WINKELANEKDOTES ANTIQUARIAAT JOYCE
ROYCE
Inleiding
Wanneer mijn toenmalige klant en nu dierbare vriend
Jeroen Olyslaegers vernam dat Antiquariaat Joyce Royce zou verdwijnen vond hij
dit een spijtige zaak en besloot hij daaromtrent een facebookgroep op te richten
die al snel behoorlijk wat respons kreeg. Ikzelf zat noch op facebook of
eender welk ander sociaal netwerk en wist zelfs niet hoe die dingen
functioneerden.
De dagen en weken nadien kreeg ik in café’s en in de
winkel steeds meer opmerkingen over die facebookgroep en de vaak lovende en
vleiende commentaren die mijn zaak opriep waardoor ik zodanig geïnteresseerd
raakte dat ik met behulp van een kennis een facebook-account aanmaakte en nu ook
de commentaren op mijn levenswerk kon lezen. Dat was een tegelijkertijd
opbeurende en melancholische beleving en na korte tijd besloot ik dat ik niet
langer aan de kant kon blijven staan en dat ikzelf ook mijn steentje bij moest
dragen.
Ik begon met korte stukjes over de uitverkoop en
zijn geplogenheden en herinneringen aan merkwaardige klanten en bezoekers van de
zaak en de positieve reacties bleven binnenkomen wat mij uiteraard aanspoorde om
verder te gaan op de ingeslagen weg. Mijn stukken werden langer en meer
uitgewerkt en uit vele hoeken van de Vlaamse literaire wereld bleven accolades
en aanmoedigingen komen. In zoverre zelfs dat een uitgeverij belangstelling
toonde; tegen die mensen zei ik dat ik het boek, want zo was ik het onderhand
wel gaan zien, eerst wou schrijven alvorens erover te onderhandelen. De verhalen
bleven bij mij opkomen en ik schreef als een maniak.
Half augustus, toen de winkel al enkele maanden
dicht was vond ik dat het werk zijn voltooiing naderde en had ik een onderhoud
op het kantoor van de uitgeverij; er volgden geen beloften maar de sfeer was
positief en er werd gediscussieerd over mogelijkheden om
het werk extra publiciteit te geven als de laatste
hoofdstukken beëindigd waren waarna wij tot een akkoord zouden kunnen komen
Ondertussen was mijn sociale status veranderd, van
zelfstandige was ik nu uitkeringsgerechtigde geworden wegens meer dan 70%
invalidititeit. Ik kreeg dus een maandelijkse uitkering maar nu bleek dat elke
euro die ik zou verdienen moest terugbetaald worden aan de mutualiteit wat ik op
zich niet onrechtvaardig vond maar ik kon mij het eindeloze gepriegel
voorstellen en begon mijn twijfels te hebben.
Nu liet ook de uitgeverij niets meer van zich horen
en ze verwaardigde zich zelfs niet om mails te beantwoorden wat ik gewoon
boertig vond en mij deed besluiten in de toekomst nooit met hen te zullen
samenwerken. Eerst had ik nog het plan gekoesterd om via literaire contacten en
andere kanalen contact te zoeken met andere uitgeverijen voor mogelijke
publicatie maar ik begreep dat dit tot een eindeloos winkeltje spelen tussen
mijzelf en de mutualiteit zou leiden en ik had hierin geen zin. Als je
natuurlijk zou weten, ik heb hier de nieuwe Harry Potter of 60 tinten beurs in
handen, dan doe je dat wel: ik verdien liever zelf mijn geld dan een uitkering
te krijgen maar de anekdotes van een Antwerps antiquariaat gingen geen
verkoopsrecords breken, dat was duidelijk. Dus besloot ik het hele boek gewoon
op mijn blog te zetten: hugoboelaerttekst.blogspot.com
of hugoboelaertlyrics/liedteksten, of je googelt gewoon mijn naam en je wordt
dan wel naar de blog verwezen die al een drietal jaar bestaat
Ik ben iedereen zeer dankbaar die mij hierbij
gesteund heeft en natuurlijk in de eerste plaats Jeroen Olyslaegers en daardoor
ook nimf Van Lierop, de anderen weten wie zij zijn en ik zal ze niet
vergeten.
Starten
Wij zijn nu bij het allerprilste begin van de
uitverkoop en ik ben mij nog niet bewust van hoe het zal zijn ex-boekhandelaar
te worden, ik kan en wil het mij gewoon niet voorstellen maar dan beginnen zich
de anekdotes aan te dienen, zij sluipen binnen als de toekomstige echo’s van een
nu nog niet ingebeeld verleden.
Gisteren meldde zich een klant die ik misschien al
tien jaar niet gezien had. Hij zocht wat boeken uit en vertelde me dan dat
ik hem zoveel jaar
geleden het boek The unquiet grave van Palinurus
(Cyril Connolly, uit de vriendenkring van Anaïs Nin) had aanbevolen. Hij had het
gekocht en gelezen en na al die tijd was het nog steeds één van zijn drie
favoriete werken,en ik kan hem best begrijpen, het is dan ook een zeer
merkwaardig werk en uniek in zijn soort. Zoiets doet plezier natuurlijk en dezer
dagen komen er wel meer van deze anekdotes bovendrijven van klanten die met
dit soort verhalen aankomen en ikzelf herinner mij ook aanraders van
boekhandelaren en literatuurmaniakken uit mijn jeugd die mij steeds zijn
bijgebleven als kostbare herinneringen en blijvende sterkhouders. Ik moest ook
nog denken aan enkele klanten die 15 of meer jaar geleden nog tieners waren en
wie ik, op hun verzoek, een soort boekenaanschafaanraadparcours (!) deed
doorlopen. Ik besteedde hier heel wat denkwerk aan omdat ik die knapen erg
toegenegen was door hun honger naar de letteren en mij gewetensvol van mijn taak
als literatuurmentor wou kwijten; dit was voor mezelf ook een hele
selectiecursus van wat nu het zwaarste woog in mijn opinie na veertig jaar
intens lezen en dan het kaf van het koren scheiden en daarna nog eens met de fijne
kam door het koren gaan want er is zoveel, zoveel, de literatuur heeft ons een
zulke rijke schat gegeven dat het verschrikkelijk is te kiezen. Want eens zij de
taak overnam van de godsdienst en de geschiedschrijving en na Balzac e.d. als
het ware de hartenklop van de maatschappij weergaf en ons deed zien en voelen
wat wij in feite écht voelden en beleefden was zij de barometer van de cultuur en de
beschaving veel meer dan al de theoretische wetenschappen. De literatuur
dissecteerde als het ware de maatschappij en legde alle onderliggende
mechanismen bloot zonder te oordelen, sec, zoals het hoort. Dus deed ik mijn
geestelijke en gewetensvolle pelgrimage en bood hen een curriculum aan van de
Griekse mythen over de Edda, de Romeinen, Dante, Shakespeare, Cervantes,
Rabelais, de goddelijke Montaigne en zo tot de moderne tijd waar ze uiteraard
een beetje Joyce moesten verteren en dan natuurljk een keuze uit de moderne
groten maar tegen dan moesten ze zelf zover zijn dat ze op eigen benen konden
oogsten uit de tuin der letteren die oneindig en zo vol verrukking is. Het leuke
was dat ik jaren later één van hen een aflevering van de Taalstrijd op tv zag
winnen. Kicken ! En die knaap, nu toch een belangrijk speler in de
tijdschriftenwereld is gelukkig nog een dierbare vriend.
Diefstal
Sinds jaren kwam er regelmatig een man op de winkel,
een vrijmetselaar, die
ook magistraat was en erg klein van stuk, geen
dwerg, maar toch, en man
probeerde die dat te compenseren ! Op alles
afdingen, zeuren etcetera,
zodanig dat ook de collega's hem kenden en één van
hen had zelfs de bijnaam
'de intrigant' voor hem bedacht; om het met
Dostojevski te zeggen ‘Een onaangenaam mens’.
Vrijmetselarij is een vrij populair onderwerp en
alle degelijk werk daar omtrent kocht ik steeds in omdat ik het altijd zeer vlot
aan de man kon brengen, ik had verschillende klanten die ik daarover steeds
mocht bellen en die zich dan ook prompt aanmeldden en bereid waren degelijke
prijzen voor interessant werk te betalen. Zelf heb ik het altijd een
eigenaardige variant van esoterie gevonden en ook de beoefenaars ervan kwamen
vaak niet verder dan dat ze pochten over hoe goedkoop de single malt whiskey in
de bar van hun loge was en hoe het toch beter was dat vrouwen er gemeden werden
omdat dat toch maar afleidde. Afleidde van wat vroeg ik me dan af. Anderzijds
kende ik dan weer vrouwen die relatief hoge functies in het bedrijfsleven
bekleedden en die militeerden, letterlijk, in de weinige gemengde loges in het
Antwerpse. Zelf heb ik wel eens de voelhorens bespeurd om lid te worden maar er
was niets in mij dat zich daartoe aangetrokken voelde. Het leek echt zo’n
belangenvermengingsclubje maar aangezien ik nooit de binnenkant heb gezien kan
ik daar uiteraard niks over zeggen, alleen de leden die ik over de vloer kreeg
deden mij nooit watertanden. Hun ‘ons kent ons’en we ‘regelen wel iets’
mentaliteit maakte het mij echt moeilijk om aansluiting te vinden en als ze dan
over ‘de bouwmeester van het heelal’ begonnen dacht ik, word dan katholiek dan
is je club nog groter.
Mijn afdeling vrijmetselarij staat in de winkel wat
uit het zicht, dus als klanten daar in snuisteren kan ik ze niet zien, trouwens,
ik ben al niet zo'n klantenbespieder van nature. Nu kreeg ik eens een kleine
collectie
vrijmetselarij binnen met onder andere een zeer
zeldzaam boekje van één van de Antwerpse logemeesters uit het begin van vorige
eeuw met ook nog eens bijgevoegd foto's van de man in volle regalia, dus dat was
iets uitzonderlijks en ik had het dan ook op het internet gezet. Al snel daagde
de intrigant op maar nadat hij een tijdje in het vak vrijmetselarij had
gegrasduind verdween hij weer met natuurlijk nauwelijks een groet en daarna een
binnensmondse vervloeking van mijnentwege. Snel zou blijken hoe terecht die was.
Enkele dagen later meldde zich een andere vrijmetselaar die het boekje op het
internet had aangetroffen en uiteraard vooral geïnteresseerd was in de
bijgevoegde documentatie. Wat bleek toen we afrekenden ? Juist, de foto's waren
verdwenen en wie had dat volgens mij gedaan denk je ? Onze keurige
magistraat-intrigant, dus een rechter notabene, die ook in
vrijmetselaarskringen een zeer slechte roep had
omdat hij altijd een uitvlucht vond om zijn lidgeld niet te betalen, niet
alleen een intrigant dus maar ook een vrek. De andere klant kocht het
boekje wel maar natuurlijk
moest ik hem een flinke korting toekennen. Nu wacht
ik al jaren totdat de
intrigant nog eens opdaagt zodat ik hem de toegang
kan ontzeggen met de
mededeling dat het dwergwerpen twee straten verder
plaatsvindt. De smiecht is uiteraard nooit meer verschenen.
De klant is koning
In de late jaren tachtig en vroege negentiger was er
een macrobiotisch restaurant, De Goede Aarde, vlakbij de winkel
gevestigd. Ik at daar vaak en nam er ook soms maaltijden mee die ik dan in de
winkel inzwolg. Wie daar ook occasioneel dineerden waren Kamagurka en Herr
Seele die dan achteraf wel eens de winkel binnendruppelden. Kamagurka was altijd
gewoon gekleed maar Herr Seele ’s outfit was dikwijls iets opvallender. Hij
droeg soms een t-shirt of hemd maar daarover dan een puntige beha. Geef toe, het
is weer eens iets anders. Van Kama’s boekenkeuze herinner ik mij niks meer maar
Herr Seele kocht geleidelijk heel mijn voorraad Rudolf Steiner op (antroposofie,
sommigen noemen dat ‘zweefboeken’).
In die jaren kwam er ook éénmaal een zeer speciaal
stel binnen. Een SM-homokoppel in schaars zwart leer waarvan de ene de andere
bij een hondenleiband meetroonde, zo’n halsband met metalen punten, bizar. Die
paradeerden dan door de zaak in de hoop te shockeren neem ik aan maar ik gaf geen sjoege. Wat ze kochten weet ik niet
meer.
Ook kwam er eens een vreemd type binnen dat recht
naar mijn bureau wandelde
terwijl hij met één hand blindelings en lukraak een
boek uit de rekken
plukte en vroeg wat het moest kosten. Toen ik
informeerde of hij dat boek
écht wou draaide hij zich om stak het min of meer op
de juiste plaats weer
in het rek en rukte er een willekeurig ander boek
uit dat hij dan wou
aanschaffen. Ik heb hem aangeraden er een nachtje
over te slapen. Dat kwam meer voor, mensen die ogenschijnlijk lukraak dingen
opstapelden en kochten waarbij je je afvroeg of je ze nu tegen zichzelf in
bescherming moest nemen of niet. Zeker de afdeling ‘spiritualiteit’ of new age
had zo veel bezoekers die soms de meest eigenaardige keuzes maakten. Er
verschijnt in die branche dan ook enorm veel drab en telkens vroeg ik me af of
ze dat nu ook nog allemaal gingen lezen en vreesde van wel. Tot mijn schaamte
moet ik toegeven dat ikzelf ook enkele periodes in mijn leven heb meegemaakt dat
ik intense studie maakte van het occulte en aanverwante gebieden dus moet ik die
klanten niet te erg in de zeik zetten want achteraf bekeken heb ik dus zelf ook
heel wat vreemde ‘filosofische’ moerassen doorwaad. Toch is er ook in de die
materie heel wat kaf en koren en ik houd het er dan maar op dat ik meestal in
het koren gespeeld heb.
Antiquariaten zijn vaak magneten voor wisselende
kliekjes van mensen die daar dan samenklitten en er een soort clubhuis van
maken. Soms is dat leuk maar andere dagen wil je eigenlijk ook gewoon werken en
ja, dat gaat dan niet want je wil de sfeer niet smoren. Ook buurtbewoners met
wie het mentaal niet optimaal meer draait weten je te vinden en nestelen zich in
de stoel voor je bureau voor uren met hun eindeloze totaal onsamenhangende
verhalen waar je ontzettend moe van wordt maar het meedeleven verbied je er
tegenin te gaan. Zo was er de dementerende moeder van een vriendin die mij
adopteerde en de winkel als rookkamer beschouwde; na enkele uren was er
nauwelijks nog te ademen en zag ik mij dan toch verplicht die vriendin te bellen
met de vraag haar ma te komen ophalen alvorens ik wegens longfalen het loodje
zou laten.
Kruithof
Het was ergens in 1986, het eerste jaar dat de
winkel bestond en ik zat aan
mijn bureau te keuvelen met een vriend die soms al
eens bijsprong om te
helpen en daarom het epitheton ornans de amanuensis
gekregen had. Er komt
een heer binnen in een pak maar toch enigszins
sjofel. Hij begint de
kunstafdeling door te nemen en zoekt zich een boek
uit waarna hij het
languit liggend op de grond gaat lezen.Ik heb een
vrij anarchistische
achtergrond dus mij maakte het niet uit hoewel het
toch uitzonderlijk was.
De amanuensis boog zich naar mij toe en fluisterde
‘Je weet toch wie dat is
?’ Ik: ‘Nee begot.’ ‘Kruithof !’ ‘Jaap Kruithof ?’
‘Himself.’
Van dan af werd de heer Kruithof een vrij
regelmatige bezoeker en kwam hij
ook te weten dat ik bevriend was met zijn zoon Mark
die bij Hugo Mathyssen
bas speelde. Wij zagen elkaar praktisch elke avond
in de Sfinks in Boechout.
Kruithof discussieerde graag maar toch viel mij iets
op, hij kon een
uitgebreid en vurig betoog rond een bepaald punt
afsteken maar als je dan
een scherpe tegenzet deed kon dat hem helemaal
onderuit halen en viel zijn
hele redenering als een kaartenhuisje in elkaar.
Vreemd.
Later kwam hij niet meer naar de winkel en ontmoette
ik hem vaak in
kringloopwinkels want hij was een manisch
verzamelaar van alles en nog wat, hij liet toen nooit na luidop mijn lof te
zingen als excellent antiquaar-boekhandelaar wat soms fijn was en soms genant.
Hij was dan nog een fervent roker maar toen zijn vrouw Els overleed stopte hij
van de ene dag op de andere louter op de kracht van rationaliteit. Het drinken
ging echter wel door en was al eens een probleem vermoed ik. Soms kwam ik hem in
de voormiddag tegen in de krantenwinkel waar hij dan een vuistvol grote
Jupilerblikken had gekocht en ietwat gegeneerd zei dat pimpelen in de ochtend
niet zo’n goed idee was, maar ja … en ik mompelde iets in de zin van ‘het vlees
is zwak’ en we gingen ieder ons weegs.Wij konden het altijd met elkaar vinden hoewel hij
op het laatst iets ecologisch prekerigs kreeg wat soms moeilijk was,
vooral voor het personeel van de de tavernes die hij bezocht dat hem begon te
vrezen want zij konden ook de wereld niet veranderen door te stoppen met roken
of elk papiertje in het park op te rapen of de verwarming een halve graad lager
te zetten.
Voor zijn laatste weken belandde hij in één van de
Boechoutse verzorgingstehuizen waar hij nog de vreugde had van de bezoeken van
zijn kleindochters.
In de winkel hield ik 25 jaar lang zijn werk zoveel
mogelijk in stock omdat het bleef verkopen en het belang van Jaap voor het
veranderende denken rond seksualiteit in Vlaanderen in de zestiger en zeventiger
jaren zal wel niemand ontkennen. Zijn grote werk ‘De zingever’ stond nooit lang
in de rekken, het vond altijd snel aftrek.
Na zijn dood contacteerde de familie mij en
ontfermde ik mij over zijn uitgebreide bibliotheek wat heel wat interessants
opleverde. Veel van de werken waren door hem gesigneerd en van kleine
aantekeningen voorzien wat voor verzamelaars altijd snoepen is. Ook de werken
die zijn bekende collega’s uit de academische wereld hem schonken, met de
bijbehorende opdrachten, gingen achteraf vlot over de toonbank natuurlijk. Maar
wat er in dat huis aan spullen stond, je houdt het niet voor mogelijk. Met het
glaswerk alleen is een succesvolle tentoonstelling opgezet in een het Gentse
Musée Guèrlain.
Een fijne man om gekend te hebben.
Verdriet
Rond half januari dit jaar stapte een vrouw van mijn
leeftijd de winkel
binnen. Ze keek wat onwennig rond en kwam dan dicht
bij mijn bureau staan en vroeg of ik Hugo Boelaert was. Ze vertelde me dat ze de
vrouw was van X en of ik me hem nog herinnerde. Als dat zo was zouden ze graag
samen eens
langskomen want ze hadden in de krant gelezen dat de
winkel zou ophouden te
bestaan en dat ik hem uitbaatte. Ze woonden
overigens hier in de buurt. Ik
zei dat ik me X zeker herinnerde en dat ik ernaar
uitkeek hen samen te
begroeten wanneer hij terug was van zijn dienstreis.
Toen ze weg was
mijmerde ik over X. We hadden elkaar leren kennen in
1963, in het
Zeepreventorium te Den Haan waar we zeer goed
bevriend waren, het soort
hechte kameraadschap dat je kan hebben als je
veertien, vijftien bent. De
monitoren vonden ze zo hecht dat ze hardop over
homoseksualiteit
speculeerden terwijl wij niet eens wisten wat dat
was. Na onze tijd in het
preventorium hielden we nog enkele jaren contact en
kwamen we bij elkaar
over de vloer.
Eénmaal had hij een verhaal waar ik rode oortjes bij
kreeg en nog wat andere gewaarwordingen. Zijn vader was gescheiden en had een
veel jongere vrouw in huis genomen. Die was blijkbaar nogal experimenteel
aangelegd want toen de vader eens enkele dagen afwezig was voor zijn werk had
zij de jonge X in bed gelokt en hem ingewijd in de geheimen en opwindingen van
de lichamelijke liefde. Ik had toen zelfs nog geen meisje gekust dus dit was
sensationeel materiaal. Maar goed, onze wegen scheidden zoals dat gaat in de
puberteit en ik schat dat ik hem in geen 45 jaar gezien had maar ik keek er echt
naar uit.
Enkele dagen later vond ik een brief onder de
winkeldeur geschoven maar dat
komt meer voor als klanten voor een gesloten deur
staan en toch iets uit het uitstalraam wensen te reserveren. Toen ik de lichten
had aangestoken en de computer opgestart nam ik de brief ter hand. Ik las met
ontzetting dat het een doodsbrief was van X die in zijn slaap overleden was
ergens in China waar hij voor zijn werk verbleef. Ik was hier echt van aangedaan
en
probeerde de volgende dagen vergeefs zijn vrouw te
bereiken. De
herdenkingsdienst kon ik door omstandigheden niet
bijwonen en ik maakte mij
terecht zorgen over de repatriëring uit China. Zijn
zoon is naar ginder
gevlogen voor een heroïsche strijd met de
bureaukratie; het lichaam moest
absoluut gecremeerd worden en dan moest hij de urne
in zijn handbagage meenemen.
Zo zag ik dus X niet meer terug. Zijn vrouw heeft
beloofd me een
doodsprentje te brengen.
Meer verdriet
Zaterdagnamiddag kwam de vrouw van X langs in de
winkel. Hoewel het slechts
de tweede maal was dat ik haar zag herkende ik haar
meteen aan de manier
waarop ze naar mijn bureau kwam, niet rechtdoor maar
schuins opschuivend, een beetje als een kreeft.
Dan ging ze tegenover mij zitten en ik zag dat ze
weende, niet luidop of
snikkend met uihalen, nee stil, de tranen rolden
gewoon gestaag en traag uit haar ogen en regelmatig veegde ze die weg, soms met
de linker- dan met de rechterhand en haar bril maakte dat ook al niet
makkelijker. Ze had een
doodsprentje voor me bij en nee, ik zou X niet
herkend hebben. Ze zei dat ze al 18 jaar hier in de buurt woonden en dat ze in
de supermarkt vlakbij steeds boodschappen doet dus zou het best wel eens
kunnen dat we elkaar in
die tijd ooit gekruist hebben. Ze had ook een andere
foto, in een kadertje,
meegebracht en sprak constant over X, die nu toch al
vijf, zes weken dood
was, in de tegenwoordige tijd. Ze legde uit dat ze
nagenoeg doof was en
gehoorimplantaten had wat haar vreemd luide manier
van spreken verklaarde en ook dat ze moeite had mij te verstaan. Ze bleef wenen
terwijl ze haar verhaal vertelde, van hoe het hotelpersoneel X 's
morgens vredig had gevonden, gewoon in zijn slaap gestorven zonder
enige strijd of kramp. Ik was een beetje jaloers, dat zouden we allemaal wel
willen maar die gedachte
hield ik voor me. Zij stelde ook herhaaldelijk de
waarom-vraag wat mensen zo dikwijls en uiteraard steeds tevergeefs doen bij
sterfgevallen en jammerde dat ze nooit afscheid had kunnen nemen. En even dacht
ik, wat als zij en ik ?, en tegelijk, maar hoe kan je nu toch zoiets denken, hoe
kan dat nu ? Ook vertelde ze hoe ze naar de luchthaven was gereden om X af te
halen, wat ze altijd deed, hier was duidelijk nog veel actieve liefde in het
spel wat haar pijn nog tastbaarder maakte. Op de luchthaven was haar zoon die
daar in de buurt werkt haar komen vinden nadat hij door mensen van X's firma op
de hoogte was gebracht en hoe zij wenend op de grond was gezakt aan de voeten
van haar lijkbleke zoon. Ik keek naar buiten in de grijze namiddag en dacht aan
de stad Béziers in Zuid-Frankrijk waar die dag mijn vriend Norman Hackett (de
beste klant) gecremeerd werd waarbij ook iets van mijn hand zou voorgelezen
worden. Iedereen daar wist dat ik nu te ziek ben om nog te reizen en toch voelde
ik me schuldig dat ik niet aanwezig was. En de vrouw bleef stil wenen en ik was
machteloos, ik kon niet opstaan en haar in mijn armen nemen, wij kennen elkaar
niet, en dan vertelde ze verder over hoe haar zoon naar China was afgereisd
waarbij ze het heel de tijd over Saigon had terwijl ze Shanghai bedoelde en hoe
die man daar een helse strijd met de bureaucratie had moeten voeren om dan
uiteindelijk zijn vader te laten cremeren en de urne in zijn handbagage naar
huis mee te nemen. En dan plotseling stond ze op, veegde nog wat tranen weg en vroeg me om haar bij de voornaam
aan te spreken eerder dan met ‘mevrouw’ en verdween. En de namiddag bleef grijs.
Ik heb haar nooit meer weergezien of iets van haar gehoord, zij was even gekomen
als een soort mythische drager van noodlot en dan weer in het onbewuste
verdwenen.
Joodse buurt
Mijn winkel ligt in een
halfjoodse buurt en in de kwarteeuw dat ik hier zit
zag ik het aantal van de
orthodoxe joden en chassidim steeds toenemen.
Tweemaal leidde dit tot een
vervelend incident. De eerste keer kwam een
chassied mij aanspreken op het
feit dat ik een boek over Paul Delvaux in het
uitstalraam had staan. Het had
op het voorplat een typische
Delvaux-afbeelding van een etherisch a-sexueel
naakt in een nachtelijke
stationsomgeving. Dat moest ik dus volgens hem
verwijderen want zijn zeden
zouden zienderogen verwilderen, ik heb hem haast
manu militari buitengezet waarna hij binnenvluchtte bij mijn joodse
buurman-boekhandelaar die ik er later op de namiddag op aansprak. Ik legde hem
uit wat er gebeurd was en kreeg een vage verklaring over de verschillen in zeden
en gewoonten tussen ons en de orthodoxe joden. Toen heb ik hem uitgelegd dat hij
in een democratisch land zaken deed en leefde, meer nog, dat de Belgische staat
het nodig had geacht de vroegere woning van Delvaux in St.-Idesbald tot museum
te verbouwen dus dat wat hij zo aanstootgevend vond door ons als cultureel
erfgoed werd beschouwd en dat hij daar beter eens kon over nadenken en mee leren
leven maar daar moet je nu net bij die lui mee aan komen zetten. Toch had ik met
die collega best een goed menselijk contact hoewel het mij steeds verbaasde hoe
weinig die orthodoxen van hun eigen cultuur afwisten, Singer, Potok, Philip
Roth, Einstein, laat staan Bob Dylan, zelfs de Encyclopaedia Judaïca, allemaal
materia incognita, stel je voor, totaal onbekend wegens buiten de grenzen van
hun cosmische illusie vallend.
De tweede keer werd ik letterlijk verbaal en
lichamelijk bedreigd omdat er een boek met een afbeelding van Hitler in het
uitstalraam stond, het heette Hitlers handlangers wat al veel zegt over de
inhoud en de hele teneur van het werk. Dit incident haalde zelfs de kranten en
dan zie je dat veel mensen daar garen trachten bij te spinnen, de toestand in
Israël werd er bijgesleurd en ik werd door radio en televisie opgebeld maar
wenste nergens op in te gaan om het hele gebeuren niet op te blazen vermits ik
ook had vernomen dat op allerlei internetfora de meest wanstaltige bagger was
verschenen. Eén van de bedreigers, notabene een Nederlandse ex-hippie die zich
bekeerd had, kwam op bevel van zijn rabbijn naar de winkel om zich uitgebreid te
verontschuldigen en daarmee was voor mij de kous af hoewel ook de
onvermijdelijke Michael Freilich zich even moest komen moeien op zijn klassieke
bedillerige onuitstaanbare manier die erop neer komt dat wat een jood doet
gewoon goed is en daarmee is de kous af, dat ik onwettelijk bedreigd werd scheen
hem absoluut niet te deren vermits de dreiging van joden uitging en dat dan
sowieso OK is voor hem. Ik kreeg ook veel steunbetuigingen uit de joodse
gemeenschap met o.a. de uitdrukkelijke vraag het boek wéér in het uitstalraam te
zetten. Gelukkig is het bij die twee keren gebleven.
Soms kreeg ik ook
orthodoxen over de vloer die enorme interesse aan de dag
legden voor mijn
afdeling fotografie. Eerst had ik het niet door maar ja, de
moderne
fotografie speelt vaak met, en tast de grenzen af, van de wetmatigheden van de
pornografie en zo ontwikkelt zich een speciaal spel, en akkoord, bij iemand als
Araki bijvoorbeeld gaat dat erg ver maar toch zou ik het geen pornografie
noemen, veeleer een commentaar erop. De joodse heren uit de buurt kunnen het
zich niet veroorloven, qua gezichtsverlies dan, om een pornoblaadje te gaan
kopen in de krantenwinkel en ze kunnen het in hun totale hypocrisie zeker niet
mee naar huis nemen, dus kwamen ze bij mij plaatjes kijken met de hand
beweeglijk in de broekzak wat ik erg onaangenaam vond en waar ik op de duur
gewoon een eind aan maakte door hun te vragen iets te kopen of te verdwijnen.
Niet leuk maar wel doeltreffend.
Toch wil ik op een veel fijnere noot
eindigen. Het moet eind jaren tachtig
geweest zijn. Een orthodoxe jood in
witte slobkousen en zwarte gabardine, de
standaarduitrusting dus, hing een
tijdje in de winkel rond en koos boeken
die mij verrasten, Amerikaanse
beat-poets enzo en wij raakten in gesprek. Ik zal het nooit vergeten: plots keek
hij me betekenisvol aan en zei: "Vind u ook niet dat alles in feite begonnen is
(en ik dacht, hier gaan we weer, het wordt het Oude Testament etcetera) maar
nee, “dat alles in feite begonnen is bij de Beatles en vooral dan John Lennon,
toen werd toch alles anders en beter denkt u ook niet ?" Ik was totaal
verbouwereerd en verrast en kon dit enkel volmondig beamen; even keken wij
elkaar aan, van over onze diepe culturele verschillen, in stralende
gemeenschappelijke nostalgie en liefde voor de Beatles - dat was een prachtig
moment dat ik altijd bewaard heb als ware het een exotisch
kleinood.
Over domheid en domweg geluk hebben
Ik had de winkel pas enkele jaren en was eigenlijk
meer bezig met het
nachtleven en de rockmuziek - ik schreef teksten
voor een aantal groepen en
artiesten. Ik was met de winkel gestart omdat ik
zielsveel van literatuur
hield en ook zeer belezen was maar van het boekenvak
wist ik hoegenaamd
niets af doch dat besefte ik niet toen ik er aan
begon. De eerste week
werden al de krenten uit mijn collectie door slimme
collega's weggepikt en
toen werd het moeilijk. Maar goed, ik hield vol doch
leerde helaas erg traag bij en het volgende verhaaltje illustreert dit
nadrukkelijk. Ik werd gebeld om een verzameling pockets te monsteren en dat ging
dan van 10 frank, 10 frank, 10 frank (= 25 eurocent), enfin ik vertrek daar met
een doos vol goede literatuur maar waar eigenlijk nauwelijks iets mee te
verdienen valt.
Zo'n inkoop gaat snel en in de zaak bekijk je alles
wat nauwkeuriger. Nu zat hier een exemplaar tussen van Vladimir Nabokov's
Lolita, gedrukt bij Olympia Press (Girodias) in Parijs in de fifties. Er ging
bij mij wel een lampje branden maar het had een te zwak pitje en ik deed iets
heel onnozels. Toen bestond er nog geen internet waar je alles in een muisklik
opgezocht krijgt en ik twijfelde of het een eerste druk was dus ik koos voor een
idiote tussenoplossing. In plaats van de boekjes op een kleine honderd frank
voor de twee te prijzen zette ik er 750 frank (18,5 euro) in en legde ze in de
glazen pronkkast. Voor een echte eerste druk was dit belachelijk weinig en als
het geen eerste druk was was het dan weer veel teveel maar dat deed ik dus, in
godsnaam in al mijn onnozelheid. Na verloop van tijd, zeker enkele weken, was er
een klant die belangstelling toonde maar terecht discussieerde over de prijs
voor de zonet aangehaalde redenen. Nu had ik de gewoonte bij bezoeken aan Londen
soms eerste drukken (als ik ze dan wel als dusdanig herkend had) mee te nemen om
ze te verkopen bij een antiquariaat in Great Russell Street vlakbij het British
Museum. In Antwerpen vond ik er op dat ogenblik niet de juiste klanten voor. Dus
in de woordenwisseling met de klant zeg ik, “kijk, je hebt de boekjes nog niet
betaald, ik neem ze terug, akkoord ?” Hij had geen bezwaar en ik belde in zijn
bijzijn met het Londense antiquariaat wat ik eigenlijk weken eerder had moeten
doen. Het werd een vrij technisch gesprek over de exacte afmetingen en wat er in
het colofon stond enzoverder tot het uiteindelijk duidelijk werd dat dit de
zeldzame eerste druk was en dat ik die toch wel voor pakweg 1000 euro aan hen
kon verkopen wat natuurlijk wou zegen dat hij minstens het dubbele waard was.
Dat heb ik later ook effectief gedaan en de beduusde klant beklaagde zich de
woordenwiseling intens en doet dat waarschijnlijk tot op vandaag. Peter Benooy
die toen directeur was van theater Zuidpool en ook een trouwe klant, was toen in
de winkel en herinnert zich deze gebeurtenis nog levendig. De klant heb ik niet
meer gezien en een exemplaar van die Lolita ook niet meer. Eens de jager het
wild kent houdt het zich verborgen.
De tijd
Bijna vanaf het begin van mijn winkelactiviteit had
ik een echtpaar als
klanten met wie ik het echt goed kon vinden. Zij
hadden goede smaak, wat wil zeggen dat onze smaken overeenkwamen natuurlijk en
ze leken wel onafscheidelijk. We hadden lange gesprekken over
kunst en literatuur en ze maakten zich als klanten erg verdienstelijk met hun
exquise smaak. Ze verschenen haast wekelijks in de winkel en ik keek er erg naar uit, ook al omdat ik haar erg aantrekkelijk vond. Maar toen werd zij ziek en na een korte strijd overleed zij en hij was werkelijk ontroostbaar maar verscheen nog
regelmatig en kon dan enkel over haar praten en hoe hij zelfs een jaar na haar
dood nog steeds het laatste boek dat zij gelezen had opengeslagen op haar
nachtkastje liet liggen zodat hij haar zo, naar hij zegde, toch nog een beetje
bij hem had via dat boek. Het was verdomd hartverscheurend. Hij kwam minder en
minder langs maar ik mocht hem wel bellen wanneer ik iets speciaals binnen
kreeg
Dan werd hij zelf ziek en begon een lijdensweg langs
dokters, specialisten en ziekenhuizen. Hij kreeg kanker, dan een
hersentumor die verwijderd werd door het schedeldak te lichten en hij sukkelde
onafgebroken. Op de duur kon nog sporadisch langskomen door
hulpvaardige handen voortgeduwd in een rolstoel en daarna zag of hoorde ik hem niet
meer tot ik op een dag
telefoon kreeg van zijn zoon die mij zijn overlijden
meldde en mij vroeg om de bibliotheek te komen opkopen. Ik stootte op een
huis vol boeken en er waren vele schatten bij, vooral geïllustreerde werken van
hoge kwaliteit, meestal in het Frans maar dat is klassiek, er werd nu eenmaal
veel meer in het Frans gedrukt in de negentiende eeuw en het geïllustreerde boek
floreerde daar ook optimaal. De Boon-collectie hield de zoon, verstandig genoeg,
wel voor zich en de hoeveelheid boeken was zo onoverzichtelijk groot dat ik, na
er de krenten uitgevist te hebben, de assistentie van een collega, over wie meer
later, inriep die het huis leeghaalde. Nu was de cirkel rond en kon ik enkel met
weemoed terugdenken aan een stel mensen die ik zeer gewaardeerd had en miste, en
dat niet enkel in de commerciële zin.
Bizar
Hier wil ik het hebben over de meest bizarre klant
die ik ooit gehad heb.
Het moet vrij vroeg in het bestaan van de winkel
geweest zijn dat ik voor
het eerst met hem geconfronteerd werd. Hij kwam
letterlijk blatend van
“Meneer ! Meneer” binnengewaaid. Hij was een jood
maar geen chassied of
orthodoxe, nee gewoon gekleed als u en ik en bij
mijn bureau aangekomen
bleef hij al blatend naar het boek van de bekende
film Mourir à Madrid (F.
Rossif) vragen. Ik moest bekennen dat ik het niet in
huis had, en ook nu, 26 jaar later, ben ik het nog nooit tegengekomen. (Wat ik
toen niet wist was dat er nooit een boekversie was verschenen) Ik beloofde hem
ernaar uit te kijken en vroeg of ik zijn telefoonnummer mocht hebben zodat ik
hem kon waarschuwen als ik het vond maar dat wou hij niet
geven, nee, hij zou
regelmatig langskomen om ernaar te vragen, en
blatend verliet hij het pand.
Van dan af meldde hij zich regelmatig maar ik moest
hem steeds teleurstellen en voor andere boeken had hij toen duidelijk geen
interesse. Dat zou later drastisch veranderen. We praatten al eens met elkaar
maar iets persoonlijks kwam ik van hem nooit te weten. Hij was echt vreemd,
afgezien van het blatend praten liet hij een indruk achter van licht mentale
achterstand maar anderzijds kon hij vlot uit de voeten in vijf Europese talen en
waarschijnlijk had hij ook nog jiddisch en hebreeuws in petto maar dat kon ik
niet testen natuurlijk.
Op een bepaald moment begon hij boeken te kopen maar
op een zeer chaotische
wijze wat hem tot een zeer veeleisende klant maakte
die moeilijk verdroeg
dat je je om andere klanten bekommerde. Zo wees hij
bijvoorbeeld op een boek en stond er dan op dat ik het voor hem openlegde en
doorbladerde, zelf wou hij het niet aanraken en al snel blaatte hij dan zeer
luid van “Goed. Ik neem het !” en geld leek geen rol te spelen. Zijn aankopen
werden aanzienlijk en hoewel er geen lijn leek in te zitten
wist hij altijd wel voor heel duur en kwaliteitsvol materiaal te gaan
maar de boeken zelf aanraken deed hij node. Toen ik op den duur eens
vroeg hoe hij die boeken
dan ooit las als hij ze niet wou vastnemen bleef hij
het antwoord schuldig.
Eens kwam hij binnen putje winter en zeulde met een
butaangasfles, voor
handschoenen had hij vuile gebreide blauwe sokken
over zijn handen getrokken dus ja, zo kon hij uiteraard geen boek aanraken en
moest ik het wel weer doen.
Toch waren zijn bezoeken zeer lucratief voor mij en
meestal kocht hij voor
minstens 500 euro die hij afpelde van een rol
bankbiljetten die hij op zak
had en waarvan de meerderheid 500 euro biljetten
waren zodat het mij
duidelijk werd dat die rol echt wel enkele
tienduizenden euro
vertegenwoordigde. Eén keer kwam hij binnen en wilde
enkel boeken die voor
1900 in Lausanne gedrukt waren en ik had geluk want
ik had een 18de eeuwse
uitgave van een werk uit Lausanne te koop voor 750
euro. Ik moest het zelfs
niet voor hem doorbladeren, nee, enthousiast blaatte
hij “ Meneer ! Ik neem
het !” en mijn dag was weer goed. Toen begon hij me
naar werk over Hitler en de nazi’s te vragen en er zijn nog wel joden die dat
verzamelen maar hier was meer aan de hand want op een dag vroeg hij me met een
Hitlerboek in de hand in alle ernst of ik ook niet dacht dat H. écht wel de
grootste, de meest fantastische was. Ik was best wel vertrouwd met joodse humor
die zeer ironisch en zelfs cynisch en vol zelfspot kan zitten maar dit was
pure ernst; deze knaap méénde het. Op de duur kwam hij
binnen en met
pretoogjes achter zijn dikke brilglazen bracht hij
dan de Hitlergroet en eiste werk te zien over “de grootste”. Het werd me
een keer te machtig en ik ging tegen hem te keer dat heel die houding geen pas
gaf voor hem als jood, en trouwens voor niemand, maar hij keek me listig aan en
blaatte zachtjes “toch is hij de grootste” en de moed zonk me in de schoenen. Ik
vertelde hier wel eens over aan de toog maar je zag zo dat de mensen me niet
geloofden en ook mijn toenmalige vriendin had haar twijfels tot ze eens in de
winkel was waar wij gezellig zaten te keuvelen toen onze man binnenkwam, de
Hitlergroet bracht en over “de grootste” begon. Mijn vriendin volgde heel het
gesprek en de daarmee gepaard gaande transacties met ogen als schoteltjes en
toen hij buiten was bekende ze dat ze het nooit geloofd had zonder het gezien te
hebben.
Hij vroeg me eens welke auto ik had en toen ik zei
‘een Mercedes’ kraaide hij van pret omdat het een Duits merk, en daarom
sowieso goed was, maar op een keer kocht hij zoveel boeken dat we met tweeën
moesten zijn om ze naar zijn wagen te dragen. Bleek dat die hufter met een
Peugeot reed begot – dat heb ik hem nooit laten vergeten
Later werden zijn bezoeken sporadischer en leken
harde tijden zijn deel te
zijn want waar hij vroeger gul kocht bood hij nu op
alles af op een manier
die totaal onrealistisch was en op de duur bleef hij
weg. Ik heb hem nu al
enkele jaren niet gezien en toch denk ik nog vaak
aan hem en kan me maar
niet voorstellen wie hij écht was en wat hij in het
leven deed.
De beste klant
De beste klant die ik ooit had was Norman Hackett,
een Engelsman die CEO
Europe was voor een Amerikaanse onderneming die iets
deed met plastic waar
Norman nooit wou over uitweiden omdat hij het gewoon
vervelend en prozaïsch
vond, maar een mens moet nu eenmaal werken, en dan
liefst voor een hoog
loon. Zijn kantoor was in feite in Zweden maar hij
en zijn familie hadden
een huis hier in de Lange Leemstraat gekocht omdat
het duidelijk is dat deze straat het epicentrum van West-Europa is, wie kan er
overigens aan twijfelen ? In elk geval begon hij zodra hij gesettled was
regelmatig langs te komen om wat de Engelsen noemen “to browse”, wij zouden
zeggen ‘snuisteren’, ook maakte hij er een punt van om nooit het pand te
verlaten zonder een boek te kopen wat hem uiteraard geliefd maakte bij deze
eenzame boekhandelaar van het triestige figuur. Al snel hanteerden wij de
typisch Engelse humor die uit ironie en sarcasme is opgetrokken en waarbij het
zaak is zo grof mogelijk te zijn in welbespraakte beledigende volzinnen in het
perfecte ‘queen’s English’. Dat kan heel leuk zijn maar soms heel vermoeiend als
je niet kan overschakelen naar een ander octaaf wat helaas bij veel Engelsen het
geval is, maar Norman was anders, hij kon ook met gevoelens omgaan en noemde mij
dikwijls “my dear boy” en gaf me dan nog een welgemeende “god bless” mee bij het
afscheid. Eéns had hij me zo’n duchtige steek gegeven dat ik halfluid en hopend
dat hij het niet hoorde “sod off, you twat” zei, wat behoorlijk grof is. Hij had
het echter wél opgepikt en barstte in luid gelach uit en in feite bezegelde deze
grofheid onze vriendschap voorgoed. Voor hem was het ook prettig op die manier
met een Belg om te gaan die hij niet om de haverklap moest verbeteren voor
fouten tegen het Engels. Hij kwam, tussen zijn wereldomspannende zakenreizen
door, vaker en vaker langs en begon me uit te nodigen om vrijdagavonden bij hem
en zijn vrouw en kinderen, indien aanwezig, door te brengen maar ik beschouwde
dat louter als beleefdheidsformules, good old English courtesy weet je wel, dus
ik ging er niet op in. Toch bleef hij zijn uitnodigingen herhalen en op een vrijdagavond toen
ik naar huis reed om daar voor de duizendste keer in m’n ééntje te eten en tv te
kijken of te lezen kwam ik voorbij zijn huis met de uitnodigende lichten en er
was net een parkeerplaats vrij wat hier niet evident is, dus moést het zo zijn.
Ik belde aan, werd warm verwelkomd en, samen, hebben we nooit meer omgekeken.
Van dan af at ik daar elke vrijdag tenzij Norm in het buitenland was en de
whiskey vloeide rijkelijk en het voedsel was on-Engels verfijnd en met
een authentieke Franse insteek. Zo gingen verschillende
fijne jaren voorbij en
ik nodigde Norman en Maggi ook bij mij thuis uit en
soms op restaurant om
iets van hun overvloedige gastvrijheid te
retourneren. Toen vatten ze het
plan op om in Zuid-Frankrijk iets te kopen en daar
te gaan wonen in
afwachting van Norman’s pensioen dat er binnen
enkele jaren zat aan te
komen. Wat hij nodig had was de nabijheid van een
vliegveld en een
TGV-station en de rest kon per telefoon en computer
afgehandeld worden. Ze
gingen voor een weekeinde naar het Zuiden en maandag
meldden ze me dat ze
iets gekocht hadden en dat Piers, de oudste zoon die
nabij Nîmes woonde het
huis zou verbouwen. Van snel werk
gesproken.
Toen de werken al een eind gevorderd waren reden
Norman en ik voor een
weekeindje zuidwaarts om te zien hoe alles vorderde
en natuurlijk waren
daar, zoals altijd bij de Hacketts, een aantal
gasten en ik herinner me een
copieuze geïmproviseerde maaltijd op het terras met
Schotse vrienden van de
familie waar ook kennissen van mij die in de buurt
woonden op uitgenodigd waren en die tot in de vroege uurtjes
doorging.
Zomer 96 was alles dan klaar voor de grote
verhuizing en toen Norman de
laatste keer in de winkel was verzuchtte hij “where
will I ever find a
bookshop like this again” en ik antwoordde uit de
grond van mijn hart “and
where will I ever find a client like you again ?” en
we vielen elkaar
ontroerd in de armen. Het was ook toen dat hij me de
belofte afdwong om
minstens tweemaal per jaar bij hen in het Zuiden op
verlof te komen en zo
ging het ook. Maggi haalde me af in het station van
Nîmes en dan reden we gezellig keuvelend over alles en nog wat naar het dorpje
Gallargues. Het was schitterend bij hen te verblijven vermits de gasten een
eigen vleugel van het huis kregen met een massieve arduinen trap die elegant
naar boven
draaide en uitgaf op een ruime logeerkamer met
televisie en aanpalende
badkamer. Je kon dus samen eten en praten en muziek
beluisteren en je toch ook terugtrekken in je privacy zodat je ook niet
dagenlang op elkaars lip moest zitten. Wat die muziek betreft moet ik zeggen dat
Norman mij van opera, waar ik tevoren niets moest van hebben, heeft leren houden
en nu heb ik een grote collectie die mij veel vreugde geeft en die heb ik aan
hem te danken.. Het was op een verlof hier dat ik de definitieve
consecratie als adoptie-familielid onderging. Dat ging zo; in de
woonkamer stond een
gigantische eiken tafel want zelden waren er dagen
zonder eetgasten en datwaren vaak niet de eerste de besten. Eén van de
gouverneurs van de Bank of England en zijn vrouw kwamen vaak langs en Norman’s
beste vriend was David
(nu Sir David, or Lord) Steele de vroegere leider
van de LibDems die de eerste parlementsvoorzitter van Schotland werd en zo de
eerste burger van het land. David was zo bekend dat hij zijn eigen pop had in de
waanzinnig populaire satirische reeks Spitting Image en dat hij ook al eens
mocht opdraven in Have I got news for you, en ja, dan ben je publiek eigendom.
Maar Norman nodigde ook de geburen uit die eigenlijk gewone boerenmensen waren
en ook de poetsdame mocht aanschuiven als het zo pas gaf. Maar nu de
consecratie: de “échten, de inner circle” mochten hun naam in de eiken tafel
kerven en toen het mijn beurt was raakte me dat echt omdat ze me ook als
familielid beschouwden van dan af. Bij al mijn bezoeken sleepte ik steeds een
uitgelezen keure aan kunstboeken en literatuur aan die ik mijn nu ex-klant graag
ten geschenke gaf en deed daarbij mijn uiterste best hem en Maggi aangenaam te
verrassen.
Natuurlijk vielen er ook soms woorden, Norman kon
ongelooflijk grof zijn en
we hebben elkaar wel eens uitgescholden voor rotte
vis maar het kwam altijd weer goed, zoals dat hoort.
En dan kwam op een morgen het telefoontje van Maggi,
“Norman’s had a stroky thing” wat de Engelse manier is om te zeggen dat hij
op zakenreis in Philadelphia een beroerte had gekregen en nu half verlamd was. Maggi vroeg me wat ze
moest doen en ik zei dat ze moest maken dat ze in de States zat en zo gebeurde.
Er volgde een hele revalidatie ginder en dan werd hij met een privé-vliegtuig en
twee verplegers naar Montpellier gevlogen waar een
ambulance klaarstond die hem naar huis bracht. De verplegers legden hem in bed,
zeiden “is that alright then, sir ?” en verdwenen weer naar de States. Als
je iets ernstigs meemaakt kan je maar beter CEO zijn en verzekerd zijn tot
voorbij de sterren. De rechterlichaamshelft was grotendeels verlamd maar
gelukkig was er mentaal niets fout gegaan hoewel mijn grappen natuurlijk iets
gans anders beweerden. Er volgden allerlei therapieën maar uiteindelijk maakte
het allemaal niet zoveel uit en er werd besloten het oude huis met zijn vele
trappen in te ruilen voor een splinternieuw luxe-appartement in het centrum van
Béziers. En ook daar bleef ik op bezoek komen hoewel zijn toestand hem soms vrij
bitter en onaangenaam maakte. Op de duur kwam hij het bed niet meer uit en
verzonk in totale incontinentie en nierproblemen en halve blindheid enzovoort
enzovoort. Gelukkig woonde en werkte zijn oudste zoon die verpleger is daar in
de buurt en kon die vaak hulp bieden maar voor Maggi was het een
lijdensweg.
Enkele weken geleden dacht ik, kijk eens aan, wij
hebben elkaar al enkele
weken niet meer gesproken dus ik bel op een
zaterdagavond en krijg een
behoorlijk beschonken Maggi aan de lijn die zegt dat
ze hem begin die week
naar het hospitaal hadden gebracht, dat hij weer
naar huis was gekomen en
dan die namiddag weer naar het hospitaal
maar”nothing to worry about, it’s
not serious”. Maar een uur later is hij gestorven,
gelukkig in het bijzijn
van zijn oudste zoon, de verpleger. En zo werd mijn
beste klant ten grave
gedragen korte tijd voor mijn zaak de geest zal
geven en ik lees daar een soort luguber parallellisme in. Tijdens de dienst werd
een hommage van mij aan mijn dierbare vriend voorgelezen die nu een van de meest
bezochte stukken op mijn blog is, de mensen zeggen , ‘Norman leaps at you from
the pages’ en dat is een groot compliment maar als ik in zijn ogen kijk op de
foto op mijn bureau wordt het mij telkens zwaar te moede, oh zo zwaar te
moede.
De aanloop
De eerste maanden van 1986 worstelde ik met een
behoorlijke depressie. Het
jaar tevoren had ik een huis gekocht maar nog voor
de verbouwingen achter de rug waren kwam het tot een breuk met mijn toenmalige
vrouw waar ik negen ar mee samen was geweest. Nu woonde ik voor de
eerste keer alleen en dat
beviel me niet echt, gelukkig wist ik toen nog niet
dat daar nooit meer verandering in zou komen. Maandenlang zat ik thuis
met de gordijnen dicht zodat de woonkamer in een soort aquariumlicht baadde
waarbij ik gelukkig wel kon lezen. Ik herinner me dat ik veel Anthony Burgess
las toen. Als er telefoon kwam en ik voelde me echt balsturig nam ik
soms de hoorn op en zonder te luisteren naar wie het was zei ik :” Dit is géén
antwoordapparaat, U hoeft géén boodschap in te spreken, wij hebben geen
boodschap aan uw boodschap.” en legde in. Niet echt wat Dale Carnegie (How to
make friends and influence people) van harte zou aangeraden hebben. Die periode
markeert ook wel een breuklijn in vele oppervlakkige vriendschappen omdat ik
geen mensen meer bezocht om ze niet met mijn pijnlijke geestelijke toestand
lastig te vallen en de meesten van hen belden mij ook niet om er naar te vragen,
dus dan weet je wel hoe laat het is. Mijn malaise duurde maanden en vaag had ik wel het
plan, meestal als ik
gedronken had, wat veel voorkwam, om een tweedehands
boekhandel te beginnen maar ik geraakte niet uit de depressieve
inertie.
Op een lenteochtend echter stond ik in de badkamer
en besefte dat de donkere periode voorbij was. Maar voor hoelang ? Ik wist dat
ik nu de hand aan de ploeg moest slaan vooraleer ik misschien weer in een donker
gat belandde.
Die dag kocht ik, ingaande op een
krantenadvertentie, een racefiets, ah ja
het moest een beetje vooruitgaan nu. Vervolgens reed
ik, met de wagen weliswaar, naar Lier waar ik op het Lisp een veilinghuis, of
roepzaal zoals wij zeiden, kende waar ik wel eens boeken had zien liggen. Ik
stapte binnen en richtte mijn vraag tot de oude zaakvoerder. Die keek me
onderzoekend aan en terwijl hij steeds mummelde van ‘boeken … boeken …’ leek hij
een besluit te nemen. Hij zei dat hij eerst even met zijn compagnon moest bellen
en sloot zich even op in zijn kantoortje achterin.
Hij kwam vriendelijk knikkend en aldoor ‘boeken …
boeken …’ murmelend terug
en troonde me mee naar een groot magazijn met rekken
vol boeken van de vloer tot de zoldering en massa’s volle bananendozen in het
midden. We kwamen overeen dat ik elk boek voor 10 frank (0,25 euro) kreeg omdat
het mijn intentie was er een paar duizend aan te schaffen.
We spraken af dat ik vanaf de volgende dag aan het
titanenwerk van het uitsorteren zou beginnen en ik ben daarna af en aan enkele
weken bezig geweest om de selectie te maken die mijn beginstock zou worden.
Helaas liet ik door gebrekkige kennis veel waardevolle zaken liggen – ik zie ze
nog voor me en in het licht van mijn huidige kennis vloek ik zachtjes op de
ignoramus die ik toen was.
Ik had aan mijn vele reizen in het Verre Oosten een
behoorlijke collectie
antiek overgehouden waarvan ik soms wat verkocht
maar nu werd het ernst. Ik
belde dezelfde avond enkele klanten die in feite
goede vrienden waren en
bood hen een aantal goede stukken aan. De deal was
snel beklonken omdat zij
mijn collectie kenden en allang een oogje op sommige
zaken hadden dus nu had ik ook het beginkapitaal om al die boeken te betalen en
ja, dat waren niet de enige kosten natuurlijk. Ik moest namelijk op zoek naar
een pand voor mijn toekomstige zaak en was niet van plan om te huren maar te
kopen omdat ik het gevoel had dat dit was wat ik de rest van mijn leven ging
doen. Ik viel naast iets in de Wolstraat, helaas, en ook iets in de
Reyndersstraat omdat ik in feite enkel een winkelpand wilde en geen volledig
huis waar ik dan huisbaas moest gaan spelen voor de bovenverdiepingen, een rol
die mij niet zou liggen. Dus eindigde ik in de Lange Leemstraat; het pand stond
al geruime tijd te koop en de makelaar zei langs zijn neus weg dat de eigenaars
er nu echt wel vanaf wilden. Ze vroegen een bepaalde som en ik deed een bod van
tweederde ervan en de koop was rond als ik er nog 25.000 frank bij deed (dat is
625 euro,
dus peanuts). Nadat ik een mooi voorschot betaald
had maakten de eigenaar en de notaris er geen punt van dat ik de zaak al begon
in te richten voor het uiteindelijke verlijden van de verkoopsakte en zo kwam
het dat de winkel al weken open was toen de koop in feite bezegeld werd op het
notariaat.
Dus binnen de twee maanden na die ochtend dat ik
voelde dat de ban gebroken
was had ik een beginstock ingekocht, hoe kwalitatief
beperkt ook, een pand
gekocht en ingericht, de hele papierhandel afgemaakt
en de zaak geopend en
ik wist; als ik nog eens in een depressie verzink
zal ik toch blijven
doorwerken en zo is het inderdaad gegaan, hoe slecht
of zelfs suïcidaal ik
mij soms voelde, altijd zat ik om één uur ‘s
namiddags achter mijn bureau,
zelfs al had ik tot 6 uur ’s ochtends aan één of
andere toog liggen
wallebakken als een wrattenzwijn. De zaak gaf mij
discipline en structuur en soms ging ik zelfs jaren aan een stuk niet op verlof
gewoon om op debarricaden te blijven van een onderneminkje dat
menige storm moest
doorstaan. Soms, als ik ziek was, liet ik mij wel
eens vervangen door een vriend die daarom de ‘amanuensis’ werd genoemd, maar
normaal gezien was ik er steeds doch ik leerde slechts traag bij en het was mijn
geluk dat ik in die tijd behoorlijk wat auteursrechten beurde van tante Sabam
voor mijn rocktekstenschrijverij anders had ik het niet kunnen
uitzingen omdat ik nog niet genoeg kennis en contacten had en mijn aandacht te
versnipperd was tussen de rock, het nachtleven en het antiquariaat dat toen
eigenlijk slechts een tweedehandswinkel was.
Naïeve initiatieven
Ik was dus aan mijn zaak begonnen met meer
enthousiasme en belezenheid dan vakkennis en dat werd al snel duidelijk. De
eerste weken had ik een redelijke omzet maar daarna waren de krenten door
collega’s en verzamelaars wel uit de taart gepulkt en werd alles een stuk
lastiger ook al omdat de voor Antwerpen steeds zwakke augustusmaand nu was
aangebroken. Als nog relatief recente alleenstaande legde ik mij naarstig toe op
het nachtleven en de daarmee gepaard gaande verleidingen annex uitspattingen
zodat ik vaak slechts half bewusteloos in de winkel aanspoelde en daar dan
poogde in de loop van de namiddag krachten op te doen voor nieuwe heroïsche
drinkgelagen ’s avonds. Je kan niet zeggen dat ik volgens een strak plan werkte
maar toch kwamen er soms invallen en strategieën aanwaaien in mijn toentertijd
enigszins verwilderde brein.
Op één van mijn vele trips doorheen Engeland was ik
ook eens in Hay-on-Wye, het boekendorp op de grens tussen Shropshire en Wales
beland. Toen dan Noël Anselot in Wallonië het boekendorp Redu uit de grond
stampte droeg dat snel mijn belangstelling weg en weldra ging ik er een kijkje
nemen en met hem praten. Redu bestond toen twee jaar. Het was een stralende dag
en alles zag er perfect uit en op de terugweg rijpte bij mij een plan. Ik had
gezien dat vele Waalse antiquariaten een dependance in Redu hadden opgericht en
dat zette mij aan het dagdromen. Waarom geen Joyce Royce II in Redu vestigen ?
Nauwelijks had de idee zich gemanifesteerd of ik raakte erdoor geobsedeerd wat
mij wel eens meer overkwam en niet altijd met even optimale resultaten. Ik
besloot mijn amanuensis, vriend, mede-drinkebroer en hulpje bij het plan te
betrekken en wist hem al snel te overtuigen door mijn ongebreideld en
rücksichtslos enthousiasme. Ik zag het al helemaal voor me, hij zou vennoot
worden, we begonnen een tweede zaak in Redu en zouden roteren, twee weken
Antwerpen, twee weken Redu en alles zou fantastisch zijn. Ik vergat wel even dat
Redu gedurende de winter gesloten bleef en dat de amanuensis indien mogelijk nog
minder zakelijk inzicht en savoir-faire had dan ik. Hij moest voor zijn deelname
wel een lening van zijn ouders loskrijgen om extra stock aan te kopen, huur te
betalen en dergelijke en gelukkig gingen die mensen dwarsliggen zodat het
bruisende plan een stille dood stierf, iets waarvoor ik nog altijd intens
dankbaar ben. Redu is, net zoals Damme, nooit echt een groot succes geworden,
uiteindelijk zijn de meeste bezoekers vakantiegangers en wat kopen die buiten
rommel en bestsellers ? Soms kon ik zo in de ban komen van een idee dat ik elk
realisme verloor, iets als blinde verliefdheid denk ik, waarmee ik ook wel eens
in de problemen kwam.
Op een dag kreeg ik bezoek van de dichter Francis De
Preter die ik kende van de tijd dat ik correctiewerk voor de Standaard
Uitgeverij deed. Hij vroeg me of hij zijn nieuwe dichtbundel in de winkel mocht
komen voorstellen, zijn vriendin zou zich over de receptie ontfermen, iemand zou
een lovende inleiding geven, hij zou voorlezen, en de genodigden zouden
ongetwijfeld boeken kopen en klant worden. Zo gezegd, zo gedaan en eigenlijk was
dat best wel aardig al vond ik het achteraf toch niet voor herhaling vatbaar.
Als een glas wijn omvalt over een aantal boeken heeft uiteraard niemand dat
gedaan bijvoorbeeld, er blijft sowieso rommel achter en op het eind van de avond
zit je toch met de gedachte, was dat nu echt de moeite waard ? Dus het bleef bij
die ene keer. Ik weet dat er tegenwoordig een aantal evenementenboekhandels en
antiquariaten bestaan en waarschijnlijk liggen hun overlevingskansen een stuk
beter dan mijn soort zaak maar het moet ook je temperament zijn.
Onder mijn klanten zaten ook een aantal kunstenaars
die vaak lang bleven hangen om over alles en nog wat te palaveren. Op een
bepaald moment kwam bij ons de idee op om de winkel ook tot een soortement
kunstgalerij te maken waar zij dan hun werken te koop konden aanbieden. De
winkel stond toen lang niet zo eivol met boeken als later en op de bovenste
rekken en aan de muren was plaats voor kunstwerken. Wout Vercammen, Frans Van
Roosmaelen en Marc De Roover leverden werk. Hugo Heyrman die om de hoek op de
Belgiëlei woonde sympathiseerde wel maar deed niet mee. Frans Van Roosmaelen
moest al snel afhaken omdat zijn vaste galerijhouder protesteerde omdat hij daar
een contract had mee lopen. Deze onderneming is nooit een groot succes geworden,
alleen sommige zeefdrukken van Wout Vercammen raakten verkocht en stilletjes aan
bloedde het project dood en namen de boeken alle plaats in.
Je hoorde ook toen al over boekhandels of
antiquariaten die het moeilijk hadden dus begon ik aan verfraaiingswerken om
zodoende een duidelijk signaal naar de klanten toe te sturen dat het hier nog
lang niet afgelopen was, integendeel zelfs. De winkel draaide wel niet zo
schitterend maar door de auteursrechten die ik trok kon ik dit toch bekostigen
en ik wist toen al lang dat ik in deze zaak oud wou worden, spijtig genoeg is
dat niet doorgegaan, ik had gerust tussen de boeken aan mijn eind willen
komen.
Op een dag kreeg ik een telefoontje van de VRT toen
nog BRT. In Fnac zou op Bloomsdag een volledige lezing van Ulysses gehouden
worden, 24 uur lang zou een keure van Vlaamse auteurs en woordkunstenaars
voorlezen uit Joyce’s meesterwerk. Betty Mellaerts wilde hier op in spelen in
haar bekende radioprogramma Het Vermoeden en zocht een Joyce-specialist waardoor
ze bij mij terecht waren gekomen. Dit was duidelijk in het pre-Geert Lernout
tijdperk, waarschijnlijk studeerde die toen nog in Canada of Ierland. Dus de
vraag was of ik naar Brussel wilde komen om in de studio over Joyce te praten
terwijl ze regelmatig naar het Fnac-auditorium overschakelden voor korte
live-fragmenten. ’s Morgens vroeg was ik in de Fnac om te luisteren en na de
radio-uitzending ook maar de volle 24 uur heb ik het niet volgehouden, niet bij
gebrek aan belangstelling maar wel door een tekort aan energie. De
radio-uitzending ging vlot en ik kan het hier bevestigen, wat de befaamde ogen
van Jan Leyers voor het Vlaamse vrouwvolk betekenen valt in het niets bij die
van la Melaerts en hun effect op de Vlaamse man en zeker dit exemplaar dat
gretig keek. Jeepers creepers !
Het begint
Wie een zaak opent moet er een naam bij verzinnen.
Ik herinner mij het
brainstormen met mijn vrienden in Japan over een
naam voor onze nieuwe band; flink stoned en beschonken blijft iedereen dan
grappige, liefst schunnige, ideeën spuien maar als je met zoiets blijft zitten
en je groep begint te marcheren zit je met de gebakken peren als gevolg van je
flauwe grap. Vraag het maar aan School is Cool. Ik zat nu met een soortgelijk
probleem, hoewel, boeken zijn natuurlijk geen rock. Boekhandel Hugo Boelaert was
hoegenaamd geen optie, het zat teveel in de sfeer van Frituur Bij Jos en Rita,
bweikes.
Ik dacht even aan De Laatste Letter maar verwierp
ook dat. Ik was wel al
jaren bezeten van James Joyce en alles wat met zijn
leven en werk te maken
had; zo herlas ik elk jaar Ulysses en telkens met
evenveel plezier. Dus
moest het iets met Joyce worden. Ik dacht aan Joyce
& Co naar analogie met
Shakespeare & Co, de beroemde Parijse boekhandel
van Sylvia Beach die ervoor gezorgd had dat de eerste druk van Ulysses het licht
zag bij een drukker in Dijon. Maar wat bleek; er was een niet onverdienstelijk
Nederlands auteursduo dat onder de naam Joyce & Co publiceerde, dus ook die
idee moest ik, met spijt in het hart, overboord gooien. Uiteindelijk dacht ik;
Joyce is de beste schrijver en Rolls Royce naar verluid de beste auto dus wordt
het Joyce Royce, en het rijmt nog ook, dus dat gaan ze makkelijk onthouden. Er
werden kaartjes gedrukt met Joyce Royce in mosgroen als hommage aan Joyce’s
Ierse afkomst.
De openingsreceptie zou op 11 juli vallen, dat was
toeval en had niets met
de Vlaamse feestdag te maken. Er daagden een
vijftigtal mensen op die samen
meer dan 70 liter wijn, ettelijke bakken bier en
behoorlijk wat sterke drank soldaat maakten terwijl de schilder nog de naam op
het winkelraam aan’t aanbrengen was, zo gaat dat altijd. Naarmate de avond
vorderde begonnen we mensen die voor de etalage stopten om te kijken binnen te
roepen en twee ervan die verderop in de straat woonden werden klanten voor
jaren. Hij was een aspirant schrijver, eeuwig in een sjofel grijs pak die altijd
mooie uitgaven van Russische klassieken kocht en dan op een dag verdween. Het
meisje, Saskia, altijd goedlachs, verdween ook maar verscheen jaren later weer
in de zaak: ze was nu vastgoedmakelaar in Florida en kwam me trots de foto’s van
haar huis en de kinderen tonen.
Ik weet nog dat we na de receptie in de late uurtjes
met een harde kern van
feestvierders naar de Scheldekaaien afzakten waar de
Boulevard of Broken
Dreams toen plaatsvond maar hoe ik daarna heelhuids
ben thuisgeraakt kan ik
mij totaal niet meer herinneren.
Op maandag 14 juli ging de winkel dan écht open en
mijn eerste klant was
Leon Sternberg, een joodse collega die zijn eigen
antiquariaat,
gespecialiseerd in recht, verderop in de straat had.
Vreemd genoeg herinner
ik mij na al die jaren nog welk boek hij kocht; het
was een werk over de
postzegels uitgegeven door de Spaanse Republikeinse
regering midden de jaren
dertig, en ik vroeg er 385 frank (9,5 euro)
voor.
Leon had lang een antiquariaat in Montevideo gehad
maar was nu al jaren
terug in Antwerpen. Hij was een enorm erudiet man
met een encyclopedische
kennis van boeken en al wat ermee te maken had en
talloze keren heb ik op
zijn kennis beroep mogen doen. Hij heeft me veel
geleerd maar moet zeer vaak letterlijk en figuurlijk de wenkbrauwen gefronst
hebben bij mijn onwetendheid en totaal gebrek aan ervaring. Hij legde me
bijvoorbeeld uit dat collega’s potentieel je beste klanten zijn omdat ze
hetzelfde boek vaak meermaals kopen terwijl de gewone klant dat normaal gezien
maar éénmaal doet. Hij kocht veel boeken bijmij omdat ik gewoonweg de prijzen
niet kende en dikwijls probeerde hij me één en ander aan het verstand te
brengen. Zo had hij eens enkele boeken gekozen uit een partij die ik net had
ingekocht en die dus nog niet geprijsd was. Ik noemde een prijs van 4000 frank
(100 euro) en hij riposteerde met een bod van 7000 frank (175 euro) en zo won
hij mijn hart, ook al omdat hij er bijvertelde waarom dat de prijs moest zijn.
Natuurlijk deed hij er nog altijd een zeer goede zaak aan maar ik moest sowieso
leergeld betalen, en dit was de aangenaamste manier.
Veel boekhandelaren kwamen toentertijd bij mij
inkopen omdat mijn
onwetendheid erg in hun voordeel werkte. Naarmate ik
in de loop der jaren
aan kennis en prijsbewustheid won bleven ze weg en
waren we van dan af écht
collega’s.
Starten
Toen ik de winkel opende was hij maar half zo groot
als nu. Net voorbij mijn bureau had ik een muurtje van rekken opgetrokken zodat
het achterste gedeelte leeg bleef. Het duurde ongeveer anderhalf
jaar voordat ik genoeg
stock had om ook de andere helft te vullen; toen
kreeg de zaak de vorm die
ze tot nu toe heeft. Natuurlijk gebeurden er die
eerste jaren constant
herschikkingen naar gelang het wijzigen en
verbeteren van de collectie maar
de winkel in zijn huidige indeling is in feite sinds
1993 dezelfde gebleven, toen had ik de juiste vorm gevonden en moest daar niet
meer van afwijken, tenzij in details. Iedere boekhandelaar zal deze materie
kennen. De stock van een tweedehandsboekhandel of een antiquariaat fluctueert
uiteraard voortdurend, in den beginne was dat bij mij met weinig inzicht en
zonder sterk afgelijnde inhoudelijke politiek maar gelukkig veranderde
dat,alhoewel traag en geleidelijk. Als men een
kwaliteitszaak wil opbouwen moet
men 'collectie maken' d.w.z. een coherente visie
ontwikkelen op wat je wilt verkopen en aanbieden. De bestsellers verkopen ze wel in de
krantenwinkel om de hoek of zelfs in de supermarkten dus daar hoef je je niet
echt mee bezig te
houden tenzij om een graantje mee te pikken van een
tijdelijke hype maar
toch kan je hier maar beter voorzichtig mee zijn als
je een reputatie poogt
op te bouwen. Mijn groeiproces was traag omdat mijn
focus verdeeld was. Ik
schreef veel poëzie wat leidde tot publicatie in, ik
zeg maar wat, De Brakke Hond, Diogenes en Deus ex Machina en zelfs de selectie
van een gedicht in de bloemlezing Gedichten 89 van Van Herreweghen, dus daar
kroop tijd en concentratie in. Dan brak begin jaren negentig Clouseaumania uit
in Vlaanderen, deze band zou het echt internationaal
gaan maken en mijn
dorpsgenoot Jan Leyers die hun eerste Engelstalige
plaat zou producen, vroeg mij om een aantal van hun nummers, waaronder het
bekende Anne, in het Engels te vertalen. Dat was een makkie en hoewel de plaat
niet echt het verwachte internationale succesverhaal werd genereerde ze toch
zoveel auteursrechten dat ik eind 1992 de lening van mijn winkel in één keer kon
afbetalen. De bank vond dat niet leuk maar ik had een clausule die dat toestond
wel in het contract laten opnemen. Ook mijn boekhouders vonden het geen goed
idee omdat afbetalingen fijn aftrekbaar zijn van de belastingen maar ik heb het
me nooit beklaagd om zonder schulden te leven en op de dag dat ik die deal
afrondde nodigde ik dan ook al mijn vrienden uit in de Sfinks, ons stamcafé in
Boechout, en gaf een gratis vat.
Enkele jaren tevoren had ik een kleine erfenis
gedaan zodat ik ook de lening van mijn huis had kunnen aflossen zodat ik nu
volledig zonder schulden leefde en besloot het voor de rest van mijn dagen zo te
houden indien mogelijk. Nu begon ik samen met een vriend de winkel te verfraaien
en dat was een signaal naar de buitenwereld want ook toen waren er zaken die het
moeilijk hadden of sloten en dit was mijn manier om te demonstreren dat ik nog
lang niet bereid was de handdoek in de ring te gooien, wel integendeel, want ik
ging meer en meer voor hogere kwaliteit en heb nooit meer omgekeken. Ik had ook
meer inzicht gekregen in de hele handel en waar ik naartoe wilde met de zaak,
hoe ik me wenste te positioneren als het ware en ja, dat was in zeker zin
elitair, maar de prullen, de middelmaat vond en vindt je overal en ik dacht laat
ik voor het zeldzame gaan, het vreemde, het kwalitatief hoogstaande, laten we
ons gewoon aanstellen als snobs, als betweters, er moeten toch mensen zijn die
dat appreciëren eerder dan al die peperkoeken middelmaat. Dus dat wou en zou ik
proberen.
P & E
In juli 2009 kreeg ik een telefoontje van E. Ze zei
dat ze mijn nummer van
een gemeenschappelijke kennis had gekregen en dat we
elkaar kenden van de
zestiger en zeventiger jaren in het woelige
alternatieve Antwerpen; de Muze,
de Mok, de Paddock enzovoort enzovoort. Ik kon me
haar niet herinneren maar
ja die hele periode had ik duchtig meegefeest in de
tijdsgeest – ik moet hierbij
geen tekening maken zeker ? – en veel was daarom
wazig en vaag geworden.
Goed, waar ging het om ? Zij woonde al jaren in
Australië en had het daar
uitstekend naar de zin maar nu waren haar ouders
overleden en als enige
dochter was zij enkele maanden hier om de erfenis af
te handelen. Zo was er
een luxueus dakappartement op een mooie laan in
Deurne, een buitenverblijf,
spaargeld, een kunstcollectie en ja, ook een
bibliotheek en of ik eens wou
komen kijken. We maakten een afspraak en ik meldde
mij stipt; zij herkende
mij blijkbaar; ik haar niet maar we konden het
onmiddellijk goed met
elkaar vinden. Ze legde me uit dat de hele erfenis
haar zo exorbitant
welstellend maakte, terwijl ze ook al een goed leven
in Australië leidde,dat het haar niet om geld te doen was in verband met
de boeken. Ze had al veel goeds over mijn zaak gehoord en zei, kies
gewoon uit wat je
interesseert en betaal me een symbolisch bedrag of
voor mijn part niets en
zorg ervoor dat één van je collega’s zich over de
rest ontfermt. Uiteraard
ging ik zo’n vorstelijk voorstel niet weigeren en
terwijl zij elders in het
appartement bezig was begon ik de bibliotheek te
verkennen. Veilinghuis
Bernaerts was al langs geweest voor de kunst en zij
hadden ook wat boeken
opzij gezet maar gelukkig waren ze niet erg
nauwgezet te werk gegaan want
hier stond echt wel een boel kwaliteit bijeen en ik
begon me al zorgen te
maken om mijn rug. Haar vader was een koloniaal
ambtenaar geweest en er was
een mooie collectie Belgisch Kongo, met soms losse
briefwisseling erin
tussen hem en andere vooraanstaande koloniale
ambtenaren wat altijd
interessant is. Dus daar kon het meeste al van mee.
Er was ook behoorlijk
wat kunst en speciale uitgaven en enkele échte
pareltjes zoals een eerste
druk van een dichtbundel van Paul Snoek die hij van
een opdracht, datering
en handtekening had voorzien waaronder hij dan ook
nog eens een sierlijkesnoek had getekend. Dat is natuurlijk het materiaal
waar de verzamelaars aar smachten en nog dezelfde week had ik het boekje
via het internet
verkocht voor een respectabel bedrag. Er waren
zoveel boeken dat ik nog een
tweede afspraak moest maken en ondertussen had ik
ook al een regeling
getroffen met een bevriende collega die de rest zou
opruimen.
’s Avonds belde ik met mijn goede vriend P. om over
koetjes en kalfjes te
praten en uiteraard deed ik hem het verhaal van mijn
fijne aanwinsten. Toen
hij het adres hoorde werd hij helemaal enthousiast
en toen ik haar naam
noemde wist hij het wel zeker. Hij kende haar maar
was haar al tientallen
jaren uit het oog verloren en brandde nu van
verlangen om contact met haar
op te nemen. Deontologisch gesproken vond ik niet
dat ik hem haar nummer
zomaar kon doorgeven zonder er eerst met E. over
gesproken te hebben en ik
beloofde hem dit zo snel mogelijk te doen. Het
verhaal was dat zijn moederdie alleenstaand was, jarenlang als poetsvrouw bij
E’s ouders had gewerkt en als er geen school was nam zij hem gewoon mee zodat
E. en P. als het ware
half en half samen waren opgegroeid. Geen wonder dat
hij haar wilde
terugzien en na een telefoontje met haar kwam dat in
orde en zijn ze
herhaaldelijk samen gaan eten gedurende de
anderhalve maand dat zij nog hier
was en nu mailen ze regelmatig en één van de
volgende jaren staat voor hem
een reis naar Australië op het programma. Funny old
world, isn’t it ?
Veilingen en bibliotheken
Aankopen doe je overal en nergens. De rommelmarkten
die ik heb gezien, en niet alleen in België, daar kan je zeven
wereldkampioenschappen voetbal op organiseren, en dat zijn dan nog alleen de
openluchttoestanden. De eindeloze rijen bananendozen met de boeken er zo dicht
opeen in gepropt dat je ze niet fatsoenlijk kan bekijken, laat staan de titels
op de ruggen lezen, de restanten van strips en tijdschriften, met daartussen dan
plots iets dat ze zo waardevol achten dat ze er het dubbele van de reële prijs
opplakken omdat ze iets fout hebben gelezen op het internet, en denk niet dat
hierover gediscussieerd kan worden. Dan zijn er ook nog de turnzalen en
parochiehuizen om niet te spreken over de fabriekshallen waar wekelijks markt
wordt gehouden met vaste standhouders die er met het verstrijken der jaren
vergrijzen en verschrompelen onder de impact van de eindeloos herhaalde luide
kermismuziek die als een klanktapijt voor hun dalende verkoopcijfers fungeert,
jaar in jaar uit die éne CD of zelfs nog cassettebandje … Genoeg om ieder
individu tot geweld of waanzin te drijven terwijl de eindeloze rijen mensen
voorbij drentelen in hun spuuglelijke anoraks en trainingspakken vergezeld van
hun drenzende kindertjes die als sprinkhanenplagen doorheen de standen struinen
en een zenuwslopend spoor van wanorde achter zich laten. Nee, dan verkoos ik
ruimschoots de beschaafde privé-inkopen of de veilingen.
Begin jaren negentig was ik mijn werk als
boekhandelaar steeds ernstiger gaan nemen, dit zal ook wel wat te maken hebben
gehad met het tanende succes als tekstschrijver zodat ik mijn winkel niet
langer als een dépendance van mijn andere activiteiten kon beschouwen, laat
staan als rustplaats na mijn uitspattingen in het nachtleven. Ik begon werken
over het vak zélf te lezen, dus boeken over boeken en de geschiedenis van het
antiquariaat alsook biografieën van de grote verzamelaars en beschrijvingen van
hun collecties.
Nu was ik klaar om mijn eerste echte veiling te
bezoeken. Het betrof de verkoop van een grote partij bij veilinghuis Amberes en
voor mij was het eerst zaak de kat uit de boom te kijken – zo van, hoe werkt dat
hier nu ? De eerste uren observeerde ik gewoon en tegen het einde van de veiling
bood ik mee op een standaardwerk in 5 delen over Antwerpen, gedrukt in het
Latijn dan nog. Ik verwierf het voor 5000 frank (125 euro) en was tevreden. In
die tijd was de afdeling Antverpiana in een antiquariaat nog erg belangrijk en
kon ze op ruime belangstelling van verzamelaars rekenen wat vandaag de dag niet
meer het geval is. Het werk dat ik aankocht is van die aard dat het niet écht
makkelijk te verkopen was maar wel glans verleende aan mijn collectie, wat ook
zijn belang heeft.
Ik begon met grote regelmaat de boekenveilingen bij
Bernaerts bij te wonen. Mon en zijn familie en staf hebben van die zaak iets
puiks gemaakt met dan ook nog eens het restaurant dat een verdienstelijke keuken
voert waar het tijdens de middagonderbreking van de veiling leuk tafelen was met
collega’s of klanten.
Je leert een aantal wetmatigheden van het
veilingwezen hanteren. Liefst niet tegen je trouwe klanten opbieden
bijvoorbeeld. Eens langs de neus weg informeren bij collega’s en verzamelaars
waar zij op azen zodat je elkaar niet nodeloos op kosten jaagt wat erop neer
komt dat je elkaar vertelt wat elkeen écht wil hebben en dan verder de zon in
het water laat schijnen.
Soms koop je loten voor één of twee werken maar
betreft het wel een hele doos met ‘aanverwante’ waarin je soms heel aangename
verrassingen aantreft. Wie op professionele wijze op veilingen wil kopen heeft
in de dagen daarvoor zijn huiswerk moeten doen; je hebt je handen vol aan de
soms zeer uitgebreide catalogus en je bepaalt voor alle loten die je
belangstelling wegdragen een verkoopprijs en op basis daarvan de meest haalbare
biedprijs waarbij je de 23% veilingkosten niet uit het oog mag verliezen. Dit
alles wordt in de catalogus genoteerd en ook in het heetst van de biedingstrijd
wijk je hier niet van af. Klanten vragen antiquaren soms ook om voor hen op
loten te bieden omdat ze zelf niet aanwezig kunnen of willen zijn en je werkt
dan op een vooraf overeengekomen percentage. Ik heb dat altijd vermeden omdat
ik me dan iets teveel loopjongen zou voelen, ook kunnen ze zelf voorafgaande
schriftelijke biedingen inbrengen, of telefonisch meedoen.
Ik vond het bij Bernaerts altijd aangenaam toeven,
de zoemende drukte, het gefluisterd overleg tussen vrienden en concurrenten, het
af een aan lopen van de bieders, de soms ook wel verstikkende warmte en de humor
van Mon en zijn zonen. En als je dan na de veiling je loten afhaalde en naar de
winkel bracht kon je jezelf al monkelend zien als een primitieve jager die zijn
hard bevochten bloederige buit naar zijn hol of grot sleepte.
Iemand die ik al jaren kende en waarvan ik veel
boeken kocht omdat hij voor een uitgeverij werkte deed mij een aanbod. Hij
beschikte over relatief grote partijen splinternieuwe boeken aan zeer lage
prijzen en konden wij hier niks mee aanvangen ? Ik nam contact op met de
bibliotheek in mijn dorp en bood hen de nieuwe boeken aan met een korting van 40
%. Er was duidelijk belangstelling, ook van andere bibliotheken in de buurt, en
ik begon aan een soort bijberoep als handelsreiziger wat niet altijd even
prettig was, maar wel lucratief, zeker in het begin. Die bibliotheken willen
vooral kinderboeken, omdat kinderen blijkbaar het meest lezen, dan crimi’s en
voor de rest de nieuwste bestsellers zolang ze maar niet te ‘highbrow’ zijn. Zo
had ik eens een discussie met een bibliothecaris over Isaac Bashevis Singer, de
Nobelprijswinnaar en één van mijn grote favorieten. Dus beval ik zijn boeken
steeds sterk aan maar de man in kwestie had nooit van Singer gehoord en trok
duidelijk het belang van zowel Singer als de hele Nobelprijs in twijfel. Zo kan
je dus het niveau van sommige van die mensen inschatten, het zijn meestentijds
gewoon ambtenaren die toevalligerwijs met boeken te maken krijgen maar er
uiteindelijk totaal geen affiniteit mee hebben.
Er was ook een bibliotheek waar een soort omgekeerd
seksisme scheen te heersen bij het aanwerven van nieuw personeel: er werkten
enkel vrouwen, tot gehandicapten toe, maar nooit zag je daar een man tenzij er
iets moest gerepareerd worden. In de tien jaar of meer dat ik daar boeken
leverde veranderde er niks aan die hele gesegregeerde toestand.
Vreemd.
Wat mij ook opviel was een vorm van willekeur bij
het bestellen en aankopen; ik denk nu aan een bibliothecaris waarmee ik
overigens zeer goed kon opschieten omdat hij als één van de weinigen over een
dosis humor beschikte, maar van poëzie moest hij niks hebben, dat was ‘zever in
pakskes’, dus zelfs Claus, Kopland of De Coninck, laat staan buitenlandse
dichters aan hem slijten was een waar titanenwerk waar telkens een hele
overredingsstrategie aan te pas kwam. Maar ja, het was voor de goede zaak: de
poëzie en mijn omzetcijfer.
Interessant in sommige bibliotheken was de snelle
evolutie van de technologie. Sommige hadden een scanner waarmee ze konden zien
hoeveel keer elk boek het laatste jaar daadwerkelijk was opgevraagd of
uitgeleend. Dat maakte het objectief ook makkelijker om te beslissen nieuwe
titels van die auteur te kopen of de oude uit de rekken te
verwijderen.
In één bibliotheek was ik na verloop van tijd niet
meer welkom. Elke factuur moet door de gemeenteraad worden goedgekeurd en
gewoonlijk is dat louter een formaliteit maar in dit stadje kwam er protest
omdat er werd aangekocht bij een zelfstandige die niet binnen de gemeentegrenzen
gevestigd was. De bibliothecaris argumenteerde dat niemand betere voorwaarden of
een aantrekkelijker assortiment aanbood, maar niets mocht baten. Ziedaar het
trotse, open Vlaanderen met oog voor de belangen van zijn inwoners, of
slachtoffers zo u wil.
Quantumsprongen
Het einde van 1992 kwam in zicht en het leek er
sterk op dat de meeste
kinderziekten van de zaak nu achter de rug waren; de
stock was beter en meer coherent, er was een samenhangende visie, de zaak was
afbetaald en schuldenvrij en de omzet steeg; er was dus
arbeidsvreugde en elke werkdag in het antiquariaat leek telkens een beetje een
avontuur. Dat kan gek klinken voor mensen die redeneren in clichétermen zoals
“een stoffig
boekenwinkeltje” en die behoefte hebben aan weidse
uitzichten en actie, maar een antiquaar leeft anders. Elke nieuwe inkoop,
en hoe meer hoe liever natuurlijk, is opwindend en het was voor mij heel
duidelijk dat elk boek met een vergezocht en zeldzaam onderwerp een godsgeschenk
was. Zo vond ik eens een boek dat uitsluitend over vogelverschrikkers ging; het
was binnen de kortste keren verkocht aan een collega die zeker wist dat hij er
een klant voor had. Zoals Leon Sternberg me gezegd had kunnen collega’s
inderdaad je beste klanten zijn en met meerdere van hen had ik vaste deals en
afspraken over de kortingen die we elkaar toekenden. De standaardkorting
bedraagt 10% maar tussen goed bevriende collega’s die regelmatig bij elkaar
inkopen is dat 20% en uitzonderlijk zelfs 30. Het past ook hier iets te zeggen
over de prijs van boeken: de waarde van een boek is niet noodzakelijk objectief
te bepalen, zeker niet in de tijd voor het internet iedereen qua kennis
gelijkschakelde. De prijs van een boek wordt mede bepaald door de boeken die er
omheen staan. Als je een gesigneerde eerste druk van Maurice Gilliams – zeldzaam
omdat Gilliams node signeerde – op een marktje vind tussen stapels verhakkelde
Urbanusstrips en exemplaren uit de Boeketreeks zal hij goedkoper zijn dan
wanneer je hem aantreft in een gespecialiseerd antiquariaat en dat is niet meer
dan logisch.
Nu brak 1993 aan en half januari kreeg ik een
telefoontje om een grote
partij boeken te komen bekijken op de Linkeroever op
een adres dat in se al
een verleiding inhield: de Paul Van Ostaijenlaan.
Dit zou de aanleiding
blijken voor een eerste quantumsprong. Ik was
gewaarschuwd dat het over echt
veel boeken ging dus ik begon er die zaterdagochtend
vroeg aan – dat was in
de tijd dat ik ’s zaterdags nog gesloten bleef. Het
huis stak vol boeken en
de kwaliteit was hoog; er stond een mooie oude
boekenkast met glazen
schuifdeuren en die kocht ik ook maar meteen. Nu
moest ik beginnen
rondbellen voor hulp bij het vervoer want zelfs in
mijn stationwagen kon ik
al die boeken niet kwijt en de kast al zeker niet.
Ik maakte ook een
afspraak met ex-collega Rob Talboom om mij de hele
zondag te helpen bij het
prijzen van de partij en ook met een klusjesman om
de kast op zijn plaats te
krijgen en zo de winkel een andere, en sindsdien
definitieve, vorm en
indeling te geven. Dat alles moest dus in één
weekeinde geschieden en wezijn er wonder boven wonder in geslaagd ook. Toen ik
zondagavond afgepeigerd
thuiskwam kon ik het niet nalaten om met een goed
glas wijn in de hand
luidop “het is volbracht” te zeggen en het voelde
ook zo
Het Antwerps boekenwereldje is klein en elk gerucht
verspreidt zich
bliksemsnel, dus vanaf maandagochtend toen ik nog de
laatste hand aan de
omgebouwde winkel legde die normaal slechts na de
middag opengaat, begonnen
zich klanten en collega’s te melden wat een kleine
heksenketel veroorzaakte.
Kortom, binnen de maand had ik de aanzienlijke som
die was geïnvesteerd
terugverdiend terwijl ik toch een gevoelige stijging
had geboekt zowel qua
kwantiteit als kwaliteit. Geweldig
gevoel.
Eind januari moest het oude Sfinkscafé waar we sinds
1975 zaten en dat door
de eigenaren, een kloosterorde, weer werd opgeëist,
sluiten. Wij hadden
hemel en aarde bewogen om dit te voorkomen maar
helaas, niets mocht baten.
Wel was het zo dat het kleine park achter het café
waar we het festival
hielden echt te klein was geworden voor een
evenement dat steeds groter werd. Gelukkig gaf de gemeente ons een oud
spoorweggebouw om een nieuw café in te richten zodat de Sfinks, die voor het dorp en
de omliggende gemeenten
een grote sociologische meerwaarde had en heeft,
niet hoefde te verdwijnen.
Naar een nieuwe festivalweide was het nog wat zoeken
maar ook dat pakte teindelijk goed uit.
Voor de laatste avond in het gebouw waar ik de
vorige maand nog een vat had
weggegeven, was een groot feest gepland en een
aantal mensen, bekende en
onbekende, allen stamgasten, zouden optreden en ik
werd gevraagd om mee
doen. Voor een stampvolle en geestdriftige zaal zong
ik, begeleid door
Beri-Beri, d. i. Jan Leyers, Bart Peeters, Hugo
Matthysen en Mark Kruithof
(jawel, zoon vàn) Bob Dylan’s All along the
watchtower. Het was echt mijn
maandje wel en het goede getij hield
aan.
In maart kreeg ik telefoon van een oude vriend die
een Mexicaanse vrouw was
tegengekomen welke hem overtuigd had naar haar
vaderland te verkassen. Hij had jarenlang boeken verzameld en die moesten nu te
gelde gemaakt worden omde landverhuizing te financieren. De partij was nog
duurder en kwalitatief
hoogstaander dan die van januari dus dat werd een
tweede quantumsprong;
practisch alles van Paul Van Ostaijen in eerste
druk, om maar iets tevernoemen, dus dat was materiaal om te koesteren. De
Lange Leemstraat lag toen volledig opgebroken voor de vernieuwing van het
wegdek dus ik had er
een helse job aan om de hele partij doos per doos
vanuit een zijstraat naar
de winkel te slepen en het koste me behoorlijk wat
tijd alles in de rekken
te stouwen waarbij natuurlijk ook een deel van de
oude voorraad naar de
afprijsbakken of het oud papier verdween. Met deze
twee reuzenaankopen op
korte tijd had ik mij definitief naar een ander
niveau gehesen en ik was
niet van plan dat nog ooit op te geven wat gelukkig
ook niet gebeurd is.
Klantenvarianten
Klanten kwamen altijd met hun verlanglijstjes en
soms vergezochte verzoeken en dus had ik een steekkaartenbakje met al hun
desiderata. Dit was uiteraard voor het computertijdperk in mijn zaak want eens
je geïnformatiseerd bent heb je in feite een constante catalogus zodat ze
on-line kunnen snuisteren en je voorraad uitpluizen
Ik trachtte mijn steekkaartensysteem écht actueel en
levend te houden want ik hoorde daarover veel klachten van verzamelaars. Zo had
ik iemand die enkel gesigneerde en opdrachtexemplaren wou en die bij
verscheidene antiquariaten steekkaarten had laten aanmaken. Volgens hem was ik
de énige die daar daadwerkelijk wat mee deed; en inderdaad, ik belde hem
regelmatig en als het werk hem aanstond meldde hij zich dikwijls nog dezelfde
dag in de zaak hoewel hij ergens buiten Antwerpen woonde. Hij zei dat geen
enkele van mijn collega’s hem ooit gebeld had dus haalde ik bij hem een wit
voetje maar ik vond mijn handelwijze niet meer dan normaal en ze legde me, bij
hem en andere verzamelaars, zeker geen windeieren.
Soms, als ik door mijn steekkaarten bladerde
verbaasde ik me over welke vergezochte werken op die verlanglijstjes stonden
maar des te groter was hun en mijn vreugde als ik iets werkelijks zeldzaams wist
op te duikelen voor de kieskeurige klanten.
Eens per jaar kwam er ook een professor van de
universiteit van Namen opdagen op zoek naar zeventiende en achttiende-eeuwse
woordenboeken. Die man sprak een haast foutloos Nederlands en maakte daar ook
een erezaak van, het was een waar plezier hem over de vloer te krijgen ook nog
wegens het feit dat hij een ruimbemeten budget had wat ook wel nodig was voor de
werken die hij zocht.
Het merkwaardige aan verzamelaars is dat zij méér
hebben dan jij, niet alleen wat het aantal boeken betreft maar ook in zake
kennis erover; zij zijn met één onderwerp bezig terwijl jij zowat alles moet
hebben en kennen en dat is in de diepte natuurlijk niet altijd
mogelijk.
Er waren ook klanten met doorlopende bestellingen
rond bepaalde onderwerpen die ik aan huis bediende. Natuurlijk woonden die dan
wel bij mij in het dorp of in de naaste omgeving of ergens op mijn route
huiswaarts. Je kunt moeilijk een boekje van 15 euro in Opwijk of Deerlijk gaan
afleveren, daar hebben we de post voor. Meestal was dat een prettig gebeuren, de
mensen waren blij dat je aan huis leverde en soms leidde dit tot een gezellig
onderonsje. Zo leverde ik lang aan een juwelier en op een dag had hij zijn hele
uitstalraam opgesmukt met vakboeken over zilverbewerking en juweelkunst en
dergelijke. Ik was verbijsterd over de hoeveelheid kwaliteit die daar stond
uitgestald en vroeg hem eerlijk verwonderd waar hij die in godsnaam allemaal
vandaan had waarop hij al even verwonderd uitriep “maar van jou natuurlijk !”
Maar hoe gaat zoiets, je krijgt een gespecialiseerd werk binnen, je weet
onmiddellijk dat dit voor die juwelier bestemd is en bekijkt het niet verder dan
de controle op beschadigingen, ook al omdat je van die materie niets weet,
alléén dat het een degelijk boek is. Vervolgens verkoop je het hem en vergeet
het volledig tot je dan plotseling de oogst van jaren te zien krijgt zoals in
dat uitstalraam en beseft dat je meegeholpen hebt aan het bijeenbrengen van een
indrukwekkende verzameling. Een fijne gedachte
Zo had ik ook een klant met een restaurant met
Michelinster, over de jaren moet ik hem honderden boeken verkocht hebben van
spotgoedkoop tot heel duur. Nooit discussieerde die over de prijs, altijd was
hij tevreden als ik hem boeken bracht wat mij er met de tijd toe aanzette voor
hem zeer genadig te zijn qua prijszetting vooral omdat het contact zo aangenaam
was en er nooit gezeur bij te pas kwam. Prachtige klant en een kerel uit één
stuk die ook een van de eerste kookprogramma’s op TV had nog vooraleer heel die
cuisson-connerie ons op de nek viel.
Helaas zijn er andere, gelukkig zeldzame, gevallen
en dat is een onprettiger onderwerp. Zo had ik een klant die altijd, maar dan
ook altijd, zeurde en klaagde over de prijs, het was nooit goed en hij had zo
van die verhaaltjes als “je hebt me 10 jaar geleden al een boek uit die reeks
verkocht en dat was toen veel goedkoper blablabla”. Als ik dan aanbood een
cheque uit te schrijven voor de prijs die hij tien jaar geleden voor zijn huis
betaald had stond hij natuurlijk met zijn mond vol tanden. Het kwam er op neer
dat ik altijd wat van de prijs moest afdoen om hem gelukkig te maken. Later
hoorde je dan dat hij in het café had staan bluffen hoe goedkoop ik hem die
boeken toch altijd verkocht. Als je dan weet dat die kerel niet bepaald
onbemiddeld was kon ik niet anders dan een simpel afweersysteem ontwikkelen. Dus
had ik een boek dat bijvoorbeeld 20 euro kostte en dat ik hem wilde aanbieden.
Dan veranderde ik de prijs naar 25 euro en na zijn jammeren, lamenteren en
zeuren verlaagde ik de prijs tot 22,5 euro, 10 % korting dus en dan was
hij gelukkig terwijl het mij enkel een wrang gevoel gaf. Ik had het liever
anders gezien en bepaalde mijn prijzen steeds aan de redelijke kant van het
spectrum maar met hem kon het blijkbaar niet anders. Dus kwam het hier op neer,
de klant die nooit moeilijk deed kreeg zijn boeken goedkoop en hij die lastig
was niet, noem het primitieve rechtvaardigheid. Soms was het ook prettig
klanten boeken te schenken als hun naam in de titel voorkwam bijvoorbeeld en
iedereen vond dit prettig, en ja, geven is leuker dan nemen.
Muriel en Mandy
Toen ik de winkel opende viel mij al snel het hupse
bovenbuurmeisje, Muriel,op. Een echte spring in’t veld, mooi, aanvallig en niet
op haar mondje gevallen. Vaak kwam ze in de winkel keuvelen en
sigaretten roken en
uiteraard ook boeken kopen. Wij konden het goed met
elkaar vinden en toen ik in 1989 besloot om affiches van de winkel te maken
poseerde zij gewillig met een lieve glimlach voor de rekken gezeten met een
stapel oude boeken op
schoot. Gert Van Rompaey, de vrouw van Ludo Mariman,
voor wie ik teksten
schreef, nam de foto’s en ik liet ze in de zaak van
de buren copiëren. Het
was een intrigerende affiche met in het klein
onderaan enkel Antiquariaat
Joyce Royce en ik ging ze ophangen in de vele café’s
en restaurants die ik
toen frequenteerde, want ja, het nachtleven was toen
echt wel mijn biotoop
maar dat hoorde bij de rock’n roll natuurlijk.
Muriel kreeg een leuke
vriend, Cole, een Canadees die als kok in een bekend
Antwerps restaurant
werkte en wiens doel het was vroeg of laat in eigen
land zijn eigen zaak te
hebben. Muriel werkte als klerenontwerpster voor
boetieks en hield daar ook
wel wat aan over. Na een paar jaar besloten ze te
trouwen en het feest was
ergens in een boerendorp in de provincie Luxemburg.
Ik was daar denkelijk de oudste genodigde vermits ik met haar en haar vrienden
toch wel minstens vijftien jaar in leeftijd verschilde. Maar toch deed het
plezier dat leuke stel te zien met hun van energie bruisende vrienden vol
plannen en projecten.
Stilaan groeide bij hen het plan om naar Canada uit
te wijken en ze begonnen er alles voor in gereedheid te brengen maar toen liep
het fout. Een tiental dagen voor hun vertrek ondernam Muriel een zelfmoordpoging
en ze werd opgenomen in de half-open psychiatrische afdeling van Sint-Vincentius
hier om de hoek. Na een paar dagen mocht ze terug naar huis en ik stelde voor
het paar enkele dagen mij te laten logeren. Ik zorgde er ook voor dat Muriel en
Cole langdurig met een therapeute die ik kende konden praten om de trein terug
op het spoor te krijgen. Het bleek dat bij haar de stoppen waren doorgeslagen
toen ze ineens de realiteit van alles achter te laten en het “is het dat nu
gevoel” onder ogen moest zien. Het was begin mei 1991 en de dag van het
Eurovisiesongfestival waaraan Clouseau deelnam. Dat was voor mij belangrijk want
ik had meegewerkt aan de eerste Engelstalige CD waarop ook hun Eurosongnummer
stond en heel België verwachtte dat zij dat festival met de vingers in de neus
zouden winnen en iedereen, dus ook ik, die erbij betrokken was had er heel wat
bij te winnen dat het lukte. Maar ook Clouseau ontsnapte niet aan het
gebruikelijke lot van de Belgische inzending voor die kitschbazaar en het werd
een maat voor niets. De dag daarna voelden Muriel en Cole zich voldoende
opgeknapt om weer naar hun appartement te gaan en de laatste voorbereidingen
voor hun afreizen aan te vatten.
In Canada deden ze het heel goed, Cole in zijn
restaurant en Muriel eerst
met één en daarna met meerdere boetieks. Ze kochten
een huis en een
buitenverblijf aan een prachtig meer en vroegen soms
of ik geen zin had om
af te komen en als ze dan weer even hier in’t land
waren om Muriel’s moeder
te zien en me de foto’s lieten bekijken was de
verleiding groot maar het is
er toch niet van gekomen
Dan zag ik haar enkele jaren niet, tot ze vorig jaar
weer de winkel
binnenwaaide, ditmaal in het gezelschap van een
pront kereltje van een jaar
of drie, dat wel niet Cole’s zoon was. Hun huwelijk
had uiteindelijk niet
stand gehouden en ze was nu met iemand anders en dat
had dus deze vruchtafgeworpen. Ze was nog net zo mooi en energiek als
vroeger en ik denk niet at er nieuwe zelfmoordpogingen in het verschiet
liggen.
Mandy (een pseudoniem) woonde eveneens in het
appartementsgebouw boven de
zaak. Ook zij kwam vaak buurten en boeken kopen en
vaak praatten wij
honderduit en eigenlijk had ik wel een boontje voor
haar maar het kwam er
niet van erover te spreken. Dan kwam er eens een
vriend langs en zaten we
met z’n drieën te babbelen tot Mandy naar boven ging
en ze was nog niet
buiten of mijn vriend zei “je weet toch dat dat een
vent is ?” “Een vent ?
Komaan jong” “Je moet eens op die polsen letten,
géén vrouw heeft zo’n
polsen, ik weet zeker dat ze trans is” Ik wist niet
wat ik hiervan moest
denken en toen zij enkele weken later op verlof ging
gaf ze mij haar
sleutels met de vraag de planten water te geven en
de post naar boven te
brengen. Dat deed ik dus om de paar dagen en toen ik haar
post bekeek wat niet uit
nieuwsgierigheid was maar wel wegens de slordigheid
van de postbodes die het grote aantal brievenbussen soms nogal surrealistisch
vulden, zag ik op haar officiële post inderdaad een mannenvoornaam en toen was
er geen twijfel meer mogelijk maar eerlijk gezegd vond ik dat het mijn zaken
niet waren en sprak er haar later niet over aan
Toen kreeg ik een knipperlichtrelatie met een vrouw
die ook met Mandy
bevriend was en aan wie ze alles had opgebiecht. En
een vriend die haar ook
kende beweerde bij hoog en bij laag dat hij haar in
een venster in het
Schipperskwartier had gezien, maar ook dan vond ik
dat het mijn zaken niet
waren. Mijn vriendin en ik gingen samen met Mandy en nog
een vrouw een weekeindje
naar Duitsland en sliepen in aanpalende kamers. Mijn
vriendin was van het luidruchtige type in bed en de volgende ochtend
vertelde Mandy haar dat ze
had liggen luisteren en dat ze zo tot de conclusie
was gekomen dat ze nooit zou kunnen genieten als een echte vrouw en hoeveel
verdriet haar dat deed.
Vele mensen doen vaak laatdunkend over transgender
maar de idee dat diemensen dat allemaal voor de lol of de sensatie doen
lijkt me bespottelijk.
Ik ken een man die zich na zijn zestigste met enorme
kosten en veel pijn
heeft laten ombouwen, wel dat doet zo iemand niet
voor de kick maar omdat
hij in feite niet anders kan. Op een dag besloot
Mandy te trouwen met een
Pakistaan en een kruidenierswinkeltje te openen en
ze verhuisde uit het
gebouw. Haar zaak hield het niet lang uit en haar
huwelijk ook niet en weer
werd ze in het Schipperskwartier gesignaleerd. Ik
heb haar nooit meer gezien of gehoord maar één verhaal dat ze aan mijn
knipperlichtvriendin vertelde zal ik niet licht vergeten. Nadat ze haar laatste
geslachtsoperatie had ondergaan, in het buitenland neem ik aan, waren er
complicaties en belandde ze hier in België in het ziekenhuis. Daar kwam haar
moeder haar bezoeken enkel om haar te zeggen dat ze haar kind niet meer was en
dat ze haar nooit meer wilde zien, toen ze de kamer uitging liet ze de deur
openstaan en Mandy hoorde hoe ze zich met klikkende hielen van haar verwijderde
klak…klik…klak…. en ze zei dat die gang blijkbaar eindeloos was en zich in de
tijd uitstrekte want het leek haar of ze tot het einde haars dagen dat geluid
zou horen, het
geluid van de moeder die ze inderdaad nooit meer zou
zien klak…klik…klak.
Boekhandelaar annex tekstschrijver
The Kids bestonden nog toen ik Ludo Mariman voor de
eerste keer een tekst
aanbood in het café dat hun drummer César Janssens
(nu bij Raymond van het
Groenewoud en een wolk van een gast) op de Melkmarkt
uitbaatte. Toen kwam er niets van maar later zou het de tekst van de eerste
single worden. Dat was een dubbelproductie met aan de ene kant de Kreuners en
aan de andere kant Ludo met X-mastime is coming, een donkere tekst over Kerstmis
in de
hoerenbuurt en een visioen van een teloorgaande
beschaving. Het werd een
kleine radiohit ook al omdat de plaat eind november
’87 uitkwam, een
seizoenstreffer zeg maar. De opname gebeurde in een
Genste studio (Top ?) en voor de beide nummers vormden wij elkaars
koortjes.
Vanaf dan begonnen Ludo en ik aan materiaal te
werken dat uiteindelijk de
eerste lp “You never know what’s yours” (1988) zou
worden die een jaar later met 2 extra nummers als CD heruitgebracht werd. Ludo
kwam me vaak vinden in de winkel om over de teksten te praten en ook Jan V.
(ex-Scooter en Catalog of Cool) kwam vaak langs omdat ook hij al enkele jaren
mijn teksten gebruikte. Het hele probleem toen en ook ten dele nu nog is dat
veel groepjes in Vlaanderen wel in het Engels willen zingen maar die taal echt
niet voldoende machtig zijn. Zij bedenken een tekst in het Nederlands en
vertalen hem dan zo goed en zo kwaad mogelijk in het Engels; je krijgt dan een
reeks Engelse woorden maar geen enkele “native speaker” zou daarin een echte
Engelse zin herkennen. Het probleem zit vooral in de voorzetsels die je als de
radertjes van een zin zou kunnen zien en die je vaak best niet letterlijk
vertaalt, hetzelfde geldt voor de geijkte uitdrukkingen waar die voorzetsels ook
inzitten en waarmee het gegarandeerd fout gaat. Ook de “grote” Vlaamse groepen
waren en zijn soms nog in dat bedje ziek. Wat des te verwonderlijk is omdat ze
regelmatig naar Engeland of de States gaan om daar met lokale producers hun
nummers op te nemen. En toch blijven er kemels tegen het Engels in staan, waarom
doen die Engelstalige producers daar dan niks aan ?
Ik noem hier uitdrukkelijk geen namen maar dit hele
gedoe over Engels nam
soms absurde vormen aan, zo verweet Walter Grootaers
mij eens dat hij niet
alles begreep als er een nieuwe single van Ludo op
de radio gespeeld werd.
Toen ik hem vroeg of hij de nieuwe Springsteen of
Costello woord voor woord
begreep zei hij dat dat anders was want dat waren
Amerikanen of Engelsen,
dus hij verwàchtte van mij krom-Engels omdat het
huiselijker overkwam of
zoiets. Ik zei “Nee, die schrijven in het Engels en
ik ook, punt uit.” Vanaf het prille begin midden de jaren zestig waren
Bob Dylan, John Lennon, Leonard Cohen en tutti quanti mijn rolmodellen en
natuurlijk was het mijn
ambitie met hen te concurreren eerder dan een
polderengelse versie te
produceren. Ik zeg niet dat ik mijn voorbeelden
geëvenaard heb, wél dat ik het in elke tekst verdomd hard geprobeerd
heb
Dat foute Engels zie je overigens overal; een
sterjournalist van een
“kwaliteitskrant” hield ervan zijn, inderdaad zeer
lezenswaardige, artikels
te doorspekken met korte zinnetjes “zoals de
Engelsen zeggen …” en dan kwamer steevast een kemel van jewelste: dat is het echte
provincialisme, de kosmopoliet willen uithangen en dan op je bek gaan.
Zo zag ik op TV de
rector van de Leuvense universiteit zich op een
congres in Amerika ook eens onsterfelijk belachelijk maken door er even een
geijkte uitdrukking de nek om te wringen, het komt zo lullig over. In de
reclame zie je het ook en de
sociale media zoals Facebook zitten zo overvol foute
Engelse zinnen en
uitdrukkingen dat je er echt wanhopig van wordt, net
als bij sommige
ondertitelingen op de tv-kanalen.
In elk geval werd ik voor een aantal bands een soort
tekstdokter en meestal
gingen onze taalsessies in de winkel door wegens
zijn relatief centrale
ligging. Aan de meeste teksten was veel herstelwerk
nodig en ik
moest vaak vragen wat ze eigenlijk bedoelden, zo van
“zeg het eens eerst in
het Nederlands zodat ik weet waar je naartoe wil”.
Ik ontving zelden
concrete betaling hoewel ik soms mocht mee tekenen
voor de auteursrechten.
Met een erg talentvol zanger die zeer ambitieuze en
intrigerende teksten
schreef die mede daarom vol fouten stonden werkte ik
eens een hele namiddagdoor tot alles in orde was maar hij bestond het om
drie dagen later terug op te dagen en mij schaapachtig te bekennen dat hij de
verbeterde tekstvellen verloren was en of we a.u.b van voren af aan konden
beginnen. Toen moest ik wel even op de tanden bijten, ook al vermits mijn hele
remuneratie bestond uit een pastaschotel in het eethuisje om de
hoek Het tekstschrijven kon echter zeer bevredigend zijn;
zo herinner ik mij de
presentatie van de eerste LP die Ludo met mijn
teksten maakte in een
afgeladen zaal waar Jan V. en zijn groep het
voorprogramma verzorgden met
een repertoire dat integraal op mijn teksten was
gebaseerd waarna dan de
hoofdact Ludo Mariman and the Exceptions hun plaat
vertolkten en elk woord
was ook daar van mijn hand. Dan voel je je
verguld.
In het begin ging ik ook graag naar de studio als er
opnames werden gemaakt
maar dat leer je snel af want studiotijd bestaat
vooral uit wachten en naar
de zestiende take van een gitaarsolo luisteren. Wel
herinner in me het
engelengeduld en de tact van mensen als Jean Blaute,
Eric Melaerts en
Raymond van het Groenewoud die als producer
optraden.Wat je ook nooit vergeet is de eerste keren dat je
je teksten op de radio
hoort. Ludo Mariman genoot, heel terecht overigens,
zeer veel krediet voor
zijn verleden met de Kids en Studio Brussel zette
zijn eerste singels
steevast op de playlist zodat je je nummer om de
paar uur hoorde.
Toen de single “Maria” uitkwam werd een stukje tekst
daaruit bij mijn weten
als eerste Engelstalige Vlaamse productie in Humo,
de toenmalige rockbijbel,lovend geciteerd.
Scoren !
De euro
Er werd al jaren over de euro en zijn nakende komst
gepalaverd. Zo kon je al een paar jaar voor de effectieve invoering van de
eenheidsmunt je BTW-aangifte in euro doen maar ik hield de boot af
tot het allerlaatste
kwartaal. Waarom ? Daarom !
Maar nu moesten dus ook alle prijzen in de boeken
omgezet worden; ik keek
erg op tegen dat titanenwerk en het vorderde dan ook
maar langzaam. Té
langzaam bleek op een bepaald moment en ik moest de
hulp inroepen van goede
vrienden en vriendinnen. Ze kwamen dan een namiddag
prijzen omzetten in ruil voor een etentje achteraf of enkele boeken die ze
konden uitkiezen. Sommigen wilden niets in de plaats en zeiden dat we ten slotte
vrienden waren voor iets. Toch vorderden we nog te traag en de spanning en de
stress bij mij namen toe. Op een dag kwam Lieve mij helpen; een fijne meid die
haar naam beslist niet gestolen had. Ze begon aan het karwei maar bij mij ging
het plotseling verkeerd; ik blokkeerde volledig en voelde mij tot niets meer in
staat. Lieve had dit snel door en vroeg of ze iets kon doen waarop ik fluisterde
dat het wel zou voorbijgaan maar dat bleek maar niet te lukken. Integendeel, het
gevoel van totale ontreddering, onmacht en malaise nam almaar toe. Lieve stelde
voor een dokter of een ambulance te bellen maar ik zag dat om een of andere
reden niet zitten, alhoewel, er moest nu wel iets gebeuren. Uiteindelijk
besloten we de winkel te sluiten en steunend op haar arm en plots twintig jaar
ouder, schuifelde ik decimeter per decimeter naar de spoedafdeling van het
Sint-Vincentius ziekenhuis een paar honderd meter verder.
Daar werd ik in een apart kamertje op een brits
gelegd en werden mij
allerlei vragen gesteld, bloed en urine afgenomen,
temperatuur en bloeddruk
gemeten, kortom de normale procedure.
Ik kreeg ook een hoge dosis dafalgan en moest de
hele namiddag blijven om de resultaten van de testen af te wachten en ja, ik was
sowieso niet in staat om te gaan voetballen zeg maar. Heel die tijd bleef de
lieve Lieve bij mij en praatte soms sussend op me in maar meestal waren we stil
of dommelde ik wat in en ik was haar zeer dankbaar om haar zorgzame aanwezigheid
in die toch wat vervreemdende omgeving.
Buiten oververmoeidheid, overspanning en uitputting
kwam er geen verdere
diagnose dus werd mij méér dafalgan voorgeschreven
plus rust en mochten wij
beschikken. Lieve was met de tram gekomen en nu
belde ze haar vriend die ons op de parking van de spoeddienst kwam oppikken. Hij
bracht me tot bij mijn wagen en keek toe hoe ik erin sukkelde en traag wegreed,
huiswaarts om te rusten. Ik was behoorlijk aangeslagen, maar de volgende dag
ging ik toch gewoon weer aan de slag. Ik wil hier niet het
heldenlied van de
zelfstandigen aanheffen maar wij zijn wel de
bevolkingsgroep die nooit om
een ziekenbriefje bij de dokter komt omdat wij
gewoon willen doorgaan, vaak
tegen beter weten in, maar dat zit er zo
ingebakken De hele prijsconversie kwam op de valreep in orde en
we konden leren werken
met de nieuwe munt. Zelfstandigen kregen de nieuwe
biljetten en munten voor
de andere burgers omdat wij vanaf dag één kassa
moesten kunnen voeren in
euro en ook, uiteraard samen met de banken, moesten
instaan voor de vlotte
verspreiding van het nieuwe geld. Aanvankelijk hield
ik zoals zovelen
dubbele kassa maar sneller dan verwacht werd de
Belgische muntkassa
overbodig; iedereen schakelde gretig over en keek
niet meer om. Op dag 4 of
5 bijvoorbeeld kwam Wannes Van de Velde binnen en
verklaarde trots dat hij
al zijn franken in euro had omgezet onder het motte
“giene ziever hei Hugo”
en “we mutte verruit”, toen wist ik dat de hele
omschakeling vlot zou lopen
en na enkele weken reeds was al het Belgisch geld
uit mijn kassa verdwenen.
Toch merkwaardig dat zo’n unieke en potentieel
bouleverserende historische operatie zo vlot verliep en blijkbaar was dat het
geval in de hele eurozone. De fouten die er toen gemaakt werden en die we nu
uitzweten waren toen totaal onvermoed bij de meesten van ons.
Natuurlijk blijft er altijd iets hangen, zeker bij
mensen van mijn leeftijd: huizenprijzen, de aankoop van een dure auto en
dergelijke worden altijd even omgerekend naar de oude munt om “écht” aan te
voelen wat je in feite betaalt. Ook al omdat vermenigvuldigen met veertig
eenvoudig is natuurlijk. Dat even terugkoppelen zal er voor mijn generatie wel
nooit uitgaan maar voor zaken als een brood of een pintje enzo doe ik die
omzetting nooit, daar speelt het geen rol. Er waren strenge controles voorspeld in verband met
de prijsomzetting door de winkeliers dus had ik dat heel plichtsbewust
gedaan; de enige vereenvoudiging die ik toepaste was dat alles op 0
of 5 moest eindigen, dus géén prijzen zoals 8,72 euro e.d. dus want ik had
altijd al met ronde
prijzen gewerkt, met die onzin van 499 frank
enzovoort had ik nooit willen meedoen, dat was 500 frank en daarmee uit. Nu zat ik
natuurlijk wel met soms erg onnozele prijzen zoals 49,60 of 17,90 euro omdat ik
het spel correct had willen spelen. Vandaag prijs ik alles uiteraard weer rond.
En zo waren we dus in een nieuwe tijd beland en er zouden nog meer nieuwigheden
komen waartegen ik me eerst zo lang mogelijk had
verzet.
Internet
In de late jaren negentig begon mijn zakencijfer
nogmaals te dalen en het werd weer piekeren. Hier en daar zag ik bij collega’s
computers opduiken en sommigen hadden ook al een website maar mijn aversie tegen
technologie bleef het winnen en voorlopig dacht ik er niet aan om over te
schakelen.
Veel collega’s werkten ook met catalogi die ikzelf
gebruikte voor prijsbepalingen maar ik bracht niet de energie op om er zelf mee
te beginnen, want ja, daarvoor had je in feite technologie nodig die ik dus niet
beheerste. Dit begon mij ook parten te spelen bij mijn werk voor het
Sfinksfestival. Ik vertaalde al hun teksten, zoals artistenbio’s en dergelijke
en die werden dan op hun website gezet en kwamen in het meertalige
programmaboekje te staan. Meer en meer werd erop aangedrongen dat ik direct op
de computer zou werken. Zij zouden mij wel uitleggen hoe dat moest en ik kon het
tuig als een veredelde schrijfmachine beschouwen. Dus op een dag zette ik mij
aan het vertalen op één van de Sfinkscomputers en het werk vorderde goed tot ik
ergens op een verkeerde toets drukte, het beeld begon te rollen als een winnende
éénarmige bandiet in Vegas maar helaas verdween de tekst na verloop van tijd in
een parallel universum en niemand die hem terug kon brengen. Vloekend verliet ik
het bureau, luidop zwerend nooit meer iets met computers te maken zullen hebben.
Natuurlijk kwam ik één van de volgende dagen gewoon terug omdat het werk nu
eenmaal gedaan moest worden en er niemand anders in de equipe zat die er de
nodige taalcompetentie voor in huis had.
Het volgende jaar zetten ze een computer bij mij
thuis maar dat werd geen succes omdat ik er te dikwijls een rommeltje van maakte
en voor het minste de hulp van iemand van het bureau nodig had die dan zuchtend
naar mij thuis fietste voor een futiliteit. Ook het maken van de festivalkrant
op de festivalweide onder mijn redactie verliep stroef omdat de mensen die ik
leiding moest geven de technologie wél beheersten wat tot steelse spottende
blikken onder de stagiairs leidde en voor mij onaangenaam was.
Zo sukkelde het decennium naar zijn einde en de eeuw
naar haar apotheose en moest ik knopen gaan doorhakken. Ik besloot een
computercursus te gaan volgen, bestelde een pc en met de hulp van een trouwe
klant die computerkunde had gestudeerd, begon ik de winkel te informatiseren.
Dan kijk je plots tegen een tienduizend boeken aan en die moeten nu eens
eventjes allemaal bevattelijk en professioneel beschreven worden in
accesstekstbestanden en dan op ingehuurde ruimtes op websites geplaatst, want zo
begon ik. Dus zonder eigen website maar met de boeken geplaatst op de site van
Biblioroom die gerund werd door een bevriende collega uit Brussel. Zij zette op
haar beurt haar hele bestand op de Amerikaanse ABE Books site wat mooie
resultaten opleverde.
Maar nogmaals, waar begin je als algemeen
antiquariaat met je beschrijvingen ? Stel, je doet eerst al je kunstboeken maar
dat zijn er ettelijke duizenden dus daar ben je anderhalf jaar mee bezig en je
geeft de indruk enkel kunst in stock te hebben. Uiteindelijk vond ik er niets
beters op dat in een hoek van de winkel aan het bovenste schap te beginnen en zo
heel de winkel rond te gaan om vervolgens het tweede hoogste schap te
inventariseren en zo verder. Zo kon ik de verscheidenheid van mijn aanbod tonen.
Ik was nu helemaal doordrongen van de noodzaak nadrukkelijk aanwezig te zijn op
het net en werkte een jaar lang zeven dagen op zeven en dat wierp ook wel
vruchten af. In het begin had ik nog veel technische problemen met de computer
door mijn manifeste onkunde, ik wist zelfs niet echt hoe ik een mail moest
versturen en hoe dikwijls heb ik mijn computervriend niet moeten bellen en hoe
geduldig was die niet. Dan kwam hij langs en hielp mij uit de penarie en twee
dagen later nog eens, en nog eens; zonder hem had ik het gewoon nooit gered en
ik ben hem tot vandaag zeer dankbaar.
Ik had ook een kredietkaartenterminal voor
internettransacties en werd een bekend gezicht in het lokale postkantoor waar ik
mij dagelijks met pakjes meldde.
Ik had toen nog geen ADSL en alles ging via trage
inbelverbindingen die ook nog eens duur waren maar ik moest wel dikwijls naar
sites zoals AddALLbooksearch surfen voor prijsvergelijkingen. Die brachten ook
aangename verrassingen: boeken die al jaren op de rekken hadden staan sterven
vonden nu plots kopers in Sydney, Toronto en Perpignan voor een veelvoud van hun
vroegere prijs. Ik begon ook in te zien dat er zoiets bestond als internetboeken
en begon er mij ook op te concentreren bij de aankoop.
Na een tijd kregen ze bij ABE Books genoeg van wat
zij het “parasiteren” van Biblioroom en andere kleine spelers noemden en werden
die er allemaal afgegooid. Ik werd dan maar ten persoonlijken titel lid van ABE
Books en later van het Nederlandse Antiqbook.
Voor het beschrijven van de boeken, zeker waar het
antiquarische werken betrof heb ik veel leentjebuur gespeeld bij internationale
collega’s zeker waar het de technische termen betrof. Ik had ook al snel
besloten boeken enkel in het Nederlands te beschrijven, als ze in onze taal
gedrukt waren tenminste, en al de rest in het Engels omdat ik dat beheerste en
het sowieso de taal van het internet was. Wel stelde ik een lijst van standaard
e-mails in vier talen op voor alle mogelijke vragen die internetklanten stelden
omdat ik als snel doorhad dat ik telkens dezelfde soort antwoorden moest
versturen. Dit is tot op het eind zeer nuttig gebleken en spaarde enorm veel
werk uit.
Biblioroom verdween en nu voelde ik toch de nood aan
een eigen website, nagenoeg iedereen had dat nu en het leek alsof je zonder niet
echt bestond. Via het internet contacteerde ik een Amerikaans bedrijf dat voor
200 dollar een compleet functionerende webwinkel opzette in 24 uur. En dat met
alles erop en eraan zoals een geëncrypteerde ruimte waar klanten veilig hun
kredietkaartinfo konden achterlaten en dit was dus www.joyce-royce.com.
Ik ging met een fijne kam door de winkel en
liquideerde een duizendtal boeken die niet voor het internet in aanmerking
kwamen. Nu was elk boek in de zaak polyvalabel, in de fysieke ruimte van de zaak
en in de virtuele wereld van het net en dat is een erg doelmatig
model.
Gedurende een aantal jaren ging alles weer goed tot
er een nieuwe kentering kwam; de tijden werden slechter en letterlijk iederéén
verkocht nu op het net, ook e-bay, Kapaza en wat weet ik al waren er bijgekomen
en dat vormde geduchte concurrentie en wel in die mate dat ik kon zien dat zelfs
oude topantiquariaten begonnen te braderen zodat de boeken steeds goedkoper
werden, tot 30 en 40 % toe wat op het eerste gezicht leuk lijkt voor de klant
maar hoe fijn zal die het vinden als wij allemaal verdwenen zijn wat nu volop en
onherroepelijk aan het gebeuren is. Ik ben gewoon een symptoom van die
desastreuze evolutie.
Vrouwelijke klanten
“Didn’t he know what he was doing
putting eyes into my head ?
if he didn’t want me watching women
he’d have left my eyeballs dead
isn’t that so ?”
“Isn’t that so ?”, Jesse Winchester
Dit brengt mij in één moeite bij eén van de
beklijvendste zinnen die ik de laatste tien jaar heb gelezen heb. Hij komt uit
Extremely loud and incredibly close van Jonathan Safran Foer. Het
hoofdpersonnage bevindt zich in een luchthaven als ik het me goed herinner, en
kijkt een mooie vrouw na die bevallig heupwiegend voorbijkomt en zegt dan
terwijl hij haar vol verlangen nastaart: and I felt my bones crack beneath the
weight of all the lives I did not live (ik voelde mijn gebeente kraken onder het
gewicht van al de levens die ik niet leidde). Dat gevoelen, die
melancholie...die kennen we allemaal en ook in een antiquariaat kan je ze
beleven.
Als er een leuke vrouw vlak voor je bureau een boek
zoekt op de laagste rekken en daarbij haar derrière in een kek jurkje of een
geboetseerde jeans perfect presenteert word je natuurlijk altijd een beetje goed
geluimd en je volgt haar toch nog even met de blik als ze bevallig verder door
de winkel struint, daarna wijd je je weer zedig aan krant, boek of computer
uiteraard.
In al die jaren waren er ook vrouwelijke klanten die
het goed met me konden vinden en op de duur hun hele huwelijk en al de perikelen
die het met zich meebracht bij mij uit de doeken kwamen doen. Dat is een blijk
van vertrouwen maar toch is het ook een hele evenwichtsoefening want je kiest
best nooit partij en houd het liefst bij sussende en zo neutraal mogelijke
reacties. Iemand kan haar man de ene dag vervloeken en de andere aanbidden en
voor jou is het best die emoties niet te zeer te delen. Natuurlijk kunnen er ook
situaties ontstaan zoals bij overlijdens waar je wel troostende woorden mag en
moet uitspreken en misschien naar de begrafenisplechtigheid gaan maar toch is
neutraliteit erg geboden. Ik heb wel eens erg meegeleefd met een vrouw die haar
man verloor met wie ze jarenlang de winkel bezocht. Ze kwam bij mij rouwen en
nodigde me uit voor de uitvaartplechtigheid en ik was erg getroffen door het
gebeurde en ook wel enigszins tot haar aangetrokken. In de weken daarna kwam ze
soms langs en gaf me haar telefoonnummer maar toen ik na lang aarzelen eens
belde viel dat blijkbaar niet in goede aarde en verwaterde het
contact..
Soms ontstaan er eigenaardig dubbelzinnige
situaties. Zo herinner ik mee een cliënte die de erotica-afdeling uitpluisde en
me bij een boek met nogal expliciete afbeeldingen vroeg welke ik nu de beste
vond eigenlijk en daarbij schoof ze altijd iets dichter naar me toe. Een andere
klant die toen net binnenkwam ontdeed de situatie van haar geladenheid en er
werd gelukkig nooit meer over gerept.
Eén vrouwelijke klant zal ik nooit vergeten al is
het dan zo lang geleden dat ik haar hoogstwaarschijnlijk niet zou herkennen als
ik haar nu op straat zou tegenkomen. Ze kwam de winkel binnengeschreden in een
perfect gesneden duur grijs mantelpakje en nam ruimschoots de tijd om de
voorraad te monsteren. Na een tijdje werd ik haar exquise parfum gewaar, een
zeer aantrekkelijke geur en niet het soort reukvlag waar sommige dames mee
rondzeulen onder het motto, we hebben ervoor betaald, en veel betaald, nu mag
dit hele stadsdeel meegenieten, nee, dit was het subtielere werk en naarmate ze
door de winkel zwierf ving ik er soms vleugjes van op die mij olfactorisch
behoorlijk prikkelden. Ze koos een boek over erotische schilderkunst wat haar
nog meer voor mij innam en ook Louis Paul Boon’s ‘Eros en de eenzame man’.
Iedereen die dit late en zeer geladen werk van Boon kent met zijn erg expliciete
erotiek en woordkeuze zal zich kunnen voorstellen dat ik nu met nog meer
belangstelling naar deze intrigerende mooie vrouw keek en toen ze kwam afrekenen
kon ik het niet nalaten te vragen wat haar parfum was na er haar om
gecomplimenteerd te hebben. Iets van Guerlain. Nadat ze de winkel verlaten had
ben ik overal gaan staan waar zij gestaan had om die heerlijke geur nog even te
savoureren en de herinnering aan haar vast te leggen zoals een haarlok in een
hanger.
Ik had een broer en zus als klanten en die waren
onvoorstelbaar erudiet. De broer was de oudste en kende ik het langst als klant,
hij was een zeer ernstig type dat soms tegen sluitingstijd op vrijdagavond
langskwam om wat boeken voor het weekeinde te kopen, dan koos hij iets zoals De
man zonder eigenschappen van Musil of een pil van Dostojevski en dat was dan
zijn ontspanningsliteratuur. Soms dacht ik wel eens, moet jij niet eens op café
gaan en een vriendinnetje zoeken maar uiteraard waren mijn lippen verzegeld. Het
zusje ging kunstgeschiedenis studeren en kwam vaak boeken zoeken die bij haar
studie pasten. Zij was het soort meid die nooit make-up op hoeft en zo’n
natuurlijke gratie heeft dat je er kan bij wegsmelten. Omdat ze nogal veel
langskwamen was ik geneigd hen korting te geven, ook al uit sympathie zowel voor
hem als voor haar. Op een keer had ze een duur kunstboek gekozen en vroeg ze
zelf of er voor een arme student niks afkon dus gaf ik haar een korting van 10
percent of zoiets en ze maakte een diepe revérence voor mijn bureau wat erg
charmant en bevallig was
Ze legde me ook uit wat haar specialisatie ging
worden en welke boeken ze zocht en kon ik haar daarbij helpen ? Ik toonde haar
mijn kaartensysteem waar ik bijhield wat al de verschillende klanten exact
verlangden. Wanneer ik iets naar hun gading vond belde ik hen dan op en kwamen
ze het begeerde afhalen. Dus noteerde ik haar desiderata en telefoonnummer en
vernam daarbij dat zij maar honderd meter verder woonde. Dat is typisch voor
mensen die je alleen in een winkel kent, je weet eigenlijk niks van hen, zelfs
vaak hun naam niet. Toen ik een tijdje later wat werkjes vond die aan haar
criteria voldeden belde ik haar op en ik kan niet zeggen dat dit mij geen
plezier deed maar afgezien van een gedachte aan haar charme kon ik mij echt geen
verdere bijbedoelingen veroorloven of toestaan. Toch viel dit telefoontje dat
louter over boeken ging waar ze nota bene zelf naar gevraagd had slecht en is ze
nooit meer in de zaak verschenen en ook haar broer bleef weg. Hoewel, die kwam
een jaar of zo later nog wel eens binnen maar de sfeer was totaal weg en ik heb
het nooit begrepen want er zat bij mijn weten niet de minste dubbelzinnigheid in
dat telefoontje met haar. Vreemd, maar als handelaar kan je echt niet om uitleg
gaan vragen.
Meneer Lysens
Mijn zaak bevindt zich op het gelijkvloers van een
groot appartementsgebouw met meer dan 100 flats en winkels. Het gebouw werd
neergepoot in de vroege jaren dertig en kreeg in de volksmond de naam “in de
warmen hoek”, normaal zou dit op prostitutie kunnen wijzen maar niets was minder
waar. Het gebouw werd, als eerste in Antwerpen en zovele in New York, met stoom
verwarmd en kreeg daarom die bijnaam. Die stoomverwarming, ‘steam-heat’ dus,
werkt eigenaardig, op de lagere verdiepingen moeten de mensen soms zelfs in de
winter een raam openzetten wegens te warm, terwijl op het achtste daarentegen
…
Als kersverse eigenaar moest ik als het ware op
audiëntie bij de stokoude voorzitter van de gemeenschap van eigenaren, die mij
uitgebreid en erg paternalistisch op mijn rechten en plichten wees maar enkele
tijd later overleed.
Ik kreeg dan ook te maken met allerlei
gemeenschappelijke kosten die soms erg ondoorzichtig waren wat al snel tot
conflicten leidde tussen mijn boekhouder, die achteraf ook niet zuiver op de
graat bleek, en de syndicus die soms in een schemerzone leek te
opereren.
Dat was regelmatig een bron van ergernis en toen
zich enkele jaren later een nieuwe kandidaat voor die functie meldde op de
jaarlijkse eigenaarsvergadering won die dan ook het pleit. Achteraf bleek dat we
van de regen in de drop waren verzeild want ook die nieuwe knaap had zo zijn
maniertjes en wist alles goed voor zichzelf te regelen. Dat heeft mij geleerd
dat je in zo’n gemeenschap inkopen een riskante zaak is want je kan in feite
nooit je eigen beslissingen nemen of het nu onderhoud, verwarming of verzekering
betreft. Zo moest op een bepaald moment het gigantische gebouw geschilderd
worden en alle eigenaren werden gesommeerd een fors bedrag te storten maar het
gelijkvloers was aan de buitenzijde geheel betegeld dus daar moest geen lik
verf op maar ik mocht wel mee afdokken en nog geen klein beetje.
De jaarlijkse eigenaarsvergaderingen werden ook
gemanipuleerd door meervoudige bezitters van appartementen waaronder de syndicus
dus stopte ik na enkele jaren met het bijwonen ervan en gaf een volmacht aan een
vrouw die ik wel sympathiek vond en vertrouwde en die, meestal vergeefs,
trachtte weerwerk te bieden aan de machtsgroepen door in een klein comité te
gaan zetelen dat de inkomsten en uitgaven moest controleren.
Eén van de mensen in het gebouw die mij het meest
beviel was meneer Lysens die uit het land van Loon afkomstig was maar heel zijn
volwassen leven in Antwerpen gewerkt en gewoond had. Hij was nu op pensioen maar
blaakte van vitaliteit en koesterde allerlei interesses die hij via mijn boeken
levendig hield. Hij had zich ontfermd over de oude stoomverwarmingsketel en
hield hem met kunst- en vliegwerk aan de praat. Gelukkig had ik in een partij
technische boeken enkele verhelderende werken gevonden over de techniek van
stoomverwarming en hij was er dolgelukkig mee wat mij ook weer tevreden
stemde.
Bij één van de vele schermutselingen op weer een
eigenaarsvergadering werd hij dan uiteindelijk tot syndicus verkozen wat voor de
meesten onder ons een grote opluchting betekende. Je kon voor elk praktisch
probleem bij hem terecht en meestal loste hij het zelf discreet en zo goedkoop
mogelijk op en dat was vroeger wel eens anders geweest.
Wij voerden lange gesprekken over literatuur,
politiek en geschiedenis en schepten genoegen in elkanders gezelschap en
gewoonlijk verliet hij het pand met weer een nieuw boek onder de
arm.
Eenmaal kreeg ik telefoon van Lysens op een
zondagochtend dus dat kon enkel slecht nieuws zijn. Ik was die nacht net terug
van Frankrijk naar huis gereden en dus niet helemaal fris toen hij zei dat ik
best even langskwam omdat er in de winkel was ingebroken. Bij de zaak aangekomen
vond ik het glas van de deur ingetrapt en de kassa leeggeroofd. Tot dan toe liet
ik gewoon altijd een behoorlijk bedrag in de kassa liggen, dus zelfs wanneer ik
op reis ging zoals toen. Dat heb ik uiteraard daarna niet meer gedaan, nu laat
ik enkel het kleingeld achter opdat mogelijke inbrekers toch iets zouden hebben
om mee te nemen en dus hopelijk niet hun frustratie op de rest van de zaak
gingen koelen. Er was natuurlijk geen enkel boek verdwenen en de verzekering
betaalde voor nieuw, gewapend, glas in de deur. Later liet ik er nog een stalen
traliewerk op monteren. Inbraken waren toen in de wijk schering en inslag,
dikwijls ging het om kleingeld, drank en sigaretten en vaak werden er gebruikte
spuiten aangetroffen in de brievenbussen dus ja, het waren gewoon junks en na
een tijd hield de plaag ook weer op.
Een aantal uitstalramen was al eens door vandalen
bekrast geweest en ook ik was de klos zodat ik een gespecialiseerde Nederlandse
firma moest engageren om de krassen weg te slijpen. Na enkele tijd bleek dat ik
mij die kosten had kunnen besparen toen meneer Lysens mij weer op een zondag
belde omdat iemand een steen door mijn uitstalraam had gekeild. De brandweer
kwam, tegen betaling, de winkel met houten platen dichtspijkeren tot de volgende
dag het toch wel erg grote raam kon vervangen worden. De miserie bij zo’n
glasbraak is dat je zelfs jaren later nog stukjes glas en glassplinters tussen
de boeken vind, hoezeer je er ook naar gespeurd hebt om de klanten en jezelf
bloedende vingers te besparen. Lysens legde zich krom om te zorgen dat de
groepsverzekering van het gebouw de kosten op zich zou nemen en ik was hem daar
zeer dankbaar voor want het ging om een aanzienlijk bedrag. Wij moesten heel wat
samen regelen en bespreken om de zaak af te handelen dus hij was enkele dagen
nauwelijks uit de zaak weg te slaan en het was toen dat we samen besloten elkaar
te tutoyeren en bij de voornaam te noemen, van nu af zou het Frans en Hugo zijn.
Wat later kwam het verhaal er met horten en stoten uit bij hem. Hij voelde zich
verantwoordelijk voor het vandalisme omdat hij op zaterdagavond voor de winkel
had gestaan toen enkele jongeren herrie schopten in de toen opgebroken straat.
Het was tot een woordenwisseling gekomen en hij was er van overtuigd dat de
boefjes hem voor de eigenaar van het antiquariaat hielden. Dus waren ze later
teruggekomen om wraak te nemen en een kassei door het glas te keilen. Hij voelde
zich erg schuldig voor het ongemak dat mij zo was overkomen en daarom had hij
zich zo ingespannen om mij schadeloos te laten stellen. Merkwaardige man. Vreemd
genoeg vervielen wij na een week al terug in onze oude gewoonte van meneer
Lysens en meneer Boelaert; dat met die voornamen lukte ons niet.
Nadat hij niet langer syndicus was gaf ik telkens
mijn volmacht voor de eigenaarsvergadering aan hem en toen ik dat enkele jaren
geleden weer eens wilde doen en zijn vrouw op straat tegenkwam wou ik haar het
formulier geven. Zij zei dat ik de naam zou moeten veranderen want dat haar man
overleden was. Als in een tekenfilm of strip liet ik al wat ik vasthad pardoes
op de grond vallen als was ik van de hand gods geslagen. Het bleek dat Lysens de
week daarvoor onwel was geworden en zich naar de spoedafdeling van het
Sint-Vincentius Ziekenhuis achter de hoek had begeven zonder daarbij in paniek
of doodsangst te zijn. Ze hadden hem gezegd te blijven en die nacht heeft hij
rustig het tijdige met het eeuwige verwisseld zonder noemenswaardige strijd.
Weer iemand zoals ze ze niet meer maken die uit mijn leven wegglipt als kwik uit
een gebroken oude koortsthermometer.
Boeken aanraden
- Zegt U het me toch voor ééns en altijd, wie is er nu
beter Tolstoi of Dostojevski ?
- Tja…
Klanten die om advies vragen; telkens weer een
heikele zaak want het bovenstaande voorbeeld is, hoewel écht gebeurd, inderdaad
van de pot gerukt maar dat soort vragen komen en ze komen dikwijls, meer dan mij
lief is.
“Meneer, u kan mij vast wel een goed boek aanraden
?”
Dat is niet zo simpel, want je kent die persoon van
haar noch pluim maar hij of zij verwacht wel een Salomonsoordeel anders ken jij
je vak niet, uiteraard. Dus je begint het terrein wat af te tasten.
“Wat is het laatste boek dan u met plezier gelezen
hebt ?”
“Ach meneer, ik en titels … mijn geheugen is een
zeef, ziet u.”
“Waar ging het boek dan over ?”
“Ja dat is niet zo makkelijk om uit te leggen, maar
’t was wel spannend.”
“Ah, een thriller dus ?"
“Nee hoor, zoiets zou ik nooit lezen”
“Kunt u mij dan zeggen wie uw favoriete auteur is
?”
“ Ach meneer, ik en namen …die onthoud ik gewoon
niet.”
“Kunt u één boek opnoemen dat u goed gevonden hebt
?”
In zo’n gevallen zijn er enkele vaste waarden waarop
ik steeds terugval en bijna altijd met succes. Er is Kapitein Corelli’s
mandoline, van Louis de Bernières, een schitterend boek dat je zowel aan oma’s
als studenten kunt geven, natuurlijk wel op voorwaarde dat ze al eerder wat
gelezen hebben maar met dit boek heb ik altijd goed gezeten, nooit
klachten.Vooral aan vrouwen verkoop ik dan meestal Laten wij
aanbidden van de Canadese Ann-Marie Macdonald. Ik heb dit al aan zeker vijftien
dames verkocht en er was er maar eentje bij die er niet kapot van was zonder dat
ze het nu persé een slecht boek vond. Het is een puik werk
De tijgerkat van di Lampedusa is ook een quasi
zekerheid waarbij je ook naar de prachtige film met Burt Lancaster en Claudia
Cardinale kan verwijzen. Maar dan houdt het voor mij in feite op, tenminste bij
klanten die er niet in slagen enige titel of auteur te citeren zodat je gewoon
blind moet varen.
Er word je ook wel eens gevraagd wat het beste boek
van deze of gene auteur is. Soms is dat een makkie; Het verdriet van België, De
ontdekking van de hemel, De Kapellekensbaan, dat zijn voor de hand liggende
antwoorden maar in vele andere gevallen is het een stuk ingewikkelder; wat is de
beste Naipaul, de belangrijkste Bellow en ga zo maar door. OK, je improviseert
naar eer en geweten een antwoord maar achteraf heb ik me vaak het hoofd gebroken
over alternatieven.
Ik heb het ook altijd moeilijk gevonden te
antwoorden als klanten mijn oordeel over boeken of auteurs vroegen die ikzelf
slecht of waardeloos vind. Soms zeg ik dat gewoon vlakaf maar het gebeurt dat ik
opteer voor “Dat heb ik niet gelezen (wat vaak waar is) dus daar ga ik mij niet
over uitspreken” Verkoopsdiplomatie heet dat.
Sommige klanten met wie ik goed bevriend was en wier
smaak ik door en door kende lieten zich blind door mij leiden als ik zei “Koop
dit of koop dat”. Ik wist dan uiteraard 95 percent zeker dat ik goed zat maar
het vertrouwen dat ze in mij stelden deed mij deugd. Zo had ik een klant die
verlangde dat ik een aantal keren per jaar een pakketje boeken voor hem
samenstelde en die mij daarin de volledige vrijheid gaf. Dat is telkens een
uitdaging want je wil zo’n man dan ook boeien en verrassen en ik zeg met
fierheid dat ik hem, naar zijn eigen zeggen, nooit teleurgesteld
heb.
Laatst nog vroeg een goede vriendin mij een kleine
bibliotheek samen te stellen voor haar studerende dochter. Dat was echt een
plezier om doen en tegelijk een werk van toewijding en liefde.De verzamelende klant is een klasse apart. Soms
kocht ik op veilingen dure curiosa van auteurs die mij niks zeiden of mij zelfs
irriteerden. Maar ja, ik wist dat mijn klant er mee in de wolken zou zijn en
gelukkig dat hij enkele honderden euro’s lichter was.
Ook de cultus van het gesigneerde boek was iets waar
ik aanvankelijk moest aan wennen. Ik heb klanten die enkel en alleen gesigneerde
werken kopen en die je daarvoor ook steeds mag bellen of mailen. Mettertijd kon
ik daar wel begrip voor opbrengen en liet ik auteurs die de winkel bezochten en
wiens werk ik bewonderde ook boeken signeren die ik dan thuis koesterde maar
toch werd het voor mij nooit een obsessie.
Als er een boekverfilming in de bioscoop kwam of een
roman in feuilletonvorm op TV, of er liep een documentaire reeks over een
gevierd auteur, speelde ik daar uiteraard op in via het uitstalraam. Dat werkte
altijd maar de klanten kwamen dan binnen en de meesten zeiden “Ik zag dat
gisteren op TV en nu ligt dat hier toch wel toevallig in de vitrine zeker”
waarbij zij eigenlijk het gevoel hadden een jachttrofee veroverd te hebben. Die
“toevallig” stak toch wel een beetje, begrepen ze dan niet dat het van
beroepsernst getuigt in te spelen op de actualiteit ? Alleen bij
auteursoverlijdens deed ik dat niet, het voelde dan als lijkenpikkerij en niet
correct.
