dinsdag 7 december 2010

De dood van Helène

In wat wij de éérste oorlog noemen
die zij toen de allerlaatste dachten
was zij het mooiste meisje van het dorp
wat, zoals een ets op gouden platen,
als alle zoeken onzin wordt,
toen even onthutsend was als nu.

Haar vader veldwachter, haar moeder Waals
naam en aanzien dus in kleine dingen
die als baleinen tijd tastbaar hielden
en fatsoen als vlag op de vesting.

De dagen droegen vroeg de vader weg
moeder zonk in ouderdom en ziekte
door haar tot bij het graf gegidst
terwijl de lang vertrouwde zaaddrager
ouders had die toch ten langen leste
verzaakten aan haar heraldiek
van bric-à-brac, rechtlijnig en bescheiden.

De erfenis een breuklijn met haar broers
decades in datzelfde dorp gelegerd
lichtgeraakt, twistziek, éénkennig
met koude als kunstrichting
eigen aan hun bladdun bloed.

In Villa Les Lilas, huis een courtisane waard
streefde zij naar soberheid.
Gretig op adem sparend en op taal
ontdeed zij zich van vriendschappen.

Ik begrijp nu niet hoe zij haar uren
- toch eindeloos na tachtig jaar -
steriel nog een soort leven inblies
voor de tijd haar schrapte als een klerk.

Moet ik naar zo'n kille, dode kerk gaan
om de kist te zien, de put
waarrond wij vals en vroom, meinedig
verrijzenis en heil bezingen
ogen geloken, als schriftvervalsers ?



1988.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten