutel omdat ik op deze afbraak niet wou toezien. Vreemd genoeg verliet ik de zaak met een luchtig hart en toen ik een halfuur later op een terras zat met een glas rode wijn en praatte met enkele kennissen die hun kindjes van school haalden op deze stralende zonovergoten namiddag voelde ik mij zelfs even goed nu alles achter de rug leek.
We zijn nu maanden later en helaas is het pand nog steeds niet verkocht terwijl de kosten ervoor wel doorlopen natuurlijk. Dat is vervelend omdat zo het verhaal nooit schijnt te eindigen. Ikzelf leef in een onwerkelijke sfeer waarin ik totaal niks omhanden heb en door mijn ziekte ook niet meer de energie heb om zelfs maar op reis te gaan wat soms echt beangstigend is.
Bijna elke nacht droom ik over mijn zaak en in de droom is het duidelijk dat die nog steeds bestaat, soms in dezelfde vorm als vanouds en dan weer anders, soms zelfs op een ander adres maar steeds ben ik nog boekhandelaar en geniet van de exquise werken die door mijn eerbiedige handen gaan. Ik heb een zekere controle in mijn dromen dus als ik dan mezelf aanmaan om uit de illusie te komen en te aanvaarden dat het gedaan is krijg ik steeds het antwoord “je weet toch dat dit niet voorbij is, wij gaan dit antiquariaat toch nooit uit handen geven, ben je gek ?” Soms stop ik daar de droom omdat ik weet dat ik eens te meer badend in het zweet met een doordrenkt kopkussen en ondergoed zal wakker worden maar soms sta ik mezelf toe verder te dromen en te genieten van mijn zaak; wat moet ik anders doen nu alles grijs en winters wordt ?