Het fijnste moment in een boekhandel is als twee
klanten die elkaar niet of nauwelijks kennen zo enthousiast raken over de boeken
die ze bij je vinden dat ze elkaar werken beginnen op te dringen in het vuur van
hun literatuurbezieling; dan leun je achterover en geniet, zeker als ze beiden
goede smaak hebben en elkaar met kwaliteitstips overstelpen. Ikzelf heb heel
mijn leven grote passies voor vele auteurs gehad en het is altijd mooi dat bij
anderen te herkennen. Op dat moment zijn wij, om de onvergetelijke Tsjechische
auteur Bohumil Hrabal te citeren, allemaal wereldkampioenen. Oh Hrabal, Hrabal,
één van de allergrootsten, hij rustte in vrede.
Wannes Van de Velde (1)
Ik kende Wannes van ziens sinds midden de jaren
zestig van wat we in Antwerpen ‘de kànt’ noemden, de alternatieve gemeenschap
van mensen die elkaar troffen in café’s als de Muze, de Mok, Het Pannenhuis, de
Paddock en enkele plekken zoals Adriaan Raemdonck’s eerste galerij achter het
stadhuis, dus voor hij de Zwarte Panter in de Hoogstraat had. Een typische
uitdrukking in die dagen was ‘de kànt kent mekànder’, en oppervlakkig gezien was
dat ook wel zo. Het betrof dan ook geen massa mensen; wie vandaag over de jaren
zestig in Vlaanderen spreekt heeft het in feite, buiten dan de acties rond
Leuven Vlaams en enkele anti-atoommarsen, over de vroege jaren zeventig toen
grote delen van de maatschappij écht in beweging kwamen..
Dus Wannes en ik kenden elkaar van ziens maar niet
echt persoonlijk en natuurlijk zag ik vele van zijn optredens net als die van
Ferre Grignard trouwens. Wannes trok ook soms doedelzak spelend door de straten
gewoonlijk in het kader van één of andere manifestatie. Later zagen we elkaar
wel eens in de Zwarte Panter waartegenover zijn moeder woonde die hij veel
bezocht, maar alles veranderde toen ik mijn antiquariaat opende op twee straten
van zijn woonst. Hij was een boekenfanaat en een antiquariaat bij hem achter de
hoek was voor hem gevonden vreten; weldra was hij trouwe klant en geleidelijk
werden wij vrienden en wel in dier voege dat ik bij de kliek kwam te horen die
hem Wim mocht noemen. Dat was zijn echte naam maar toen hij in de late jaren
vijftig schuchter aan optredens begon bleek er in het Antwerpse artiestenleven
reeds een andere zingende Wim Van de Velde te floreren, dus werd het Wannes. Ik
noemde hem soms grappend Guillaume des Près of Van der Weyden en op een dag
legde hij me uit wat mijn eigen naam betekende. Eerder had een leraar Nederlands
dat in het atheneum ook gedaan wat tot diepe schaamte en gepest van mijn
medeleerlingen had geleid. De leraar van toen beweerde dat Boelaert gewoon
hoerenloper betekende, je kan je voorstellen wat dat in de vijfde Latijnse
teweegbracht. Ik ben die betekenis heel mijn leven blijven geloven en als ik dan
al eens bij dames van lichte zeden belandde kon ik alleen maar bedenken dat het
voorbestemd was. Nu zei Wim dat die leraar het verkeerd had gezien; boele
betekent deerne of jong meisje en ja, boeleke is een baby, dus de boeles uit de
de Middelnederlandse liederen zijn eigenlijk de equivalenten van ‘be my, be my
baby’ etc. Joehoe. Wim deduceerde dat een Boelaert een man was die van deernes
hield en leerde mij mijn naam als “minnaar” te interpreteren waarvoor ik hem
dankbaar was.
Hij was een vat vol taalwijsheden, je kon hem een
oud dialectwoord voorleggen en hij wist het tot zijn oud-nederlandse of Spaanse
wortels te traceren. Hij las boeken in minstens vijf talen en probeerde steeds
wat terrein te winnen in taalgebieden die hij maar vaag kende. Zo wisselden wij
vaak van gedachte over Japanse woorden die hij onthouden had van een maandenlang
verblijf in Osaka ter gelegenheid van een wereldtentoonstelling in de vroege
jaren zeventig waar hij doedelzak moest spelen in het Belgische paviljoen.
Ikzelf heb alles samen een tweetal jaren in Nihon doorgebracht, dus we hadden
wel wat stof om uit te wisselen.
Wim was in feite de ideale klant omdat hij zoveel
interesses had en ook vertrouwde hij me blindelings als ik hem een boek of
auteur aanraadde. Ik herinner me nog hoe tevreden hij was dat ik hem Machado de
Assis en Haldur Laxness eerde kennen. Ik zei gewoon:’Koop dit boek, man’ en hij
deed het, trouwens, ik gaf er hem ook regelmatig ten geschenke.
Wat hij ook erg apprecieerde waren ‘dummies’, dat
zijn ingebonden boeken met mooi papier dat volledig onbedrukt is gebleven. Ik
kreeg die van een bevriende uitgeverij en deed ze hem soms cadeau. Wim gebruikte
ze als schetsboeken of schreef er nieuwe teksten of ideeën in neer, overigens
noteer ikzelf deze tekst eerst in een dummy voor ik hem op de computer intik.
Wannes was nooit onderweg zonder schets- of notaboek en had er dan ook na een
lang leven een halve bibliotheekkast vol van.
Hij bracht me minstens ééns per week een lang bezoek
en in één van zijn boeken verwijst hij naar Joyce Royce als ‘zijn antiquariaat’
wat ik heel geestig vond.
Zoals elke kunstenaar had hij iets narcistisch, hij
gebruikte mij als klankbord, niet als raadgever, maar als luisterend oor waarin
hij zijn talloze plannen en projecten uitstortte. Ik leverde weinig commentaar,
mijn taak was te luisteren en ik denk dat hij zijn plannen vastere vorm zag
aannemen tijdens het vertellen.
Voor elk evenement of optreden in de wijde buurt
werd ik uitgenodigd; er lag altijd een gratis kaart voor mij klaar en vaak zat
ik dan naar hem te luisteren in het gezelschap van Christa, Wim’s innemende
Duitse echtgenote en ex-actrice.
Wij waren dus goede vrienden maar toch kwamen wij
nooit bij elkaar thuis en ik kan me zelfs niet herinneren dat we elkaar ooit de
hand hebben geschud of anderzijds aangeraakt. Hij was geen man die je even een
schouderklopje gaf, daarvoor was hij lichamelijk te afstandelijk.
Zijn taal kon wonderlijk zijn, zo toonde ik hem eens
een erotisch fotoboek waar de kunstenaar een aantal naakte vrouwen op een rij
had gelegd en gefotografeerd tussen de dij en de navel zodat je als het ware een
landschap zag vol toefjes schaamhaar (dat bestond toen nog, ja). Zijn droog
commentaar was ‘al die groezen man’. Een groes is in het Antwerps een graszode
en daar leken ze wel op in deze haast abstracte en toch zo lichamelijke
foto.
Wim was winter en zomer dik ingeduffeld, hij bestond
het om twee jassen over elkaar te dragen en zijn sjaals en petten waren
legendarisch. Ik heb eigenlijk nooit geweten of hij struis of mager was. Je kan
je Wannes Van de Velde niet in T-shirt, short of zwembroek voorstellen, de
verbeelding schiet simpelweg te kort.
Wannes Van de Velde (2)
Soms fungeerde ik voor Wim als een soort
doorgeefluik ‘Haal het maar bij Hugo op, geef het maar bij Hugo af …’ Zo stapte
er in 2005 een vrouw binnen. Het was Hilde Van Gestel, een fotografe die een
aantal beelden had geschoten in de haven die ze aan Wim wilde voorleggen met het
oog op een mogelijke samenwerking. Ze had zijn adres niet en zou het ook niet
gewaagd hebben gewoon bij hem te gaan aanbellen. Wim had een geheim
telefoonnummer dus in de telefoongids kon ze hem ook niet vinden maar ze had
via-via gehoord dat Joyce Royce een goed kanaal was om contact te leggen met
hem. Ik nam de briefomslag met haar adres en telefoonnummer aan en beloofde dat
hij in de loop van de week ter bestemming zou komen, wat er dan verder mee
gebeurde lag bij hem.
In januari 2006 kwam Wim mij een gesigneerd
exemplaar van Havenbeelden brengen. Hij had de foto’s zo inspirerend gevonden
dat hij er gedichten bij geschreven had en die waren nu dus uitgegeven door
Uitgeverij P. Dat was ook zo typisch voor hem, telkens hij een boek of CD
uitbracht kreeg ik een gesigneerd exemplaar met opdracht waar ik altijd zeer mee
opgezet was
Wim kon goed vertellen en menig uur passeerde
terwijl ik zijn sappige taal savoureerde en me verkneukelde in de meestal
humoristische toon. Soms kon hij zich ook geweldig opwinden, vooral over
politiek, hij wou nooit tegen de macht aanschurken en vermeed waar mogelijk
contact met machthebbers, hij hield er zelfs niet van hen de hand te drukken.
Soms zette hij hele betogen op terwijl hij geagiteerd door de zaak beende, maar,
net als bij Kruithof, kon je soms met één opmerking de hele redenering onderuit
halen. Dan viel hij plotseling volledig stil en ging van zijn stuk gebracht
zitten op de stoel voor mijn bureau. Ik voelde me dan soms wat ongemakkelijk
maar ja iedereen heeft recht op een mening natuurlijk
Wat ook opviel was zijn verhouding tot zijn
arbeidersafkomst; langs de ene kant was hij er fier op wat zich in veel van zijn
werk laat naspeuren, maar anderzijds maakte het hem op een voor mij haast
onbegrijpelijke manier kwetsbaar. Zo kwam hij eens volledig ontdaan binnen omdat
hij een pijnlijk verhaal kwijt moest. Hij was de vorige avond op een
tentoonstellingsopening of een ander publiek gebeuren aanwezig geweest en had
daar gehoord hoe Bert Peleman, een derderangsfiguur en ex-collaborateur hem
smalend een arbeidersjongen noemde. Wim was hier totaal van aangedaan en hoezeer
ik ook wees op het hemelsbrede kwalitatieve verschil tussen Peleman en hemzelf,
het hielp zo te zien niet veel. En ik dacht, hier zit een uniek mens voor mij, een
autoriteit op zoveel gebieden, iemand in wie zoveel authentieke culturen zich
samengevlochten hebben tot iets enigs, want let wel, een man zoals Wannes Van de
Velde zullen wij niet snel meer zien opduiken, en die laat zich opnaaien door
zo’n minkukel, parbleu !
Wim werd 60 en 65 en telkens waren er huldigingen en
vieringen. Ik herinner mij er één die door Karel Vingerhoets was opgezet in
Theater Vooruit in Boechout, mijn dorp, en waar allerlei artiesten optraden als
hommage aan Wim die soms een lied met hen meezong. Karel had mij een kaart
bezorgd zodat ik samen met Wim en Christa zat, en ja, ik voelde mij daar trots
bij.
Ergens in het begin van de nieuwe eeuw zag ik Wim
wekenlang niet. Dat was abnormaal en ik begon me zorgen te maken dus
uiteindelijk belde ik hem op en kreeg het hele verhaal te horen. Het vreemde was
dat het weken en weken duurde alvorens hij het woord kanker over de lippen
kreeg, hij vond telkens weer een andere omschrijving als een soort verbale
omtrekkende beweging en zolang hij het woord niet uitsprak dorst ik dat ook
niet te doen. De chemo deed hem natuurlijk zijn haar verliezen maar hij had zich
een dure pruik aangeschaft, waarschijnlijk tegen de kou maar toch ook een beetje
uit begrijpelijke ijdelheid denk ik.
Wim’s bejaarde moeder leefde nog maar hij en Christa
hadden besloten haar niets over zijn ziekte te vertellen dus moest Christa
verhalen verzinnen over buitenlandse optredens en reizen. Dit moet veel van haar
gevergd hebben samen met de angst en bezorgdheid over Wim’s toestand. Over zijn
moeder herinner ik mij een opmerking die hij eens maakte ergens in de negentiger
jaren toen we het over geld hadden. Hij vertelde me langs de neus weg dat zijn
moeder hem soms financieel steunde. Hierbij viel ik haast van mijn stoel, hier
staat één van Vlaanderens belangrijkste kunstenaars en die zegt zoiets …ik dierf
hier gewoon niet op ingaan
Wim kwam de kanker te boven en begon weer
activiteiten te plannen. Hij zei me eens dat dit is wat een kunstenaar moet
doen; telkens iets nieuws maken, uit het niets iets maken en zo mee de wereld
maken. Hij nam een nieuwe CD op en toerde ermee maar er moesten al eens
optredens afgezegd worden. Gelukkig heb ik hem toen nog éénmaal gezien, op
uitnodiging uiteraard, in CC De Kern in Wilrijk voor een volle zaal maar toen ik
tijdens de pauze rondkeek zag ik ineens dat wij allen zo oud waren geworden, er
waren weinig jonge mensen en even rilde ik van binnen. Soms loop je tegen een
spiegel aan, waarvan je het bestaan niet vermoedde, ergens in de karig verlichte
kille trappenhuizen van het leven.
Wannes Van de Velde (3)
In de jaren zeventig sukkelde Wim in een depressie
die meerdere jaren aansleepte. Dat was voor hem een verschrikkelijke tijd en hij
heeft dat van zich afgeschreven in het meesterlijke “Ik heb m’n hart gesloten”.
Ook voor mij is depressie helaas geen onbekend gegeven en dat nummer is samen
met Het schip en Groenendael (oorspronkelijk van Bialek) mijn favoriet zodat ik
hem bij elk optreden vroeg het zeker op de setlijst te zetten wat hij ook altijd
deed. Vooral de zin met “in’t gevang van maaine giëst” was mij op het lijf
geschreven en ik ben zeker dat er zo wel meer mensen zijn.
Vaak hadden wij lange gesprekken over teksten, we
waren ten slotte collega’s. Ik verraste hem met de vraag “Weet jij eigenlijk wel
wat het bepalende woord is in jouw hele tekstverhaal, het woord dat de kern is
van je werk ?” Hij antwoordde ontkennend en toen ik hem zei “Tijd, Wim, tijd,
dàt is jouw woord” moest hij toegeven dat dit ongetwijfeld zo was en dat het
bizar was dat hem dit niet zelf was opgevallen. Ga er de teksten maar eens op
na, ook de titels van zijn boeken en je zal er niet naast kunnen kijken. Ook de
variaties op tijd zoals in het mooie, bijbelse, ‘vandaag en alle
dagen.’
Wim was altijd bereid tot samenwerkingen allerhande
met jong en oud en bood ook graag hulp. Zo wist hij op een bepaald moment dat de
Gentse pianist Norbert De Taeye eigen nummers wilde maken maar geen
tekstschrijver had, dus bracht hij ons samen wat tot een erg vruchtbare
samenwerking leidde en waar ik ook erg dankbaar voor was, niet in het minst
auteursrechtengewijs.
Soms had hij iets te vieren en bracht een fles
‘jeneivel’ mee en dan pimpelden wij even samen en belde hij altijd naar Christa
die hij steevast met “du kleines” aansprak om te melden dat hij wat later zou
zijn. En ja, soms ging het dan over zijn legerdienst in de jaren vijftig die hij
als diepgaand vernederend en ontmenselijkend had ervaren en die hij in zekere
zin nog altijd niet verwerkt had als je hem soms bezig hoorde.
Wim was altijd vereerd als mensen zijn nummers
coverden zoals toen Stef Kamil Carlens iets deed met “De brug van Willebroek”.
Ook met Tom Barman had hij iets en toen die hem vroeg voor het fameuze 01/10
concert zegde hij enthousiast toe. Barman had een loft gekocht op de hoek van
Wim’s straat, ze woonden dus op twee deuren van elkaar en er groeide toenadering
die resulteerde in wederzijdse huisbezoeken en Wim’s belofte Tom mee naar de
winkel te brengen om nader kennis te maken. De terugkerende ziekte besliste er
spijtig genoeg anders over, want in de zomer van 2008 ging het weer fout. Wim’s
moeder was ondertussen overleden dus daar moest gelukkig geen extra toneel meer
worden voor opgevoerd door Christa die het zo al moeilijk genoeg
had.
Ik zie het nog zo voor me, onze laatste ontmoeting
toen hij er nog best redelijk uitzag maar natuurlijk droeg hij, hoewel het
hartje zomer was, een dikke overjas en pet. Hij stak even de kop in de winkel
binnen en aan de wijsvinger van zijn linkerhand bungelde een patisseriedoosje
niet groter dan voor twee gebakjes. Hij zei dat hij weinig tijd had en voor
enkele weken naar het hospitaal moest voor meer chemo en dat het hopelijk wel
zou loslopen, toen hij buiten stapte zei ik grappend “Keep your pecker up,
mate”. Vrij vertaald betekent dit “Hou er de moed maar in” maar letterlijk staat
er “Hou ne stijve, hé man”. Wim koos voor de tweede betekenis en antwoordde
onmiddellijk “In dat departement giën probleime Hugo” en daarmee was hij weg en
uit mijn leven verdwenen maar dat konden we toen geen van beiden
weten.
Van toen af volgde ik zijn evolutie via Karel
Vingerhoets en Christa die soms in de winkel kwam. Naarmate Wim’s toestand
verslechterde werd het voor haar steeds zwaarder. Net als Wim had zij geen
rijbewijs en ze moest dus elke dag met het openbaar vervoer naar het
Stuyvenbergziekenhuis met het eten dat zij liefdevol kookte voor Wim die niet
erg veel ophad met de ziekenhuiskost. Dit was voor haar op de duur zeer
belastend omdat ze bijna de ganse dag aan zijn ziekbed doorbracht en dan ’s
avonds laat alleen door de stad naar huis moest wat haar als oudere dame soms
angst inboezemde en ik kon goed zien hoe zij psychisch en fysiek
leed.
Wim had uitdrukkelijk gestipuleerd dat hij absoluut
geen bezoek wilde en ik zou het nooit gewaagd hebben daar tegen in te gaan. Eind
oktober, begin november zei Karel Vingerhoets me dat ze Wim naar huis hadden
laten gaan en naïef als ik was interpreteerde ik dat als goed nieuws. Karel keek
me doordringend aan en toen begreep ik het; hij mocht naar huis om afscheid te
nemen, daarna zou het vlug gaan en zijn huis zou hij niet meer zien. Die laatste
week werd het acteur Bob De Moor te veel, hij vond dat Wim nog duizend keer
bezoek mocht weigeren maar hij wenste zich daar niet bij neer te leggen na een
jarenlange vriendschap en hij ging tóch. Dat is uiteindelijk de juiste
beslissing gebleken en zij hebben nog goed gepraat. Ik denk dat ook Karel
Vingerhoets dan nog gegaan is, maar ikzelf durfde niet.
De begrafenisplechtigheid vond plaats in de Roma en
gelukkig had Karel mij een speciale uitnodiging gegeven want sommige mensen
stonden tot buiten op straat waar het druilerig sneeuwde. De plechtigheid duurde
lang en was zeer aangrijpend en enkele maanden later bij een gelijkaardige
aangelegenheid in de Bourla voor Hugo Claus werd er een zelfde stramien
gevolgd.
Wij schuifelden tot slot voorbij de opgebaarde kist
in eenvoudig hout en ik raakte ze even aan met een verschrikkelijke krop in de
keel. En eigenlijk is die nooit echt weggegaan. Er waren begrafeniskaarten op
groot formaat en de mijne staat sindsdien ingekaderd op mijn bureau en zal daar
ook blijven staan tot mijn laatste dag, and I repeat “we won’t see the likes of
him again !”
Voor Christa stopte hiermee de miserie niet, in de
weken na Wim’s overlijden kreeg ze een aangetekend schrijven dat haar dwong de
woning waar ze meer dan 30 jaar gewoond hadden te verlaten. Dat was echt teveel
voor haar en via juridische bijstand werd gepoogd dit voor haar ondraaglijke lot
af te wenden, maar meer dan wat uitstel kreeg ze niet.
Karel Vingerhoets en zijn vrouw Nele hebben toen
wonderen van bijstand verricht en bij de uiteindelijke verhuis werd een ploeg
van de Roma in de strijd gegooid. En strijd is het juiste woord, Wim’s archief
en bibliotheek waren immens en voor Christa was het ook alsof ze nóg eens moest
afscheid nemen. Zes maanden na de verhuis zei ze me dat ze nog altijd tientallen
bananendozen met boeken en spullen niet had kunnen uitpakken maar later is ze er
dan toch in geslaagd Wim’s werkkamer haast identiek te reconstrueren als een
soort schrijn.
Karel Vingerhoets had het altijd spijtig gevonden
dat ik Wim’s werkkamer en bibliotheek nooit gezien had en een weekje voor de
verhuis werden er door een Boechoutse cameraman opnamen in het appartement
gemaakt en Christa had het goed gevonden dat ik daarbij aanwezig zou zijn. Ik
betrad eerder schroomvallig het oude appartementsgebouw met de statige marmeren
trap en we zaten met een kleine groep in de woonkamer waar zich ook een stuk
bibliotheek bevond. Toen bracht Christa mij naar het inner sanctum, Wim’s
werkkamer. Een mooie zonovergoten ruimte waar ze me alleen liet. Boekenrekken
langs drie muren, meestal gevuld met Wim’s dag- en schetsboeken, veel grafiek
ook. Er was toen al een plan om zijn dagboeken, na redactie, uit te geven,
gezien de hoeveelheid ervan zou dat een titanenwerk zijn en Karel had me gepolst
of ik belangstelling had hieraan mee te werken. Ja, wat dacht je ? Voorlopig is
dit project niet van grond gekomen hoewel ik niets liever zou willen dan
daaraan mee te werken.
En zo zat ik die namiddag in de milde zon aan Wim’s
bureau vol boeken en papieren en mijn oog viel op een klein briefje dat vlak
naast zijn rechterhand zou gelegen hebben als die op het bureaublad rustte. Ik
bekeek het nader en een rilling, een “frisson” lieps langs mijn leden. Dit
handgeschreven briefje, misschien zijn laatste, was een opsomming van 6 namen, 3
ervan ben ik vergeten maar de andere waren Adriaan Raemdonck, Bob De Moor en …
Hugo Boelaert.
Roofvogels
Al snel nadat ik de winkel had opgestart kreeg ik
regelmatig vragen of ik iets te maken had met een andere boekenzaak die tot voor
kort verderop in de straat gevestigd was. Mijn ontkenning scheen voor opluchting
te zorgen en stukje bij beetje kreeg ik uit verschillende bronnen het verhaal te
horen. Die boekhandelaar had zijn zaak op vrij eigenzinnige wijze bestierd. Zo
was de deur meestal op slot wat al niet zo evident is. Men moest dus aanbellen,
de deur ging dan zo’n 20 centimeter open en de klant werd gemonsterd, soms mocht
je binnen en soms ook niet en niemand die wist op welke criteria de selectie
stoelde. Er ging ook een verhaal dat die eigenaardige man gehuwd was geweest met
een Zuid-Amerikaanse maar dat er geen zegen op de verbintenis rustte en dat dit
hem danig gedestabiliseerd had. Ook zijn relaties met andere antiquaren bleken
niet geheel probleemloos geweest te zijn en toen die man zich dan opeens bij mij
als klant begon te melden ervoer ik dat niet noodzakelijkerwijs als een
pluspunt. Hij begon aan een parcours dat ik wel eens meer bij etterbakken heb
mogen waarnemen. Eerst was het ‘meneer’, dan werd dat ‘meneer Boelaert’,
vervolgens ‘meneer Hugo’ om dan, zonder enige aanmoediging van mijnentwege, te
eindigen bij het familiaire ‘Hugo’ tout court. Hij probeerde mij allerlei raad
te geven waar ik niet om vroeg en wijdde ook veel uit over zijn hobby’s wat ook
al niet geruststellend was. Via een korte golf wereldzender kwam hij in contact
met allerlei bizarre sekten, meestal van bedenkelijke extreemrechtse signatuur.
Zo was hij ook geassocieerd geraakt met de Japanse sekte die de metro van Tokyo
aanviel met sarin-gas. Daarover was hij zeer verwonderd aangezien hij in de waan
verkeerd had bij hen de absolute waarheid gevonden te hebben maar “misschien was
er wel een hogere reden die ons verstand te boven ging”. Dit alles begon mij
meer en meer de keel uit te hangen en ik reageerde nog nauwelijks op zijn
gebazel wat dan weer zijn irritatie opwekte.
