maandag 28 februari 2011

De engel, de vrouw en de dood. Gedichtenbundel

History is a nightmare from which
I am trying to escape.
                                 James Joyce








Voor Angie




------------------------------------------------





ENJEU



Haar wierook werd verbandgaas
van zoet zweet en immer hijgen
op luchtkussens en waterbedden zwijgen
bij een treurbeuk naast snel water.

Als dubbelspion en drenkeling
in de draaikolk voor haar sas
keek hij in ruim tienduizend ogen.


-----------------------------------------


Priesteres van passiespelen
aangaande eb en vloed in ons
bleef zij bevreemdend en verwant
als bloed en sneeuw, als vuur.

Fluitspel deint over de dennen
en de dieren, het wordt nacht
- zij glimlacht, op haar tanden speelt
  de maan, weerkaatst in watervallen
  op gezwollen stromen midden wouden
  nooit in kaart gebracht tot nu.


---------------------------------------------


Bandeloos binding betrachten
met bloesems die haar bloed bestieren
de pavane van haar passie wijden
zoals ertsaders aardlagen.

In half ontgonnen dagen, duurzaam
veinzen wij afscheid en vaarwel
voortdurend, doch voorlopig.



-------------------------------------------


DE ENGEL



De engel is als de muur van Berlijn
of een pop zonder ogen of haar,
zalvend zingt hij zijn hymne,
jij huivert
en zijn wals wekt je woede,
je lust.

Discreet blijft hij bij je
op doelloze reizen
present met zijn paspoort
van blind passagier
elke denkbare naam
heeft hij ooit eens gestolen
en hij kreunt of hij steunt niet,
hij krijst !


-------------------------------------------




Waanzinnig doorworstelt
en drenkt hij in liefde
het waanbeeld van àl
wat je al dan niet weet.

Met vlaggen en wimpels,
beschilderde waaiers,
gaat hij blind, en in stilte,
verdwaald en verdwaasd,
in het huis van je adem op pad.

Een nijdas, zingt hij,
van zon, noodgedwongen
een lied dat hij intikt
op rekenmachines van goud
en verdriet
is hem vreemder dan steen.


-------------------------------------



Naakt onder jou
als een vrouw vol satijn
zonder tijd noch getal
zonder nummer of naam
wordt hij steevast
het standbeeld der jaren.


Alleen, moederziel en
zielsveel zelfbedruipend
stokt klef in je keel zijn gebed
tot de tranen en tranen
die nooit kunnen komen
het wondvocht dat dromen doordrenkt.


Hij slaat en hij sloeg
zijn stempel, zijn brandmerk
in elk blad van elke bloem.


---------------------------------------------



Zijn rebussen en raadsels wekten
de praatlust van feniks en sfinks
en in de bloedbaan van hun doolhof
verdwaalden wij tweeën op leven en dood.

Zijn voetsporen, zijn fluisteren
maken mij radeloos en razend
nu hij achter mij, nu naast mij
zijn zwaard streelt en begeesterd
voor de vuist weg van de dood spreekt,
in een taal die vloekt en zalft.

Hij is zaad en tevens einde
luidsprekers laf in mijn lijf
illusie vloekend, zegenend;
in wolken, week, onwerkelijk,
kerft hij trappen voor krijgers
en legers vol dood en vernieling.
Ik zie aan zijn ogen, de dood is een vrouw.




----------------------------------------------------



DE VROUW




Hardvochtig en zachtaardig grift
zij lange lijnen in mijn hand,
mijn lijf en leven, hier gemonsterd.

Ja, wij ontgroeiden onze grappen,
hun muziek bij onze ziekte.

Zoals een spin spon stilte draden
dwars doorheen wat wij verwonderd,
nét ontwaakt, verwoorden wilden.


---------------------------------------------


In jouw vraag en antwoord ingebed
zijn sieraden, zo wrang verankerd ook
in borelingen en kadavers.

Als een wijze, welwillend, een zoeker
word ik tegoedertrouw, half comateus
voor spiegels in verzegelde vertrekken,
voor spiegels uitgespreid, spiernaakt.


-----------------------------------------------



De wet van ons offer heet oogst
van mijn handen gekneusd en gekneed
tot de scepter van de minnaar
zijn gerei en zijn alaam.

Wij worden urnen, worden vazen
voor fluorbloesems uit de zee.

Gans goud van schuimwijn vormt jouw mond
mijn naam die in jouw pacht
kersvers is, nieuw, onuitgesproken.


------------------------------------------------


Zeelui, mét of zonder schip,
zelfs op een maanzeebodem,
bezongen haar geplogenheden.
Zij bleef broos als herfstdraden
die zilver worden, zienderogen.
Dààrop wou hij koorddansen
- op haar touw van hel tot heil.

Hij: als een wandelende tak,
zwervend ver voorbij vulkanen.
Zij: met haar goedertieren grillen
straffeloos en nachtelijk
al zijn erfzondes delgend
in een heelal vol dode hoeken.

Zij bracht hem binnen, brengt hem buiten
gaf hem leven, geeft hem dood
als een vroom bezettingsleger
in een onbelangrijk land.


-------------------------------------------------


DE DOOD




Ter kennisgeving gaf zij mij
- vol van de glimlach in haar lijf -
stenen, rotsjes, paddestoelen
en postzegels uit niemandsland.

Later kunstfoto's van vlinders
die zij zeer goed gekend had, maar
zij bleven naamloos als gevoelens.

Éénkennig noemde ik hun kleuren
prees hun transparante vleugels
tot zij door de kamer zweefden
en teder landden op haar hand
mij watermerkend, voor vervalsing veilig nu.

En de zon, zij ziedt en zengt
zij wordt de aarde tot een zweep
en de palmwijn voor de bruiloft
gist vergeefs in kalebassen.



--------------------------------------------



In onmin en onzin, de éénling
voor anker als een schip vol schroot
gewenkt nog enkel door de waan.
Sinds mensenheugenis of mythe
vindt hij de bronnen steeds dooddroog
- gedoemd zijn dorp en straat.

'sNachts, als eenzaamheid normaal lijkt,
bezweert hij beschonken, met woorden
het onheil van de dagen die
als bruidsluiers, welig maar radio-actief
koudvurig zijn muren verteren.

Ik denk; de dood is een geeuw
mijn kaken ontwrichtend voorgoed
- enkel dat.




--------------------------------------------------



Ik heb mijn eind in pand genomen
mijn dood zal mij niet meer bedriegen
uit schemering tevoorschijn schietend
als een bekeurende agent.

Gedaan dus met in driest verdriet
vergeefs vergetelheid te vinden
en bitterheid toestaan te rijpen
als een bejaarde dageraad.


Dàt is meinedig afgezworen
voor meer waarheid, wezenheid
in ontragisch tranendal.

En in maanlicht dansen wij
demonisch
droom en waan trotserend.



---------------------------------------------




Wachten werd een bastonnade
een marathon spitsroeden lopen
hand voor hand, hartstochtelijk.
Vuist voor vuist nu, weg, zijnsweegs
als een vastberaden rups
krimpt hij, kronikeur van kuitschieten
tot standbeeld, ijlend bij rivieren
vol van slijk, wondvocht en etter.

De dood brengt de engel
de engel de vrouw.
En ik ben een tuinman
die schielijk en schuw
eerbiedig doch bars
aan kisten en graven
aan kransen zijn kracht wijdt.

Ik klauw in de aarde
en vloek binnensmonds
de weg en het pad roepen halt.


---------------------------------------------------



ENVOI


De regen valt schuin en onverdroten
als een steeds doorzichtig scherm
over de muur van Hadrianus
en hoger over Inverness
en lager over Lancashire.

Een scherm valt over de Esk, een rivier
tussen heuvels waar wij tweeën staan
gebeeldhouwd in de regen die valt
als scherm van stilte in de dalen.



----------------------------------------





En nu raad ik U, zoals een dokter
- ga U vlak voor risico's
   te buiten aan een uitspatting
   die zich jareen heugen laat.
Dit niet te doen duid ik U euvel !

-----------------------------------------





1974-1987. Eskdalemuir, Londen, Kyoto, Boechout
De hele cyclus werd in afleveringen gepubliceerd in het tijdschrift Diogenes in de loop van 1991.
Het gedicht "ter kennisgeving" werd gepubliceerd in Deus ex Machina 46, juni 1988. Het werd ook opgenomen in Gedichten 89, een keuze uit de tijdschriften door Hubert Van Herrreweghen en Willy Spillebeen, Davidsfonds, Leuven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten