zaterdag 18 juni 2011

Transacties in de duisternis (een kabbalistisch dromentraktaat uit 1989)

           Ze zeggen: je tijd gaat voorbij
                            je bent je tijd aan't verknoeien.
           Maar de tijd slijt niet of wordt niet verknoeid.
           Wij zijn het die overleven of ten onder gaan.
           De tijd verandert niet. Wij allen zijn vraagtekens
           in zeeën van tijd.

Enkele maanden geleden doorbladerde ik mijn 'Tibetaans dagboek' waarin ik teksten van initiaties, mantra's e.d. i.v.m. Mahayana boeddhisme verzamelde. Dat was in de vroege zeventiger jaren. Ik stootte op een droom die ik kort wil vertellen.
'Ik bevind me nabij een stad. Er is een vrouw met een grote boog, zij heeft een pijl afgeschoten. Dan heb ik de boog en wil op mijn beurt schieten. Links van mij is een zonnige vlakte waar mensen wandelen. Ik zou iemand kunnen raken als ik daarheen schoot. Rechts is een duistere vlakte waarvan ik het gevoel heb dat ze leeg is. Daarin zal ik mijn pijl afschieten.'
Ik zie dit als de droom van een jongeman bij het begin van het volwassen leven. Nu interpreteer ik binnen het kabbalistisch model. De linkerpilaar met Chokmah, Chesed en Netzach waarbij vooral de laatste twee onder begrippen vallen als Liefde, Genade, Vruchtbaarheid, Harmonisch gevoelsleven etc. De rechterpilaar met Binah, Geburah en Hod; de Duistere Moeder, de Tijd, Kracht, Gestrengheid, Denken, Rationele Communicatie. Mijn pijl ging inderdaad naar rechts.
Mijn eerste bekommernis is niet dromen exact te duiden, eerder zoek ik naar resonantie en een soort optimum interpretatie. Er zijn geen dogma's, enkel mogelijkheden die wellicht met goed gevolg in  ons bewustzijn kunnen nazinderen.
Als schrijver heb ik in de loop der jaren uiteraard gebruik gemaakt van het materiaal dat dromen mij aanreikten waarbij de betekenis en implicatie mij soms pas veel later duidelijk werden. Hier is een raakpunt met wat men inspiratie noemt, let op de etymologie van dat woord. Liederen en gedichten werden vaak na langere of kortere tijd bewaarheid. Zo kunnen wij, ten goede of ten kwade, onze eigen profeten zijn of worden.
Tijdens een psychologie-cursus besloot ik een droomdagboek te gaan bijhouden om zo trachten klaarder te zien in mijn eigen dilemma. Eerst langzaam, en dan sneller, kwam een intense droomactiviteit op gang.

In die tijd behandelde iemand mij met behulp van Bachbloesems. In onze gesprekken kwamen ook dromen aan bod en al snel kwam ik hierover wekelijks met hem praten waarbij hij qua interpretatie eerder op de vlakte bleef. Dit hinderde niet aangezien hij als klankbord functioneerde; dingen werden duidelijk gewoon door het voorlezen van het dromenrelaas. Na verloop van tijd drukte hij zijn verwondering uit over het feit dat ik maar blééf dromen. Misschien was het eerder uitzonderlijk dat ik mij zoveel dromen herinnerde en er de moeite voor deed en de tijd voor nam ze te noteren. Ik denk dat wij constant, ook wakend, met een deel van de hersenen dromen. Dat deel van ons brein is steeds bezig gevoelens, ervaringen, indrukken om te zetten in symbolische toneeltjes en deze vinden vooral bij kunstenaars een uitlaat in hun werk. Denk eraan dat een aantal filosofisch-religieuze scholen het hele bestaan als een soort droom beschouwen waarbij dan, bij uitbreiding, al onze zintuigen als 'droomcentra' gezien worden. Leuk in dit verband is de overbekende
anecdote over Tsjwang Tze, de chinese taoïstische meester, die door zijn leerlingen slapend werd aangetroffen. Eerbiedig wachtten zij tot de meester ontwaakte waarop zij vroegen of hij gedroomd had. Tsjwang Tze antwoordde: Ik droomde dat ik een vlinder was, en nu ik wakker ben weet ik niet of ik Tsjwang Tze ben die droomde dat hij een vlinder was, of dat ik een vlinder ben die droomt dat hij Tsjwang Tze is.
In de loop van het voorbije 'dromenjaar' is deze anecdote mij meer dan eens zeer levendig voor de geest komen staan.

De dromen van de eerste maand zou ik 'gewoon' willen noemen. Herwerkingen van gevoelens en gebeurtenissen van de dag, met de normale 'subtiliserende' invalshoeken en onverwachte juxtaposities die we allen kennen. Vele dromen situeerden zich geheel of gedeeltelijk in Azië, vooral Indië, waar ik in mijn jeugd zoveel tijd doorbracht en spiritualiteit allerhande beleefde. Reeds nu kwam sporadisch voor wat later veel meer zou gebeuren, namelijk het horen van stemmen of een soort ondertiteling van beelden. Enkele voorbeelden "Keuzes zijn beperkingen, limieten zijn mogelijkheden tot grotere vrijheid", "Er bestaan geen totaal gesloten circuits, er is altijd opening. Er bestaan geen gans open circuits, altijd is er een mogelijkheid van afsluiting". Ook dromen waarin eigenschappen van mezelf op zulkdanige karikaturale wijze opgevoerd werden dat ik het relatieve ervan wel moést inzien.

Dan kwam op een dag een beeld tussen waken en slapen dat mij erg aangreep, zodat ik de woorden nauwelijks uitgesproken kreeg toen ik het relaas wilde doen bij mijn 'therapeut'. Mijn keel was dichtgeschroefd en de tranen kwamen mij in de ogen, en ook een vriendin die ik het later vertelde was getroffen, weende en ging op slag naar huis. Ik zag een fotootje terug van mezelf als pakweg vier- of vijfjarige met een geruit petje en in korte broek in de winterse tuin van het ouderlijke huis en de wens bekroop mij om vol ontroering dat kind, dat vroegere zelf, in de armen te nemen en het te zeggen, toe te fluisteren: kom terug nu, kom nu terug en vergeet de angst en het verdriet, je had jezelf al die martelingen kunnen besparen. Kom terug nu, voorbij de smart. Kom terug bij mij.
Ik denk dat mijn vriendin ook ergens zo'n fotootje van zichzelf had. En U ?

Die dagen werd ik een intense, verwarrende gevoeligheid gewaar die mij dikwijls dreigde te overspoelen. Ik was benieuwd of ik na deze toestand van herschikking en flux in staat zou zijn mezelf een nieuwe vorm en inhoud te geven. Alles leek voorlopig, alle rollen waren uitgespeeld en de vraag rees of ik genoeg in huis zou hebben om de nieuw geschapen leegte zinvol in te kleuren. Deze vraag is voor elk van ons elke dag weer pertinent.
De droomactiviteit bleef toenemen, de beelden kwamen in dichte drommen opzetten en ik begaf mij naar bed als naar een werkplaats of atelier en dit zou maanden duren. Weer kwamen boodschappen, of liedjes en motto's en dit is er één van (muziek als van een kinderwijsje)
      Ik ben niet echt verloren
      zoals ik vroeger ben geweest
      maar ook nog niet herboren
      ik dwaal doorheen de geest.
      Alles is al lang voorbij
      alles is zo lang voorbij
      maar niet voor jou en niet voor mij.
Wenend noteerde ik, met al de pijn van het wezen dat ik was en dat niet wou sterven en van het wezen dat ik dacht te worden maar nog niet kon zijn en in het spanningsveld tussen die twee krachten was het vaak moeilijk toeven.

Nu kwamen een aantal dromen waarin al de vrouwen die voor mij belangrijk geweest waren in elkaar vervloeiden en één vrouw met wisselende gelaatstrekken werden, al te vaak was die vrouw ook mijn moeder. Het werd mij duidelijk dat mijn problematiek waarvoor ik de schuld steeds bij mijn vader had gelegd (lang niet onterecht overigens) ook voor een groot deel met mijn moeder te maken had. Vroegere suggesties in die richting vanwege anderen hadden mij steeds onbegrijpelijk geleken, en tot vandaag worstel ik met dit gegeven.
Ik wil hier ook een verschijnsel aanraken dat ik het 'privé-droomlandschap' zou willen noemen, waar los van alle reële geografische wetmatigheden steden en plaatsen uit de werkelijkheid in een steeds weerkerende droomgeografie met elkaar verbonden worden. Soms zie ik landschappen in dromen en meteen weet ik dat ze bij de andere, reeds bekende lokaliteiten uit mijn droomatlas horen. Dat zijn de streken van verlangen en bevrediging, de hopelijk eens ingeloste beloftes die als verleidelijke vlinders in het droombewustzijn zweven.
Ik was ten prooi aan intense gevoelens, de negatieve zal ik u onthouden, daar zal uzelf bij momenten ook wel door geplaagd worden, wellicht méér dan u lief is. Eén avond stond ik bij het aanrecht en smeerde brood en voelde wat ik enkel 'de liefde gods' zou kunnen noemen, een mij vreemde terminologie. Ik zweefde op de rand van het inleven zowel de verwekker als de moeder van het kind te zijn. Zichzelf scheppen uit de pure materie van potentiële schoonheid, zichzelf te dragen in de baarmoeder van de wereld die je zelf vertaalt. Meditatief neutraal de functie te vervullen van foetus en moeder te zijn, en vervolgens vroedvrouw en boreling in de alchemie van de liefde. Dankbaarheid en verlangen trillen tijdens dit uur van turbulentie in de ziel vol vermoedens rond te kern van het zijn.
'Met een vrouw sta ik op een oud plein omringd door nieuwe en oude gebouwen die we belangstellend bekijken. Ik vraag haar of ze zich herinnert hoe we in dat ene huis daar zijn binnengeslopen toen het nog in aanbouw en bijna af was en of ze nog weet hoe we daar op die verdieping voor het raam zaten om samen lang en stil naar het plein te kijken waar we nu staan. WEET JIJ DAT NOG ?'

Magische en rituele elementen sluipen nu de dromen binnen. Op reis trachten te vertrekken, brandende gebouwen verlaten, gevangenissen uitgaan, occulte voorwerpen monsteren, oude dingen die vergaan, nieuwe die verwacht worden, het vermalen van de dag in de symboliek van de nacht. Tijdstippen en uren worden genoteerd, plaatsnamen, soms totaal onbekend, dringen zich op en later zal ik ze numerologisch trachten te duiden. Huizen in vorige dromen betreden geven meer van hun geheimen prijs bij hernieuwde bezoeken. Een Japanner drukt mij op het hart de Dominikanen niet te vergeten 'Herinner U de Dominikanen !' Ik begin Eckehart, Tauler en Ruusbroec te lezen. Ik herinner mij een droom die ik had toen ik net met de studie van magie was begonnnen. 'Ik fiets tot bij de spoorlijn, de slagbomen zijn dicht. Ik kijk op mijn uurwerk, het geeft geen tijd meer aan. Ik steek de spoorweg over, en waar het eerst donker was is het nu licht. In de lentezon, onder de kersenbloesems, zie ik een begrafenisstoet. Ik wacht om verder te fietsen tot de mensen voorbij zijn en de stoet zich ontbindt. Ik besef dat ik nooit meer naar huis zal kunnen fietsen, 'thuis' bestaat niet meer. Ik had mijn eigen begrafenis gadegeslagen.'

Op grond van wat iemand mij had aangeraden, begon ik voor het inslapen de 'droomkracht' te aanroepen.
Mijn dromen werden langer, meer gedetailleerd en soms afgewisseld met wat ik bijna parabels zou noemen, dromen met quasi objectieve, strenge verhaallijnen over mensen en gebeurtenissen die niets met mij te maken leken te hebben. Ik begon mijn dromen boeiender te vinden dan mijn dagen waar wanhoop en eenzaamheid wisselden met momenten van hoop en studie, meditatie en magie.
Een stem in een droom: Wie een ruimte en een gelegenheid biedt zonder dwang zal meer resultaten zien dan wie alles via regels en strikte tijdschema's wil forceren.
Dan weer zag ik bevroren beken midden in de zomer terwijl ik de volgende dag noteerde:Ik hermaak mezelf in het licht van de kruisbestuiving tussen logica en analogica. Blindelings tast ik naar de vorm van mijn ware wezen. Dit is de twijfel op de brug. Ik ben geweest waar ik niet was. Ik zal zijn waar ik ben. Ik weet waarom de beelden dansen. Ik dien de wending in het leven,. Mind over matter, mind in matter, mind with matter. This is what is.
Dikwijls zag ik 'snachts de wreedheid van de geschiedenis, de eindeloze folteringen waaraan in alle tijden individuen hebben bloorgestaan. 'Het ondraaglijke en onaanvaardbare van zoveel dat onverbrekelijk met leven verbonden is' (vrij naar Doris Lessing) en dan zie ik weer een mooie, kleurige paradijsvogel die mijn slaapkamer binnenvliegt en verder het huis in wil terwijl ik denk dat het voor een vogel buiten beter is. Op de vensterbank gezeten zegt de vogel dat hij moeite heeft met vliegen en angst heeft om te vallen. Als hij dan van de vensterbank sukkelt daalt hij met horten en stoten naar beneden als langs een onzichtbare trap. Hij was zo mooi dat hij lichtgevend leek.
      En hij werd voor hen veranderd van gedaante, en zijn aangezicht
      blonk gelijk de zon, en zijn klederen werden wit, gelijk het licht. (Matheus 17, 2)
(dit vond ik door naar aanleiding van die droom op goed geluk de bijbel open te slaan)

Toen ervaarde ik voor de eerste keer een minimum aan reflectie over de droom tijdens de droom zelf: ik zat ik mijn meditatiekamer en hoorde geluid bij het valluik. Daaronder bewoog iets, de mat op het luik bolde op, er zou iets komen. Ik sprong op om in te grijpen maar realiseerde me dat dit het borrelende onbewuste was dat ik moest laten betijen; ik had er ten slotte om gevraagd. Dat was tijdens een hazenslaapje in de late namiddag. Vlak daarna ging ik wandelen en stapte een fabel, of eerder, een parabel binnen. De les ervan was de volgende: Draag er zorg voor zo weinig mogelijk te Doen en zo veel mogelijk te Zijn. Later kwam nog een volgende conclusie: Then comes joy, then comes sadness
                                           this cannot be avoided.
                                           Come joy, come sadness,
                                           this is life.
                                           I am not that. I am not this. I am.
We eten de wereld en transformeren hem terwijl hij ons transformeert. Wie geleerd heeft van wat was zal kennen wat zal zijn.

Soms hoorde ik cryptische boodschappen; 'De mens als tijd' Toen ik antwoordde  'De tijd als mens' werd mij gezegd dat dit gevaarlijke spelletjes waren. 'Wie meedoet neemt niet deel, wie deelneemt doet niet mee', of 'Het probleem is de oplossing, de oplossing het probleem'. Op de rondrit in een droom stop ik voor het raam van een goed aangeschreven maar oerprovinciaal zondagochtendcafé waar de burgerij koffie slurpt en taartjes eet in zelfgenoegzaamheid en oppervlakkig fatsoen. Dit is een stadje waar zelfs de tijd niet zou willen blijven stilstaan; alles zo uitzichtloos netjes. Dan hoor ik een zin: De vrouw moet zich met het wezen van het land identificeren, de man moet zich én met het land én met de vrouw identificeren.


IK BEN DE VINGER OP DE TREKKER VOOR DE SCHOK IN DE OCEAAN !
Op de drempel van de slaap, ver voorbij het waken, hoorde ik duidelijk deze zin. Dit riep angst en onrust op. Je weet niet meer of je waakt of slaapt en in de hitte van de nacht woel je om en om, misschien slaap je, misschien waak je, misschien loop je langs het spoor van herinnering, associatie en fantasie, of misschien droom je al, en ontstaat die droom pas echt als je ontwaakt en probeert te noteren. Het opschrijven is immers selecteren uit het diffuse droommateriaal, de indrukken die zich bij het ontwaken vaag aandienen.
Meer en meer begon ik tijdens de droom over de droom te denken, mezelf aan te sporen, hou dit bij, werp dit weg, en alles uit het labyrint en de realiteit, het bewuste en het onbewuste, lelijk en mooi, trots en verworpen, letterlijk alles spreekt tot mij; dit ben jij, dit ben jij, dit ben jij, en alles moet ik beamen, alles flitst
even op en verdwijnt dan en ik blijf achter in de ultieme relativiteit, alles is tegelijkertijd van het hoogste belang en irrelevant.

Ik word mij meer en meer bewust van de angst voor de eigen energie die ons allen afremt en een droom spoort mij aan: Wees op alle vlakken waakzaam zonder echter in paranoia te vervallen en laat veel licht toe in het gebouw (ik zie een zonovergoten trappenhuis).
Reeds geruime tijd was ik meditatief bezig mijn vader te vergeven en er kwam van langsom meer ruimte waar vroeger spanning had geheerst. Toen dit proces haast achter de rug was had ik een droom waarvan de humor mij bijbleef. Ik liep herhaaldelijk voorbij het huis waar mijn vader, die dus niet gestorven was maar bij een andere vrouw ingetrokken, nu verbleef. Uiteindelijk kwam de vrouw naar buiten en vroeg of ik Roger zocht en of ik een kennis was. Ik beaamde dit en zei dat wij elkaar goed gekend hadden 'tijdens de oorlog'.

Dan kwamen dromen met beelden van het collectief onbewuste en mijn afdalen daarin. Ik leerde nooit angst te hebben in de droom. Er was zelden of nooit het paniekerig trachten wakker te worden dat vele dromers parten speelt. Ik zocht de engelen en voelde me soms slechts als door een flinterdun vlies van hen gescheiden. 'Ik daal af in een duizelingwekkend diepe trechter en zie een onschatbare hoeveelheid schilderijen, beeldhouwwerken en andere kunstvoorwerpen uit het verleden die het gebouw, hoewel vervallen, een enorme waarde geven. Dit beeld zal ik later tegenkomen op het 32ste pad als ik met kabbalistisch padwerk begin (het betreft hier een discipline van visualisaties die u via allerlei paden van sfeer tot sfeer (sefira) op de levensboom uit de joodse mystiek leiden)

             I was brought low
             by weight of sorrow
             now I must cope
             with weight of hope.

Na zoektochten door gehavende steden waar men de deuren vaak gesloten vindt en de mensen onbegrijpend, waar men vruchteloos kleren past en baadt in stinkend zweet van ongemak, waar het voedsel schaars is en nauwelijks eetbaar, en waar de treinen moeizaam rijden en nog nauwelijks perrons vinden, na al het oeverloze praten en het zo ondankbaar denken komt een stem met de aansporing:
LAAT DE MAAN DOOR DE MAAN GEWASSEN WORDEN !

Op 25 september begon ik het padwerk. Vlak voor het slapengaan visualiseerde ik een poort nadat ik eerst naar een afbeelding ervan had gestaard. Ik stapte er doorheen en liet het lijnenspel van de voorhang langs mij heen gaan. Ik knipte het licht uit en legde het hoofd neer en op slag flitsten met onthutsende indringendheid
vier beelden op mijn netvlies. Slechts enkele ervan kon ik thuisbrengen, en dan nog vaag. Ik was ontdaan en veerde recht. De maan stond glashelder aan de hemel als een zilverharde spiegel tussen jagende pluiswolken. Schuin links eronder schitterde een geelgouden ster. Het werkt. Het is waar.
Toen ik de volgende dag aan de hand van de tot dan toe ongelezen tekst de meditatie beleefde en voor de eerste maal het 32ste pad bewandelde kwam ik dezelfde beelden weer tegen en wist dat een nieuwe fase aanbrak. Dit pad leidt van Assiah (het materiële) naar Yetzirah (het 'astrale') waar zich ook de droomwereld situeert. Het pad eindigt in Yesod, de Maan, en de entiteit die hier regeert is Shaddai El Chai. Deze begon ik nu telkens voor het slapengaan te visualiseren en om dromen te vragen. De droomkracht had een naam en een aanschijn gekregen.

'Het conflict komt in een beslissende fase. In de grijze straten zal het ultieme wapen gebruikt worden. Ik sta er vlakbij als het gebeurt. De Bom is gevallen. Dit is ijzingwekkend nieuws maar je ziet geen paddenstoelwolk, geen brand, je hoort geen oorverdovende knal. Met een zeker defaitisme kijk ik naar de plaats waar in de eindeloze grijsheid de explosie plaatsvond. De straling zal mij fataal worden, mijn organen vinden en haar werk doen. Maar de enige straling die ik opmerk is die van de gewone geperverteerde energie in de mensen op straten en pleinen, de gewone gebroken passie. Dan kijk ik in de lucht; daar hangt een reusachtige planeet, niet muisgrijs zoals alles hier beneden maar een kolossale bol met de kleuren van de aarde, en daar zie ik de gevolgen van de explosie zich voltrekken. De zeeën en continenten vervloeien en terwijl ik onthutst en gefascineerd toekijk worden zij een gestileerd groen bloempatroon op blauwe achtergrond. Zo verandert de planeet in een kosmisch klavertjevier. Dit hebben wij nooit eerder aan het uitspansel gezien en na de eerste schok lijkt het geen ramp. In de droom hangt een sluier van waarachter één of twee vrouwenfiguren mij geruststellend, hoewel onverbiddelijk, toespreken.

Dan kwam de eerste droom waarin de droomimpuls zich in twee parallelle beelden vertaalde. Een vriend is door een demon in een hinderlaag gelokt en gecastreerd. Toch lijkt het meer of hij een vinger kwijt is. Ik zie de snede in zijn hand en tegelijk is het ook alsof een hele straat is ontploft en afgebrand. Men kan er niet over of door. De verminkte zint op wraak.

'Ik lig samen met drie anderen op de grond. Wij zijn toegedekt met dierenvellen. Hier worden taken toegewezen. Ik zal mij naar het Westen keren. Dit is het strand en ik sta bij de zee. Dit is zoals het hoort. Ik ga weg en voel dat een last van mij afgevallen is en dat een betere periode aanbreekt. I've got lights in my brain. Nu zal vooruitgang geboekt worden.'
Ik begin over de holografische aard van droom en dag te speculeren. 'Ben met een vrouw op bezoek in een huis dat ik, of zij, of de legende, van vroeger kennen. Toen was het een kolenhandel of kon men er zerken kopen. We herkennen het huis maar weten niet waaraan, misschien aan een poort of aan iets in het half ornamenteel metselwerk rond een deur. Binnen lijkt het bouwvallig maar wellicht is het eerder ons geheugen
dat in gebreke blijft; het spanningsveld tussen wat we hier ééns gezien hebben en de vaagheid van het nu waarop we zoals altijd onvoorbereid zijn. Het directe van het eeuwige nu wordt immers steeds gemeten, helaas, aan onze kencategorieën uit een eeuwig vroeger dat ons gevormd heeft en verminkt.'
                                               
Er is iets onvermijdelijks aan ons traject doorheen dit labyrint met zijn ontelbare opties. De ene keer lijdt men pijn en denkt eraan te sterven. Waarom ook niet ? Indien de on-zin theorie van het leven waar zou zijn dan is het uit en valt er een oneindige zwarte stilte over een heelal zonder betekenis; stilstand en vergetelheid, voorwaar geen onaantrekkelijke idee na de storm van het leven met zijn confligerende emoties. Indien wij anderzijds een zoete tunnel zouden ingaan vol wit licht waar alles van liefde vibreert en een verruimd bewustzijn van de hartslag der dingen, of, minder sensationeel, er een nieuwe fase aanbrak in een evolutie naar volmaaktheid toe, zou ook dit verre van onaangenaam zijn. Waar hebben we dan angst voor tenzij identiteitsverlies wat de cluster is waar we onze misplaatste loyaliteiten koesteren ? Ach, vrij te zijn van zowel vrijheid als belemmering !

De hoeveelheid beelden nacht na nacht is onvoorstelbaar. Soms zijn ze meer sluier dan onthulling. Er is nu haast doorlopend een 'commentaarstem' bij de beelden die occulte of andere wijsgerige toelichtingen geeft. Met wisselend succes poog ik een vorm van controle te verwerven door bijvoorbeeld naar mijn handen te kijken tijdens het dromen. Ik zie hoe veel dromen in feite montage-probeersels zijn rond één bepaald, soms mineur thema. Op vrij vergezochte wijze wordt met beelden en situaties gegoocheld die pre-occupaties uit de bovenste lagen van het half-bewustzijn naar voren brengen. A la recherche du rêve perdu !

Een wat langere droom waarvan ik het centrale element ook bij anderen ben tegengekomen.'Ik ben in een houten huis met een binnenkoer. Daar is ook een wezen dat mij achtervolgt om mij te doden wil het zelf niet door mij gedood worden. Soms is het een vrouw, dan weer een man. Ik tracht het te ontlopen maar het komt op me af. Hoe ik er ook naar sla met de vuisten of een stuk hout, het lijkt wel onkwetsbaar. Toch zijn we niet echt vijanden. Iemand geeft het wezen, dat nu een vrouw is, een geweldige slag met een balk en nu is het toch enigszins beduusd. Ik vlucht het huis in, na lange tijd verschijnt het weer. Ik sta op de balkonveranda waaronder het voorbijkomt en ik kan niet nalaten het van bovenaf even speels  door de blonde haren te strijken. Het draait zich om en is nu een vrouw met lange bruine haren en bruine ogen en komt weer op me af. Soms is het ook  een voorwerp dat ik tracht te vernietigen, een boek of een klein muisje in een papieren zakje dat ik poog plat te stampen. Eéns heb ik het in handen en is het een papiertje of een hoopje lillend vlees. Ik acht het nu onschadelijk en werp het weg maar bedenk al vlug dat ik het beter in snelstromend water had geworpen. Als het dan nog ooit weer tot leven kwam was het ver van hier en zou ik veilig zijn. Dan heb ik het nogmaals vernietigd en is het nog slechts een boekje met zijn foto (nu een man) op het omslag. Het is veilig en diep opgeborgen in de kelders maar op een dag klimt de man herboren op uit de gewelven en ik loop weg. Maar hoe ik ook ren, mijn tijd is gekomen, zal ik nu sterven ? Toch word ik niet gillend wakker, dit moest hoedanook gebeuren.

En elke avond voor het slapengaan invokeer ik Shaddai El Chai en vraag met aandrang om leerrijke dromen. Slapend nog vat ik ze al samen, reflecteer eromtrent en wordt vaak aangemaand oplettend te zijn. 'Samen met een onbekende bespreek ik het mystieke proces en de Holy Guardian Angel. Er moet nog één transformatie komen die zo voor de hand liggend is dat het hemeltergend aanvoelt er niet eerder aan gedacht te hebben. "Het is zeer vreemd te beseffen dat men op de jager jaagt." '
De volgende nacht weer een gesprek met dezelfde figuur aangaande het Werk. Dit in verband met een talisman die ik maakte. Ik zie prenten die tonen hoe dat moet. Ik meng offervoedsel op een schaal, anderen doen dat ook. Het laatste ingrediënt is zout (zout, kwik en zwavel zijn de hoofdelementen in de alchemie). Er klinkt ritueel gezang en de talismans worden geconsacreerd. Het gezang weerklinkt luider en suggereert een oeroude ritus. Ik begin aan de consecratie van mijn schaal. Ik ontwaak even en droom dan weer verder: lange tijd bracht ik door op een plaats gelijkend op die waar de consecratie plaatsvond. Dit heeft iets van een ziekbed, er zijn nog mensen. Ik zie beelden van winters en zomers, het gevoelsritme van het leven dat ik leidde. Er is een warmte, misschien van een vrouw, maar ik zie haar niet. De tinten zijn beige, er heerst een zekere geborgenheid maar te diffuus om echt rust in te vinden. Dan volgen bespiegelingen over magie en transformatie en de parameters van geestelijk leven. Het drama dat al de godsdiensten uit het onbewuste heeft doen ontstaan, ten eerste als een afspiegeling van de fantasmen en anderzijds als machtsfactor wat de sociale vertaling is van het eerste.
Er is een paradox omdat het bewustzijn ons definieert en afzonderlijk maakt terwijl tegelijkertijd in het collectieve onbewuste alle grenzen vervagen en wij elkaars eigendom zijn; wij zijn een gemeenschappelijkheid in onze uniciteit. Deze woorden zijn ontoereikend en dat is de natuur van woorden. Als mensen zijn wij haast constant ontoereikend en dat is de natuur van mensen. Onze gevoelens zijn afgrondelijk lelijk en hemels mooi, platvloers en verheven en dat is de natuur van gevoelens.


Ik sta aan de grens bij de douane. Het duurt hier nog wel even. Ik koop een karton sigaretten voor 218 fr. (Sephet Sephiroth: 218, The Creative World, The Benignity of Time, The Moon). Ik ben in een kamer, zoldering en muren moeten een grondige beurt krijgen, er hangen zoveel prenten aan de muren. Er is telefoon. Talismans en meditatieve processen worden geëvalueerd. Het is een kleine stap aanr de sterren !

De nacht van 1 op 2 december.
Bij het begin van de droom zag ik het quartz voetstuk van Shaddai El Chai met de zich oprichtende zwarte slang. Een goed teken voor deze nacht waarin ik meer inzicht kreeg in de onderliggende mechanismen van mijn droomactiviteit. Reeds eerder was mij opgevallen dat de droom vaak zichzelf lijkt te herhalen of dat een bepaalde symboliek of 'droomgedachtengang' steeds gerefraseerd wordt. Nu zag ik een viertal taferelen met gelijklopende thematiek maar in een ander compartiment van mijn droombewustzijn liep een aparte tekst. De taferelen hadden actie en tekst maar simultaan was er supra-dialoog: een indringende bespreking en haast prismatische doorlichting van de betekenis en implicaties van mijn persoonlijk magisch motto. De herinnering is hier niet strict verbaal maar ligt in de buurt van wat ik het cellulaire weten noem (cfr. LSD en psycholoog Grof's magnum opus, Geboorte, dood en transformatie). Het motto werd herleid tot wat in de magie de formule van het universum heet, zijnde 2=0. Ook de boeddhistische leer aangaande het illusoire zelf. Twee=nul, het verleden en de toekomst zijn in wezen onbestaande en dus nul en deze nul is het eindeloze NU van de onbestaandheid der tegengestelden die men paradoxaal genoeg de cruciale motoriek van de dualiteit zou kunnen noemen. Veel woorden om iets wat cellulair beleefd moet worden te ontrukken aan de astrale mist. Dit alles als parallelle klankband naast taferelen in de klassieke droombeeldtaal. Ik vermoed dat dit parallellisme een constante is die ons nog te dikwijls ontgaat. "Bereik een evenwicht onafhankelijk van uw omstandigheden. Wees beminnelijk en onbewogen." (het lijkt Spinoza wel)

De nacht van 2 op 3 december
In het eerste deel van de nacht heb ik een droom waaruit ik angstig ontwaak, iets wat totaal ongewoon is. De droom had ook helemaal niets van een nachtmerrie. Het ging om een beeld van in een tunnel gezogen te worden of op te gaan in een verblindend licht. Als ik weer inslaap houdt dit mij nog bezig en hoor ik  een stem die zegt dat dit een beeld is van ver voorbij de sluier van Paroketh, het is nog te vroeg  Ik weet dan amper wat Paroketh is (een hindernis die de toegang tot de hogere sferen van de levensboom bemoeilijkt). Dan komen taferelen waarin ik niet ik ben maar wel 'de protagonist'. Ik kom in situaties waar ik de identiteit van al de vertolkers om beurten aanneem en doorvoel. Alles is hier subtiel en ik vind dit normaal, we zijn niet in Malkuth (aarde) waar alles concreet is, hier is nuancering de wet. Ik onderken een mechanisme in de droombeeldvorming dat ik zal trachten te formuleren op een wijze die de veelheid van beelden en het parallellisme ervan zou kunnen verklaren. Er van uitgaande dat de centrale electrische impuls van beeldvorming gegeven is zien we die zich vertalen in een aantal versies met elk hun eigen invalshoek en nadruk. Angst, wens, twijfel, de verschillende fantasmen en complexen etcetera wellicht ad infinitum wat meteen het caleidoscopisch effect rond elk beeld verklaart want ieder die hier dieper op in gaat of het ervaren heeft zal zien dat achter elk droombeeld een schier eindeloze rij van varianten op hetzelfde thema verschijnt. Men zou van themanachten of nachtthema's kunnen gewagen. Weer denk ik aan de theorie van een holografisch universum. Er is geen centrum dat een lineaire reeks hologrammen produceert maar eerder een vortex even groot als het totaal van de in te schatten werkelijkheid, één en al beeld na beeld na beeld. Deze NA is geen tijdsbepaling want het betreft hier een simultaniteit. Wij zijn simultaan alle voorouders en alle nakomelingen.
Volgende sekwens: Vrienden staan op straat met hun wagen. Ik rijd vooruit met de fiets. Ik peddel traag, de weg is zonovergoten. Zij halen mij niet in. Op het eind van de straat die nu een landweg geworden is wacht ik onder een boom in volle bloei, dit is de Eeuwige Zomer. Er komt een vrouw aangefietst, zij is gebronst en zij is een Verkenner, een Voorloper, anderen moeten nog komen. Wij praten in deze Zomer, deze Zon en wij zijn zinnebeelden. Zullen wij ons verenigen ? Er komen gelijktijdige beelden of mogelijkheden: in het ene verdwijnen zij en ik achter een heg op een hoger plateau. Dit is de comsumatie van de Liefde. Dan is er het
andere beeld, in nieuwscamerastijl met toeschouwer. De protagonist sluit de ogen en gaat blindelings het Grote Licht in. Even zien wij door zijn ogen de vortex van goudrood licht vol tollende cijfers en getallen; dit loopt slecht af en hij wordt diep onder de zeespiegel opgeslokt in een opening die langzaam sluit, of hij wordt verzwolgen door de zuignappen van een reusachtige octopus, alles diepzeegroen en grijs en blauw, dit is het eind, de ondergang. En op het andere programma gaan die Twee vanonder de Boom in de Zomer vandaan naar de plek waar Zij thuishoren.
Hier wil ik even nader toelichten: de gelijkenis tussen het beeld waardoor ik bij het begin van de nacht angstig ontwaakte en het laatste zal u niet ontgaan zijn. Toen ik een zestal weken later tijdens padwerk doorheen de sluier van Paroketh ging bleken sommige beelden uit deze droom zich te bevinden op het vierentwintigste pad dat naar de Zon in Briah gaat (Briah is de Scheppende Wereld, the Creative World, en ik verwijs naar de sigaretten bij de douane gekocht voor 218 fr. Hallo, bent u daar nog ?)
Het beeld van de Geliefden zie ik als dat van de harmonieuze overgang van Yetzirah naar Briah via het 25ste pad, het andere is dat van het Bewustzijn dat ten prooi valt aan de Duistere Moeder. De hoofdletters hier leken mij de enige manier om het numineuze dat mij doortrilde te expliciteren.
Volgende sekwens: We zien een grote kudde schapen, die ook mensen zijn. Een ram wordt terug in de kudde gedrongen door de herder. Dit is zijn straf, hij had het gebeurde in de vorige sekwens moeten verhinderen, nu wordt hij gedegradeerd en de kudde weet dit. Overal krijgt hij slagen en trappen, hoe hij ook poogt anoniem in de menigte te verdwijnen, elkeen heeft weet van zijn falen. Dan zien we de ram en ZIJN we de ram die vrouwenkleren aanpast, in wanhoop probeert hij vrouw te worden of zich zo voor te doen om niet meer op te vallen. We staan erbij als de goede herder, de leider, de schepper en we zien hem, zien ONS de rok aanpassen, een blauwe strenge jupe tot op de knieën. Volgend beeld is dat van de Ram/Vrouw als van een hond, een Duitse shaper en de herder die spijt krijgt en begrip voor de ram. Die kon het ook niet helpen dat hij zijn natuur volgde, die twee onder de Boom waren wolven, de ram moest de kudde niet voorhouden ook wolven te zijn, dat is de schapen niet gegeven: de Ram, de Vrouw, de Herdershond, hen treft geen blaam. Ook de wolven treft geen blaam. (mijn sterrenbeeld is Ram)
In de hiernavolgende dagen vloeide een grote kracht door mij heen, groot inzicht en zekerheid, tijdelijk was mijn bewustzijn effectief in Briah, maar door de diepgewortelde tegenstellingen in mijn gevoelsleven (Yetzirah) kon ik deze toestand, waarvan ik mij toen niet in deze termen bewust was, onmogelijk handhaven.

Enkele droombeelden uit die dagen: Er is oproer geweest in het dorp. Nu wandel ik de stille laan in. Tussen de bomen kijk ik uit over de velden; alles is zachtgroen en rustig en in dynamisch evenwicht. Hier kan men ademen zonder angst vergiftigd te worden. Nu sta ik bij de muren van een groene stad die dicht begroeid zijn met klimop, een stad op mensenmaat. Ik dwaal erin rond en zie dat in deze rust de basis ligt van alle evenwicht. Achter de stille stad ligt een vijver als van smaragd en op het pad errond kom ik weer mensen tegen. Zo gaat dat.
Kerstmis wordt voorbereid. De sferen van de Levensboom zijn als kleurige schalen en iemand geeft er hoog van op maar ik denk: dit is geen commercieel product, maar wel de ernst van het leven waar zeker spirit en humor bijhoren maar niet de platvloersheid die de gangbare grootste gemene deler is geworden. Het bewustzijn moet als Daath langs de paden en de sferen gaan en herhaaldelijk onder, over en door de Afgrond naar de Kroon. Als ook die tot de geassimileerde levenservaring behoort hoeft Daath niet meer te reizen en kan de laatste illusie die de Tijd is samen met de Boom vervloeien in het Niets.

Het werd nu moeilijker om dromen te noteren zoals ik tot dan toe had gedaan. Elk beeld had parallellen zodat het vaak onbegonnen werk was lineair te beschrijven wat ik zag en voelde. Dingen die eruit sprongen probeerde ik via numerologie en andere methoden te duiden. Door de caleidoscopie en het "multiple image and meaning effect" begon mijn geheugen tekenen van vermoeienis te vertonen. En ook de dagen met hun platgetreden paden bieden toch die eindeloze keur en keuze aan mogelijkheden en alternatieven en vaak gaat onze energie veelal op aan het uit de weg gaan ervan. We blijven koppig de realiteit die we zogezegd kennen eindeloos herscheppen uit angst voor het ongekende, onbegrensde.

Soms konden dromen ook kort en onthutsend zijn. Zo bevond ik mij in een droom alleen in een typische droomomgeving, een diepe grot of gewelf met weinig licht toen plots een dwingende stem mij zeer luid de vraag stelde : WAAROM ZIJT GE GEKOMEN ?  En ik besefte dat dit de levensvraag was en ik wachte gespannen af wat ik zou antwoorden, inderdaad, waarom was ik op aarde ? En mijn antwoord was: "Om alle vormen van verdriet te ervaren". Ik werd volledig ontdaan wakker, was dit mijn levensprogramma ? Nu, jaren later, voel ik mij hierbij nog steeds onwennig.
In een andere droom ben ik gevangen genomen en zal terechtgesteld worden. Ik word voor het vuurpeloton geleid en wacht mijn einde af terwijl ik tegelijkertijd wist, dit is een droom dus wat een unieke gelegenheid om te weten hoe sterven is en toch morgen voort te leven. Ik was zeer benieuwd. Toen weerklonk het salvo en ik voelde de kogels mijn lichaam binnendringen en op dat ogenblik werd ik door reddende entiteiten weggevoerd en weer tot leven gewekt. Ik moest hen wel dankbaarheid tonen maar innerlijk vervloekte ik hen want zij hadden mij een unieke ervaring door de neus geboord.

Nu wil ik nog het verhaal doen van een nacht waarin de elementen van de techniek die ik, waar mogelijk, toepaste, allemaal duidelijk aan bod komen.
Ik ben in een supermarkt met iemand en zing of schrijf een bitter lied. Mijn gezel vindt het te negatief. Het gaat over het leven welks prooi wij zijn. In de droom klinken de woorden duidelijk in hun onverbiddelijkheid. Ik verlies contact met mijn gezel en loop tussen de wasproducten en kuismiddelen in die oerlelijke winkel vol verbruiksgoederen die ons het idee moeten geven dat we de zaak in handen hebben, dat we via dingen die we al of niet kunnen kopen een soort macht in de onmacht kunnen verwerven, een vorm van zekerheid: er zijn er altijd die minder hebben dan wij en zij die meer hebben zijn snobs die geen maat kennen. Vaak zit in de ons omringende situaties dat soort boodschap die ons troost of bitter stemt, alnaargelang. Dan kom ik bij de uitgang, ik moet afrekenen. Ik moet 511 fr. betalen. Ik geef 520 fr. omdat ik niet kan passen (511: het Hoofd. 520: Tranen) Dan sta ik buiten met de verkoopster, ze moet daar de klanten inlichtingen geven of de weg wijzen. Het is een zonnnige dag, zij is een gouden meisje, vriendelijk, ongekunsteld, wij mogen elkaar wel. Schuw vraagt ze of ik misschien een naald heb voor haar; ik zoek in mijn portemonnee maar vind enkel spelden. Ik bied aan voor haar een naald te gaan kopen, maar zij zal er zelf wel even om gaan in de supermarkt. Zij gaat binnen. Er komt een viertal jonge mensen op me af die de weg vragen naar de De Burburestraat (698: geen notering, herleid tot 23: Vreugde, een 'Draad', Leven. Burbure: 409, Patriarchen, Vaders, Een (vrouwelijk), Heiligen). Ik weet dat dat hier ergens in de buurt moet zijn, het meisje komt er weer aan. Ze zegt dat het een zijstraat van de Statielei is (123: een godsnaam die de drie bovenste sferen impliceert). Ik zeg dat ik zoiets al vermoedde. De vier gaan op weg, het meisje en ik ook. In de buurt van de Sint-Benedictuskerk (465: Kus of 945, Hoogste God) vlakbij de straat die in de Grote Droom naar de Eeuwige Zomer leidde, nemen we afscheid in de zon. Een ontroerend  onhandig afscheid waarin een belofte schuilt. Ik 'kus' de rug van haar hand. Zij gaat in de richting van de Wouwstraat (368: de geest van de Goden der Levenden). In een hoekhuis waar beneden een café is moet ik zijn, er is een sterfgeval in de familie. Door een smal trappenhuis ga ik naar boven en formuleer nog een bitter lied vol staf- en binnenrijmen. Ik zal er aan werken op de familiebijeenkomst zodat ik er zal zijn en toch ook niet, hoe dikwijls heb ik schrijven niet gebruikt als een vluchtheuvel in de onaantrekkelijke realiteit. Onderaan de trap wordt mijn naam geroepen, de familie zit in de gelagzaal. Het is een grauw ongezellig café met het soort mensen dat hiervan hun tweede thuis maakt om zich grijs en ziek te drinken en te roken.
Dat is de hoofdverhaallijn, de rest bespaar ik U maar het fragment illustreert goed de numerologische werkwijze. Doch de nacht is niet voorbij en op gevaar af uw geduld totaal uit te putten leg ik u een voorbeeld voor van wat ik een "ruminatieve" droom zou willen noemen.
En wel aangaande het zoeken naar het échte gebed, en het gevecht met datgene in ons dat bij alles wat we doen al tegelijkertijd verslag uitbrengt zodat wij ons al uit de ervaring verwijderen terwijl ze omzeggens nog te gebeuren staat. Een mechanisme dat ons vervreemdt, dat op veilig speelt, zodat we ons zelden engageren, zelfs niet in meditatie. Poog te zien en zijn recht vanuit het hart, vanuit de cellen en op non-verbale wijze, niet in de hardheid van woorden die ons reeds van het ware gevoel distancieeren. De non-conceptuele schreeuw van het hart naar een hoger zelf. Hoe dicht liggen hier waan en werkelijkheid bijeen, en hoe makkelijk is het de waan in te gaan en hoe moeilijk de weg terug te vinden want de waan is zonder wegen. Verzacht tot elke prijs het hart; de tederheid van het ware moet telkens weer in zachte worsteling aan het moment geschonken worden. Oh break, my brutal heart !

Er volgt een reeks dromen over zelfstandigheid en de problemen die ik daar blijkbaar mee heb, steeds het beeld van de onderbenen die soms ten prooi vallen aan kannibalisme en die in waaktoestand door krampen geteisterd worden. Dan dromen van de Schaduw waarvan één mij is bijgebleven: In een straat van een oosterse stad die voor de mensen daar ook vaak de lééfplaats is ontmoet ik, eindelijk en misschien meteen ook voor het laatst de Tegenstrever, die vanouds de vijand was. Hij is een westerling maar met het gladde gelaat van een oosterling. Wat de culminatie van ons conflict moest worden is een vluchtige ontmoeting waaruit blijkt dat wij in feite bondgenoten zijn. Dit is het einde van een tijdperk; we hebben slechts luttele momenten en ik zie dat wij onbewust van elkaar gehouden hebben. Hij gaat naar een ander land in een andere tijd waar ik hem altijd kan vinden, iedereen kent hem daar. Nu moeten we afscheid nemen en in deze melee van mensen op het moment dat ik de liefde achter de jaren van antagonisme begrijp maken zich een groot verlangen en een diepe spijt van mij meester samen met iets als van berusting: dis is de textuur van gevoelens achter elk diepgaand bewustzijn in het leven. Na een aantal andere beelden zie ik een complex beeld van heel mijn bewustzijn waarin drie mogelijkheden geboden worden (cfr. de 3 pilaren op de Boom) en met elk ervan kan ik vrede vinden.
Gone. Gone beyond. Gone beyond the beyond.
Here. Ever here. An infinity of here.
Now. Ever now. An eternity of now.



Hier moet ik een bizarre ervaring vermelden die mij nog altijd bezig houdt. Ik heb de gewoonte om op rustige momenten in mijn winkel een hazenslaapje te doen in een hoek van de zaak die van buitenaf niet te zien is. Een namiddag had ik mij daar neergelegd en ik viel in een diepe slaap, veel dieper dan normaal omdat ik meteen bij het opengaan van de winkeldeur moet kunnen opveren. Ik droomde dat ik bij de ingang van een drukke winkel stond. Ik keek naar de mensen binnen en mijn aandacht werd getrokken door iemand die mij vanachter gezien bekend voorkwam. Ik verstijfde toen ik merkte dat ikzelf dat was daar in die menigte. Ik realiseerde mij dat ik me in een soort van dubbele uittreding bevond en dat is verwonderlijk vermits ik mij nooit in de literatuur over astraal reizen verdiept heb. Stijgende opwinding maakte zich van mij meester nu ik begreep dat ik mezelf zou kunnen volgen in deze droom en dat ik zo misschien wat in mijn yetziradisch wezen nog niet in de haak was zou kunnen rechtzetten. Ik besefte dat dit uniek was en maakte mij op die andere ik te volgen en van geen vin te lossen. Hij keerde zich om, liep de winkel uit en kwam in mijn richting. Even had ik angst dat 'hij' me zou herkennen en ik wist niet wat er dan zou gebeuren. Kordaat stapte 'hij' me voorbij dieper zijn droomwereld in en net toen ik wou volgen gingen bliksemsnel een aantal dwingende overwegingen door mij heen. "Je ligt hier totaal onbeschermd in deze voor iedereen toegankelijke winkel in Antwerpen. Je zal niet zoals anders wakker worden als iemand binnenkomt. Iemand die astraal is uitgetreden mag onder geen beding door een ander worden gewekt of aangeraakt. Je moet onmiddellijk wakker worden. Dit was een unieke gelegenheid en je gevoel van spijt is zeer gegrond." Dit alles in een fractie van een seconde waarbij ik me ook nog verwonderde over het feit dat ik dit alles wist. Toen probeerde ik te ontwaken. Het duurde onwaarschijnlijk lang en was zeer moeilijk. Ik denk nu dat het verscheidene minuten duurde. Redelijk snel had ik wel het bewustzijn terug één in mijn lichaam te zijn maar ik slaagde er niet in de ogen te openen terwijl ik me toch erg bewust was van hoe ik daar lag. Ik leek door een lange zilverkleurige tunnel als van chroom te gaan en moest werkelijk worstelen om na verloop van tijd eindelijk de ogen te openen. De vrees dat ik nooit meer zulke kans zou krijgen is tot vandaag helaas waarheid gebleken.

De nacht van 28 maart.
Een vriend komt langs vlak voor hij de reis zal maken die niemand ooit gemaakt heeft, en die alle wetten tart. Een beeld van een ruimteschip dat 5000 km. per uur doet. Wij verdelen een wit poeder en hij maakt zich zorgen over de hoeveelheid. Even ben ik ook met die vraag begaan maar dan laat ik ze los, hoeveelheid en getal zijn nu mijn zorg niet meer. Ik ga mee naar die wereld, een andere wereld. Later spreekt een stem in pseudo-wetenschappelijke colloquiumstijl over hoe en waar wij zijn. Reizen wij in het element ruimte dan is 5000 km. per uur te snel of te traag (het probleem van de professor-uitvinders in stripverhalen). Reizen wij in de tijd (en hier klinkt ironie door in de stem) dan moeten wij kiezen tussen toekomst en verleden. De stem lijkt slechts één conclusie open te laten en doet dat met de nodige humor: wij reizen doorheen parallelle universa, wij zijn hier en wij zijn daar (cfr. Tsjwang Tze en de vlinder). In de wereld waar ik beland en waar ik een vreemde ben is er minder lichamelijkheid; hier zijn ook wel woede en strijd maar geen tastbaar lichamelijk lijden. De wezens hier hebben een soort vrouwelijkheid en lijken wel te zweven. Ik ben hier een indringer en toch maakt het feit dat ik hier bén ook een soort recht uit hier te zijn. Wij mengen ons onder die wezens maar kunnen ontdekt worden, dan besprenkelen zij ons zodat wij een geur verspreiden die elkeen voor ons op zijn hoede stelt hoewel onze identiteit hiermee niet exact vastgepind wordt. Dit maakt dat wij door een vorm van mimicry steeds onze omgeving moeten verschalken om hier geduld te worden, wat ons begerenswaardig lijkt.
Dan een beeld van mezelf als deel van een groep, maar welke ? het kan een grote witte tafel zijn, een soort snit en naadatelier. Identiteiten worden gecontroleerd, ik moet mij legitimeren, ik heb bezwarende documenten bij, die laat ik onder tafel vallen, vermoed men iets ? Ik moet andere papieren tonen, degene die iedereen hier heeft. Nu zit ik aan mijn bureau thuis, trek een lade open en zoek snel terwijl ik aan die andere tafel gewoon doe of er niets aan de hand is. De papieren onder de tafel waaien weg en de controleurs zullen ze vinden en achterdocht krijgen, vermoedens gaan mijn richting uit, ik zal mee moeten. Onder tafel zie ik nog sommige van de verkeerde papieren die mij blijkbaar dierbaar zijn. Op één ervan staat het magische beeld van de aarde, Malkuth, en dit ontroert mij enorm; het is het beeld van een jonge vrouw in een korenveld met bloemen in de blonde haren die één elleboog voor het gelaat houdt en de hand horizontaal open naar voren, daarboven ziet men haar ogen (in de droom denk ik dat het de ogen zijn van mijn engelbewaarder die ik eenmaal heb gezien, dagen later besef ik vol bitterheid dat het de ogen zijn van de vrouw die mij in het ongeluk heeft gestort). Haar dun gewaad verraadt de contoeren van haar borsten. Dit beeld heet Adonai Melekh en brandt in mijn ziel. Dan besef ik dat de groep rondom deze tafel ook nog een andere groep is: een verzameling mineralen, een oeroude rotsformatie onder een eeuwige hemel en er begint bij mij het inzicht te groeien dat de engelenscharen natuurprocessen zijn of eerder de elementen die deze processen bezielen, het tegengestelde van wat soms de "dode natuur" genoemd wordt, dus de zichzelf beseffende Natuur in groei en verval, iets moet sterven om iets te doen leven, compostering, gestatie, het beleven van die processen, dat wat hen bezielt en begeleidt is een engel of een engelenschaar in de dingen en ik ben een steen die sinds de dageraad der tijden in een bergrivier gepolijst wordt, ik ben de humus in het woud en de trage wolken aan de hemel.
Dan wordt ik door de controlerende entiteiten meegenomen, zij hebben hun twijfels over mij en mijn recht in hun wereld te zijn, ik wordt onder de hoede gesteld van een kind en wij zijn nu elders en buigen ons samen over een takje met ontluikende knoppen die dieprood en paars zijn, ik denk aan een appelboom. Er zijn twee soorten blaadjes, plattere en meer gekrulde, wij moeten ze benoemen, stambladeren en kroonbladeren. Tussen ons is vertrouwen gegroeid, het kind is graag bij mij, ik geef het één van de blaadjes maar daaronder zat er nog één en dat is verdord en bruin. Het kind schrikt, dit blad is niet van deze wereld en wie hier echt thuis hoort zou dit onmiddellijk gemerkt hebben. Ik merkte het niet en hoewel het van mij houdt maakt dit het kind wantrouwig; ik veeg het dorre blaadje weg en tracht er me met een grap vanaf te maken: als ik al een indringer ben heb ik toch niets  kwaads in de zin.
Dan ben ik in een soort klaslokaal waar een conflict woedt: dit ligt dichter bij het centrum van deze wereld, het zenuwcentrum. Iemand wordt door een open raam geduwd of springt uit vrije wil, ik kijk naar beneden om te zien wat er gebeurt. Het wezen heeft zijn lichtvoetigheid of zweefkracht verloren en slaat te pletter op de keien. Een ander wezen zweeft in de lucht en kijkt ook toe. Dat wat te pletter sloeg is verhard maar niet gestorven, het lijkt erop of niets hier sterft, men verhard of verluchtigt maar altijd gaat alles hier voort. In het klaslokaal woedt strijd, men slaat naar elkaars middel en toch kan men hier niet lichamelijk gemarteld worden, de wreedheid en hardvochtigheid, ze wegen op de geest, niet op het lichaam en zo verandert men hier. Twee vrouwelijke wezens zweven vooraan de klas, zij hebben iets van pastelgroen, zij zijn een soort tegenstrevers voor mij en toch beweeg ik er vrijelijk tussenin. Zij bereiden zich voor op een confrontatie of zullen aan iets het hoofd moeten bieden en met het oog hierop nemen zij een soort pillen waarvan ik denk dat ze psychotrope stoffen bevatten. Daar ik ook iets met deze frictie te maken heb bemachtig ik het witte glimmende doosje met de pillen, ze zijn klein en rond en schitteren wit, lichtgroen en iets tussen lila, roze en perzik in. Ook ik zal ze innemen want als dit een gebeuren in de geest is mag ik dezelfde hulpmiddelen gebruiken; wel is het zo dat dezelfde psychotrope stof in verschillende breinen ook verschillende effecten teweegbrengt maar die gok moet ik wagen.

Dit was mijn laatste grote droom en ook in de dagen hierna baadde ik in een groot gevoel van evenwicht en een zekere macht die daar mee gepaard gaat. Ook nu ebde dit relatief snel weg  omdat ik nogmaals mijn bewustzijn niet in Briah kon handhaven, wel integendeel, Yetzirah nam meer en meer bezit van mij, zelfs ten koste van Assiah (de materiële wereld). Reeds maanden had ik soms zeer veel moeite wanneer ik mij iets herinnerde om te bepalen of ik dat nu gedroomd had of 'echt' beleefd had. Enkele malen gebeurde het dat ik over straat liep en dat plotseling even het droombewustzijn over mijn wakend oog schoof als een scherm zodat ik enkele fracties van een seconde in een andere realiteit was. Nacht na nacht dwaalde ik doorheen de beeldenmassa's die moeilijker en moeilijker te benoemen en nauwelijks nog te beschrijven waren. Dieper en dieper echter wenste ik mij in dat gebied te wagen hopend nogmaals met grote dromen geconfronteerd te worden. Soms leek het of ik vermalen zou worden tussen grijze rotsformaties van onbestemde betekenissen met oceaandiepe nuancering en vaak werd ik verbijsterd wakker zoekend naar een glimmer van inzicht. Toch bleef ik elke avond om meer dromen vragen denkend dat er nog en nog te leren was terwijl ik nu niets meer noteerde omdat ik alles al gezien had en de rest toch niet te vatten was. Ik begon langzaam energetisch leeg te lopen hoewel ik mij hiervan niet bewust was. Begin juni ging ik op een ochtend op bezoek bij mijn vriend die me de beginselen van magie en kabbalah had bijgebracht. Vanuit de rijdende wagen keek ik naar de wolkenformaties aan de horizon en verlustigde mij in hun soliditeit. Ik speculeerde omtrent die landen in de lucht en hoe het zou zijn daarin te leven en ik betrapte mezelf er op dat ik de tijdelijke grillige vormen in de ochtendhemel als even tastbaar was beginnen zien als mijn huis, mijn wagen en alle andere zaken uit mijn dagelijks bestaan. Bij mijn vriend aangekomen ergerde die zich aan mijn gelatenheid 'jij die zo vinnig van je af beet' zei hij. Ik probeerde enkele recente droombeelden onder woorden te brengen en stelde verbaasd zijn stijgend afgrijzen vast bij mijn steeds verder in- en uitrafelend verhaal over nu inderdaad pietluttige steeds diepergravende maar nergens heen leidende astrale nuances en detailleringen. Na geruime tijd geluisterd te hebben onderbrak hij me abrupt en drukte me herhaaldelijk op het hart om nu, en wel nog vandaag, op ritualistische wijze een eind te maken aan mijn droomactiviteit aangezien ik groot risico was beginnen lopen. Wat ik gezien en beleefd en tot op zekere hoogte had leren beheersen voor het fout ging noemt men Het vizioen van de machinerie van het universum, het raderwerk van de Vormende wereld. Ik had gezien wat moest gezien worden en liep nu gevaar tussen de astrale raderen vermalen te worden. Hij vroeg me of ik dronk of andere beeldvormende stoffen gebruikte en toen ik ontkennend antwoordde zei hij dat dit enerzijds positief was maar ook tekenend voor iemand die zo overspoeld wordt door beelden dat hij geen extra input meer verdragen kon. Ook wees hij op het gevaar van het verdwijnen van het 32ste pad en de symptomen hiervan heb ik eerder aangehaald waar ik zei dat droombeelden mij soms wakend voor de ogen schoven. Hij wees mij op de onderscheidene gevaren van zowel Yesod als Tiphareth: in Yesod (Maan) bestaat de kans dat het ego desintegreert, wat bij mij aan het gebeuren was. In Tiphareth (Zon) liep men eerder het gevaar van de ego-inflatie. Geen rozen zonder doornen zeg maar.
Het was of enkel toen de uitputting in haar volle omvang tot mij doordrong, het gevoel nog enkel een schelp te zijn, en nog diezelfde avond deed ik de tegeninvocatie met visualisatie en gearomatiseerde kaars. Dit herhaalde ik negen avonden. Ik slaagde er slechts twee dagen later in het eigenlijke banishing ritueel, dat maar enkele minuten duurt, te voltrekken omdat de vermoeidheid zo groot was en het gevoel van tussen leven en dood te zweven zo sterk, dat geen energie kon vrijgemaakt worden.
Vanaf de eerste tegeninvocatie veranderde de teneur van de dromen, ze werden als het ware wit en egaal, en door de controle die ik hoedanook verworven had was het voor mij gemakkelijk om tussen droomfragmenten in de tegeninvocatie met bijbehorende visualisaties al slapende in te lassen. Mijn dromen, hoewel niet verbannen, werden gewoner en ik kon ze negeren. De astrale riool waardoor ik de laatste twee maanden gebaggerd had was afgesloten en ik kon aan evaluatie en herstel beginnen met een sterk gevoel op het laatste nippertje aan een catastrofe ontsnapt te zijn.

Nawoord

Op de vraag 'waarom ?' antwoord alles met zijn geschiedenis (parafrase György Konràd) De dingen zijn hun eigen matrix. Denk aan de ontwikkeling van de foetus die even de hele biologische evolutie recapituleert. De zin van de dingen is hun genetisch verleden en van daaruit geëxtrapoleerd hun potentiële toekomst in een eeuwig nu. Het antwoord op de zijnsvraag is het zijnsverhaal dat alles zegt en niets verklaart. De enige katharsis is de kortstondige mystieke tinteling in 'Zero' die van eenheid en totaliteit gewaagt. In den beginne was het heelal een lichtflits. Door de thans afnemende zonne-activiteit wordt de materie ijler en zal na nog eens miljarden jaren weer oplossen in licht. De mystieke ervaring is een cellulair gegeven, in laatste instantie heeft elke cel 'total recall'. Alle mystiek draait om licht, het worden van licht, erin opgaan. De cellen 'verlangen' naar wat er was voor alles er was en naar wat zal zijn nadat alles geweest is. Licht. Dit is veel meer dan Eros en Thanatos. Het is een paradoxale vorm van heimwee, een verlangen naar een heim of een thuis dat in zekere zin nergens 'is' en tegelijkertijd overal. Het licht is overal thuis.
Afgepeigerd maar onvermoeibaar volgen wij allen de contoeren van ons cellulaire vraagteken, ongrijpbaar gegrift in de ijlte van de illusoire tijd.


Naschrift 2011

Transacties in de duisternis was in feite een namiddagvullende lezing die ik hield voor wat wij toen het Seminarie noemden, een groep mensen met diverse achtergronden van het onderwijs tot de psychologie, radiomakers, een priester enzovoort. Ik kon daar ook de 'glyph' of afbeelding van de kabbalistische Levensboom tonen en het gezelschap was wel enigszins op de hoogte van de achtergrond.
Mensen die dit stuk later lazen beschouwden het vaak als een literair conterfeitsel dat aan mijn fantasie of creativiteit ontsproten was. Dat is het nadrukkelijk niet.
Het hele gebeuren kadert natuurlijk in een door mij toen doorgedreven  onderdompeling in magie en kabbalah, wat zeker aan de soms exorbitante droomactiviteit zal bijgedragen hebben. Dit alles was voor mij een vorm van zelf-therapie. Bij magie wordt door bijgelovige mensen, ook zij die ze bedrijven, vaak gedacht aan een soort boosaardige beinvloeding van de buitenwereld. Mij was het enkel te doen om de transformatie in mezelf. C.G. Jung heeft ook aangetoond dat de alchemie die nauw met dit alles verband houdt een psychologisch proces was, eerder dan een poging van onnozele halzen om goud te maken. Het goud moest in de geest gevonden worden.
Wat betreft de numerologie, of gematria, die ik toepaste kan ik het volgende zeggen. Er zijn verschillende systemen, mogelijk was er ook bij de Soemeriërs al sprake van maar het is wel bij de joodse kabbalisten dat ze meest intens wordt toegepast. Dat is gezien de structuur van het Hebreeuws nochtans problematisch en er bestaan dan ook verschillende systemen voor het toekennen van getalwaarde aan letters.
De joodse kabbalisten gebruikten dit bij wat zij 'pilpul' noemen en wat je oneerbiedig zou kunnen vertalen als kommaneukerij of muggezifterij. Zij probeerden zo een tweede betekenis achter de eerste van de woorden uit het oude testament te vinden en konden dan interpreteren en herinterpreteren dat het een lieve lust was. Maar als je lang genoeg zoekt kan je zo eender wat bewijzen zelfs als je een beetje moet tricheren. Het doet denken aan de Engelse occultist die een ongelofelijke theorie over de Grote Pyramide ontwikkeld had en die betrapt werd toen hij met hamer en beitel een hoek ervan onderaan aan het wegkappen was omdat anders zijn berekeningen niet klopten. De westerse numerologie zou in principe simpel moeten zijn door toekenning van waarden van 1 tot 26 maar zo gemakkelijk is het dus niet gegaan. In elk geval heb ik enkele jaren lang alles numerologisch proberen te duiden en in feite liep dat op niets uit, ok, soms had je leuke resonanties maar uiteindelijk ....Ik ben er dan ook mee gestopt hoewel ik één opmerkelijk resultaat boekte bij een langlopende rite die ik succesvol wist af te ronden en waarvan het 'product' het enige is wat ik behouden heb uit heel die occulte periode waarvan ik sinds lang afscheid en afstand heb genomen. Ik kan hierover onmogelijk in details treden maar op het eind toen ik zeker was van succes kon ik een numerologische check doorvoeren en die klopte als een bus zonder dat ik ergens hoefde te bousculeren. Dat gaf een grote voldoening, maar ik herhaal, dat is de enige keer dat gematria mij in feite echt iets bijbracht, al was het dan louter een bevestiging van wat ik al wist. (Voor de kenners, het had te maken met Abra-Melin) De werken die ik voor numerologie gebruikte waren Godwin's Cabbalistic Encyclopedia en Liber 777 van Aleister Crowley.
Een vriend die voor de rest de nuchterheid zelve is zei mij eens dat hij sommige van zijn dromen als vernederend ervaarde en iets dergelijks voel ik soms ook. Ik ben in de loop der jaren blijven dromen met een intensiteit van hoeveelheid die mij dikwijls vermoeider deed opstaan dan ik was toen ik ging slapen. Tientallen dromen per nacht inderdaad, maar ik hou mij er niet langer mee bezig "Wij hebben al gegeven, nee danku".

Geen opmerkingen:

Een reactie posten