Hij begon mij verwijten te maken over mijn manier
van zakendoen en het eindigde met de aantijging dat ik als winkelier een
mislukkeling was omdat ik niet de kunst verstond mee te slijmen met de klanten,
“jij weet niet hoe je met de klandizie moet meevooizen”. Ik had er nu definitief
genoeg van, gaf hem volmondig gelijk en verzocht hem meteen het pand te verlaten
en nooit meer terug te komen. Dit ontketende een ware scheldpartij die hij tot
op straat volhield en waarbij hij me de meest waanzinnige zaken bleef verwijten,
dit alles vloekend en krijsend. Ik hoopte dat hiermee de zaak nu van de baan was
maar niets was minder waar. Hij begon nu met extreemrechtse propaganda van
werkelijk schokkende aard in mijn brievenbus te proppen en ook daarbij ging hij
grensoverschrijdend te werk. ’s Avonds worden de ingangen van het gebouw
gesloten en kan je enkel bij de brievenbussen als je een sleutel hebt of als
iemand je binnenlaat. Hij begon nu bij de bovenburen aan te bellen met smoezen
dat hij een familielid van mij was met belangrijke post en dus lieten ze hem
binnen. Dit begon mij zodanig te enerveren dat ik bij de volgende lading
propaganda-smeerlapperij besloot om klacht in te dienen bij de politie. Dit
lijkt een voor de handliggende zaak maar dit was ook de periode van toenemende
geruchten in verband met extreemrechtse sympathieën bij grote delen van het
Antwerpse politiekorps dus kon ik er niet echt zeker van zijn een gewillig oor
te vinden. Al bij al viel dit echter mee; de politieman die mij te woord stond
dacht aan verscheidene mogelijkheden om mijn belager aan te pakken op grond van
recent goedgekeurde wetteksten in verband met racisme en dergelijke. Het was
snel duidelijk dat hij en zijn collega’s er werk van maakten want vanaf dan
stopten de plagerijen en vertoonde hij zich nooit meer in of nabij de zaak en
daarmee was voor mij de kous af. De laatste keer dat ik hem zag was op het TV
journaal waar hij geïnterviewd werd als lid van een klein groepje sympathisanten
dat aan de gevangenispoort wachtte op de vrijlating van CCC-er Carette. Ook
hierbij sloeg hij zijn gebruikelijke wartaal uit dus veel evolutie was er niet
maar hij liet mij nu tenminste met rust, dus …
Michel de Montaigne …een naam die geen introductie
behoeft maar ik beken, telkens als ik aan deze schitterende figuur denk schiet
mijn gemoed vol; ontroering, bewondering, ontzag. Dat zo’n man in de bloedige,
genadeloze tijd waarin hij leefde zulk een doorleefd humanisme en zo’n
breeddenkendheid die volledig haaks stond op het fanatisme van de meeste van
zijn tijdgenoten, aan de dag legde, en zo’n verfrissende bescheidenheid ook,
blijft mij altijd met verstomming slaan. Dus, elke klant die bij mij iets van of
over Montaigne kocht haalde sowieso een wit voetje. Athenaeum Polak & Van
Gennep brachten selecties uit Montaigne’s essays uit in mooie gebonden boekjes
met stofomslag en via een contact bij de uitgeverij kon ik die soms
splinternieuw aankopen waarna ze onmiddellijk het uitstalraam ingingen. Een
klant begon ze te verzamelen en ik beloofde hem zijn reeks te vervolledigen.
Telkens ik één of meerdere nieuwe deeltjes binnenkreeg waarschuwde ik hem waarop
hij steeds snel zijn opwachting maakte. Samen zongen wij de lof van de grote
kleine Fransman en ik mocht die klant dus wel. Op een dag kwam hij binnen en
vroeg om een boek dat in het uitstalraam te zien was nader te mogen bekijken.
Een hebbelijkheid van mij is dat ik soms hele boekenconstructies maak in de
vitrine en als je dan daaruit een boek wil is dat een hele heisa en gaat dat
soms wat traag. Mijn klant die zich altijd voorbeeldig had gedragen liet
plotseling een heel ander aspect van zijn persoonlijkheid zien. Het ging hem
duidelijk niet snel genoeg en hij begon mij luidop uit te schelden op de meest
vulgaire manier die de andere klanten duidelijk verbijsterde. Eerst dacht ik
even aan een grap maar toen hij bleef doorgaan en het alsmaar erger werd
herstelde ik gewoon de stapel in het uitstalraam zonder hem het boek te geven en
verzocht hem op te krassen. Ook dat gebeurde onder schelden en brullen en toen
hij uiteindelijk verdwenen was keken de andere klanten en ik elkaar geschokt
aan. Einde incident zou je denken, maar helaas. Ook hij begon me met beledigende
missives te bestoken die hij onder de deur schoof. Ook stopte hij meerder malen
per week voor de winkel om dan keihard met zijn vuist op het raam te bonken. Als
je in een boek of computerwerk verdiept bent is dat behoorlijk schrikken. In het
begin reageerde ik dan door een middelvinger op te steken maar dat scheen hem
enkel te stimuleren dus geleidelijk leerde ik het gebons op het raam te negeren
wat hem bleek te ontmoedigen zodat zijn vandalismefrequentie
daalde.
Eén maal kwam hij echter doodgemoedereerd de winkel
weer binnengewandeld met de woorden “ik dacht, ik ga gewoon nog eens kijken”.
Toen heb ik hem echt de zaak uitgewerkt waarbij het bijna tot handtastelijkheden
kwam. Sindsdien heb ik geen last meer van hem.
Dit zijn het soort klanten die je leven verkorten en
onverdoofd door de tandarts onder handen genomen worden scoort hoger op de
pretschaal, geloof me.
Rare vogels
Dit gaat over klanten met vreemde vragen, verzoeken
en gedragspatronen.
Zo denk ik aan een Nederlander die vrij verward
overkwam maar toch naarstig de winkel uitkamde en een hele stapel mooie boeken
opzij legde terwijl ik de hele tijd het gevoel had dat er bij de betaling,
indien die er al kwam, iets zou mislopen. Mijn intuïtie had mij helaas niet
bedrogen, er volgde een verwarde uitleg die erop neer kwam dat hij in feite niet
wist waar hij zich in feite bevond. Hij vroeg mij hem naar de dichtstbijzijnde
geldautomaat te vergezellen waar ik dan voor hem moest pinnen want hij begreep
niet echt goed hoe dat moest. Ik drukte hem op het hart dat je nooit je geheime
bankkaartcode aan vreemden mag verklappen. Dan zei hij dat hij de volgende dag
zou terugkomen om af te rekenen. Toen hij mijn sceptische gelaatsuitdrukking zag
bezwoer hij me hem op zijn woord te geloven en ik moest hem ook een kaartje van
de winkel geven opdat hij zijn weg zou kunnen terugvinden. Wonder boven wonder
stond hij daar inderdaad de volgende dag en betaalde mij de vrij aanzienlijke
som voor de boeken. Het waren er zoveel dat hij ze niet allemaal kon dragen dus
liet hij de helft achter om ze later op te halen. Dat is echter nooit gebeurd,
ze hebben daar jaren gestaan.
Zo heb ik nog een cliënte gehad die een boek over
joodse geschiedenis opzij liet leggen, er ook een voorschot op gaf en pas vier
jaar later weer opdaagde om het op te halen toen ik het uiteraard al lang
verkocht had. Ze was zelfs een beetje verontwaardigd, want ja ze was ziek
geweest – vier jaar – en toen ik zei dat een simpel telefoontje veel had kunnen
oplossen viel ze uit de lucht, nooit aan gedacht.
Er zijn ook klanten die boeken willen lenen, of die
van het toilet gebruik maken en dan zaken stelen uit je achterkamer. Eén klant
maakte het toilet stuk en ik moest hem dwingen het zelf dan en daar te
herstellen. Ik zie hem nog zweten en zwoegen in zijn nette maatpak maar hij
kreeg de herstelling uiteindelijk toch voor mekaar.
Er zijn de klanten die respectvol vragen of je die
boeken allemaal gelezen hebt, ze schijnen er van uit te gaan dat de
boekhandelaar een zodanige kwaliteitscontrole handhaaft dat hij elk werk op zijn
inhoudswaarde wikt en weegt en pas dan, na rijp beraad, beslist het in de rekken
te plaatsen als was het iets sacraals. Eerlijk gezegd, er valt iets voor te
zeggen, maar dan wel in een parallel universum waar alles iets beter geregeld is
dan hier.
Ik heb altijd het gevoel gehad dat boekhandels en
antiquariaten veel onevenwichtige en zelfs geobsedeerde types aantrekken. In
mijn geval had de halfopen psychiatrische afdeling van het nabijgelegen
Sint-Vincentius Ziekenhuis er zeker ook mee te maken.
Zo kwam er eens een man binnengedwaald die zonder
kijken een boek uit één van de rekken grabbelde en dat wou kopen, ik vroeg hem
of hij zeker was dat hij juist dàt boek wilde welk hij gewoon blindelings
gegrepen had. Hij twijfelde, zette het terug op zijn plaats en greep op dezelfde
willekeurige wijze een ander boek vast. Ik probeerde hem te kalmeren en kon hem
ten langen laatste overtuigen er nog eens goed over na te denken zodat hij
morgen weer kon langskomen. Tot mijn opluchting zag ik hem nooit meer
terug.
Ik had ook een zoekfiche van een klant met een vrij
breed belangstellingsspectrum die best een fijne vent was maar telkens ik hem
opbelde als ik iets voor hem gevonden had wilde hij persé weten hoeveel
bladzijden het boek telde wat ikzelf vrij futiele informatie vond die er totaal
niet toe deed maar voor hem lag dat duidelijk anders
De klanten vragen naar een boek en je wijst hen,
bijvoorbeeld, de afdeling Nederlandse literatuur, waarbij je aangeeft dat de
werken uiteraard alfabetisch gerangschikt staan. Dan zie je dikwijls dat ze niet
weten hoe het alfabet werkt en beginnen zij naar Streuvels te zoeken onder de A
of naar Boon onder de Z. Ik was dan steeds verbijsterd, en ja, hoe kan je die
situatie oplossen zonder arrogant of belerend over te komen ? Soms ging ik dan
zogezegd ijverig mee zoeken en vond dan toch wel toevallig dat boek zeker !
Uiteraard was dat dan ‘hoerenchance’.
En dan de klanten met de absolute horrorvraag; “Zit
er een systeem in de rangschikking van uw boeken ?” Ik had dan altijd de neiging
om te zeggen, en een paar keer heb ik dat ook daadwerkelijk gedaan, “Nee hoor,
ik heb die tienduizend boeken gewoon lukraak op die rekken gesmeten in de hoop
dat het allemaal wel goed zou komen”. Als je dat luidop zegt is de klant
natuurlijk dodelijk beledigd en verlaat de zaak met slaande deuren, dus pareerde
ik normaal gezien met de wedervraag “Wat zoekt u in feite, welk onderwerp
interesseert U ?” waarna je hem of haar dan vlotjes het toch wel vrij duidelijke
systeem kunt binnenleiden en het probleem opgelost is. De gemiddelde klant ziet
sowieso hoe de winkel in elkaar zit door even langs de rekken te wandelen, het
wijst zich per slot van rekening zelf uit, maar dat lukt dus niet altijd zoals
we zullen zien.
Eén maal had ik een klant bij wie het grondig fout
ging. Hij vroeg naar het systeem en ik antwoordde met de wedervraag naar zijn
interessegebieden maar zo had hij het niet begrepen. Hij bleef de vraag naar
mijn “systeem” koppig en steeds bozer herhalen en op de duur stond hij
letterlijk op en neer te springen van woede en agitatie zoals een uitzinnig
stripfiguurtje. Ikzelf had ondertussen ook besloten voet bij stuk te houden
tegenover deze bizarre driftkikker die blijkbaar een speciale rondleiding wou.
Uiteindelijk is hij roepend en tierend de winkel uitgelopen en zelfs voor het
uitstalraam bleef hij zo tekeergaan alvorens te verdwijnen in zijn persoonlijke
spelonk waar de stalagmieten van onmin en de stalactieten van onzin sinds eeuwen
hartstochtelijk naar elkaar toegroeien.
Collega’s en inkopen
Met collega’s ontstaan soms complexe verbanden. Ik
vertelde al over Leon Sternberg en hoe die aanvankelijk een soort mentorrol voor
mij vervulde. Ik nam hem mee op inkopen om mij te adviseren waarbij de echte
krenten uiteraard hem toevielen. Dit vond ik toen niet erg omdat ik niet genoeg
inzicht en kennis had en ook nog niet het juiste klantenbestand. Hij betaalde
altijd een percentage wat ook gebruikelijk is als je bepaalde partijen
doorspeelt die je zelf niet interesseren of omdat ze niet in jouw aanbod passen.
Antiquaren kopen dikwijls bij elkaar maar zodra je op het zelfde terrein en
niveau zit wordt dit lastiger. Toch had ik lang een soort werkverband met een
Antwerps antiquariaat dat toen nog niet zo lang bestond en het financieel niet
te breed had. Nagenoeg elke maand ging ik langs en kon dan tegen 50 % korting
inkopen als ik tenminste 250 euro spendeerde, wat in termen van vandaag bijna
het dubbele zou zijn denk ik. Ik deed dit gedeeltelijk uit eigenbelang maar wij
waren ook nauw bevriend geworden, of tenminste, dat dacht ik, en ik wist dat ik
hem hielp, zeker naar het einde van de maand toe. Dat was in een tijd dat alles
mij voor de wind ging en ik reikte met genoegen een helpende hand aan iemand bij
wie ik ook privé over de vloer kwam net als hij en zijn vriendin bij mij. Wij
belden ook meermaals per dag met elkaar om verkoopcijfers en anekdoten uit te
wisselen en gingen regelmatig samen uit eten zoals dat onder vrienden
gaat.
Op een bepaald moment had hij het echt moeilijk met
de huurachterstand en ik ging hem opzoeken met het aanbod hem geld voor te
schieten om de druk van de huisbaas te doen afnemen maar toen ik het bedrag van
de schuld hoorde moest ik mijn aanbod intrekken. Gelukkig kwam hij er na verloop
van tijd bovenop dankzij zijn onvermoeibare inspanningen en doelgerichte
initiatieven. Mijn steunaankopen bleven echter doorgaan tot zich iets
eigenaardigs voordeed.
Op een dag belde hij om te vragen of ik die avond
wou komen inkopen en ik stemde toe. Later die namiddag belde hij de afspraak af
om dan wéér wat later toch erop aan te dringen dat ik zou komen maar wel met
dien verstande dat ik niet kon blijven eten omdat hij en zijn vriendin die avond
weg moesten. Okee, geen probleem.
Ik sluit mijn zaak, rijd naar de zijne, maak mijn
selectie en als ik daar bijna mee klaar ben komt zijn vriendin naar beneden om
te zeggen dat het eten bijna klaar is en of we zo meteen naar boven kunnen
komen. Er viel een ongemakkelijke stilte want het was duidelijk zijn bedoeling
niet geweest mij te inviteren, alleen was hij vergeten dit aan zijn vriendin,
met wie ik het goed kon vinden, te melden waardoor die onbewust en ongewild de
knuppel in het hoenderhok gooide. Het werd een zeer geforceerd “gezellig”
samenzijn en hij en ik, maar niet zij, wisten dat dit de laatste keer zou zijn.
Toen hij me hielp de boeken naar de wagen te brengen maakten wij nog de
gebruikelijke kwinkslagen maar vanaf nu was alles anders, dat wisten
wij.
Daarna belden we nog occasioneel maar ook dat
bloedde langzaam dood. Hij heeft nog steeds zijn antiquariaat, erg kwalitatief
en succesvol ook, maar toch heb ik aan het hele gebeuren een nare nasmaak
overgehouden. Toen ik hem laatst, na al die jaren, belde om te kijken of we geen
deal konden maken rond bepaalde delen van mijn collectie nu ik stopte reageerde
hij enthousiast met “dan zien we elkaar nog eens, dat zou fijn zijn, ik kom één
dezer dagen langs.”
Hij is nooit opgedaagd en heeft ook niet
afgebeld.
Vaak als ik inkopen deed liet ik veel achter wat dan
door een collega werd opgehaald zodat de verkoper van zijn probleem verlost was
en dit leverde mij dan weer aankoopkrediet op bij mijn collega.
Het inkopen zelf is een zaak apart en vergt veel
concentratie. Als je bij een collega binnenstapt of in een kringloopwinkel en je
ziet die eindeloze rijen rekken waarvan je weet dat je ze meticuleus moet
navlooien op zoek naar die ene diamant, die ene fout die je collega gemaakt
heeft door een boek verkeerd in te schatten of bijvoorbeeld niet te merken dat
het een gesigneerd exemplaar betrof. En je weet dat je hier weer uren mee bezig
zal zijn zonder enige garantie op succes en moet zorgen dat de moed niet in je
schoenen zinkt op sommige dagen. Maar het is je beroep en ook een beetje je
roeping dus je slaat de hand aan de boekenploeg.
Soms krijg je partijen op privé-adressen
voorgeschoteld die je haast in trance brengen bij het zien van hun kwaliteit. Ik
hoorde Tia Hellebaut ooit spreken over “in de zone zijn” en ik denk dat ik weet
wat ze bedoelt, je komt in een toestand van een zodanige concentratie en soms
zelfs vervoering dat het lijkt of je even buiten de tijd staat en daar als een
etherisch wezen je werk doet in een soort meditatieve ruimte. Heerlijk
!
Eens kreeg ik zo’n partij aangeboden van mensen op
de Fruithoflaan in Berchem; ik kreeg alles gratis maar moest er wel voor zorgen
dat de ganse bibliotheek werd opgeruimd. Zeldzame eerste drukken van Gaston
Burssens, prachtige oude werken enzovoort. Ik ben zelfs gaan vragen of ik
werkelijk niets mocht betalen omdat dit zo’n vorstelijk geschenk was. Neen dus,
maar wel opruimen. Ik deed zoals altijd beroep op mijn oude vriend en collega
Fred Coudyzer van Boekhandel Trefpunt die de job afmaakte. Meer dan 20 jaar
werkten wij zo samen en recent, bij mijn uitverkoop, was hij een van de weinige
collega’s die wél veel kochten en op allerlei manieren poogde te helpen. Wij
hadden zelfs bijna een akkoord rond de hele stock maar zijn gezondheidstoestand
plus de huidige conjunctuur lieten dat niet meer toe.
En dan kom je met je pas verworven schatten in de
winkel aan en moet je, zeker als het grote partijen betreft, delen van de zaak
herschikken om het nieuwe materiaal zo voordelig mogelijk te presenteren. Veel
gaat naar het uitstalraam want dit is de natuurlijke hefboom van een
antiquariaat. Je merkt dat er een serie over een schrijver op TV komt of een
boekverfilming in de bioscoop dus daar speel je op in. Dan komen de klanten
binnen en zeggen “nu ligt dat toch wel toevallig bij u in het uitstalraam zeker
!”. Toevallig !
Zo waren de Nobelprijzen van Grass en Naipaul echte
godsgeschenken want dat is werk dat je sowieso in huis hebt.
Het enige wat ik nooit wou doen was inspelen op
sterfgevallen
van auteurs of kunstenaars, dat vind ik
lijkenpikkerij en een degelijke zaak onwaardig.
Dada enzo
In de late jaren negentig woonde Michaël Vandebril,
de tegenwoordige sachem van Antwerpen Boekenstad, in het appartementsgebouw
waarin mijn winkel gevestigd is. Ik denk dat hij toentertijd voor de Zomer van
Antwerpen werkte. Uiteraard kwam hij regelmatig bij mij over de vloer. Op een
dag stond hij zoals gewoonlijk voor het uitstalraam en monsterde de aldaar
uitgestalde schatten en kleinoden. Hij koos voor De Zangen van Maldoror van
Lautréamont, een klassieker van het pre-surrealisme en een cultboek sinds
mensenheugenis plus nog één of twee andere werkjes. Dit was nog voor de
invoering van de euro en als ik het mij goed herinner bedroeg het totaal iets
meer dan 400 frank (10 euro). Toen beging de nog jonge Vandebril een tactische
blunder; ik neem aan dat hij aan een lichte prijsafronding naar beneden dacht
maar zijn formulering dezer bede ging de foute kant uit en legde hem volledig
open voor een frontale psychologische aanval, want wat vroeg hij ? “Kan jij
misschien een dadaïstische prijs maken voor deze boeken ?” Oh dear, dat is om
problemen vragen, ik dacht meteen ‘dadaïstische prijs ?’, dat zal je geweten
hebben knaap en repliceerde onmiddellijk en onverbiddelijk en met een totaal
uitgestreken gezicht “OK, 10.000 frank (250 euro), dat lijkt me een correcte
dadaïstische prijs.”
Ik zag de schok van schaakmat hem psychisch en
fysisch midscheeps treffen, alsook de realisatie dat hij totaal in de aap
gelogeerd was en wel volledig door zijn eigen wijsneuzige toedoen. Ik zag hem
koortsachtig nadenken, ‘die vent heeft gelijk’, ik zag hem overwegen het bedrag
daadwerkelijk te betalen zodat wij samen als het ware een absurd kunstwerk
zouden vormen. Ikzelf dacht, ‘als hij door een duivels toeval 10.000 frank aan
monopolygeld op zak zou hebben en hij legde het op tafel, zou ik het aanvaarden,
maar ja wie loopt met zoiets rond ?’
Ik bleef hem onbewogen en afwachtend aanstaren
terwijl hij kronkelde van ongemak en ik liet hem minutenlang sudderen tot ik
besloot er een einde aan te maken en hem gewoon het volledige bedrag te laten
betalen. Michaël Vandebril heeft mij sindsdien nooit meer om korting
gevraagd.
Wat kortingen betreft kunnen klanten best wel eens
vervelend doen, je hebt er die zelfs nog korting vragen op een boekje van 5 euro
dat ze uit de afslagbakken gevist hebben, in godsnaam. Normaal ben ik geneigd de
prijs altijd af te ronden, dus als een klant zich aan mijn bureau meldt met
enkele boeken en die komen op, zeg maar, 50,75 euro dan rond ik dat spontaan af
op 50 en daarmee uit, daar hoeft de klant zelfs niet om te vragen. Alleen
tijdens mijn uitverkoop deed ik dat nauwelijks, het voelde al pijnlijk genoeg
aan. Mijn prijzen zijn ook nagenoeg altijd rond, dus geen 6,99 enzo bij mij, oh
griezel. Maar als iemand korting vraagt op iets wat al laag geprijsd is word ik
tegendraads en vraag gewoonlijk of hij of zij het even zelf terug in de rekken
kan zetten, ‘of moet ik het doen ?’. Ik heb zo’n mensen vaak gevraagd of ze ook
stonden af te bieden in de supermarkt, bij de bakker of op de tram. Sommigen
gaven toe dat ze dat inderdaad soms probeerden, godbetert.
Bepaalde klanten ontwikkelen ook de vreemdste
redeneringen. Je komt ze tegen op café en maakt een praatje. Ik denk in dit
geval aan een bekende radio- en TV-figuur die ik uit wellevendheid anoniem zal
laten blijven en die altijd enorm lovend was over mijn zaak. Alleen, er was voor
hem een probleem; het aanbod was té goed zodat hij te zeer in de verleiding werd
gebracht om geld uit te geven wat hem van nature tegenstond. Anderzijds zijn
zulke mensen de eersten om een zaak de grond in te boren als ze een wat minder
kwalitatief hoogstaand aanbod tentoonspreidt. Dus je verliest altijd, ofwel ben
je te goed, ofwel te slecht maar om zo’n sujet als klant te strikken moeten zich
echt wel dwingende omstandigheden voordoen.
Sommige klanten gaan zelfs tot agressie over. Zo
kwam er eens een vrouw in de winkel bij wie ik lang tevoren een thuisaankoop had
gedaan waarbij ze zich erg onbehouwen had gedragen. Toen ze later terugbelde om
mij nog meer boeken te verkopen had ik dan ook beleefd maar beslist geweigerd.
Nu meldde ze zich in de zaak met een verward verhaal dat ze haar boeken bij ‘nen
Hollander’ had aangeboden maar dat ze niet wist of ze zijn bod moest aanvaarden.
Aangezien ik niet meer van haar wenste te kopen raadde ik haar aan het gedane
bod te aanvaarden maar zo had zij het niet begrepen, plots veranderde zij in een
schuimbekkende furie die stapels boeken van de tafels smeet en terwijl ik haar
buitenwerkte sleurde ze nog een half rek om, waarbij de andere klanten
verbijsterd toekeken. Ik zei voor de grap dat de zaak wekelijks zo’n show
opzette om het spannend te houden en begon dan op te ruimen. Gelukkig heeft ze
het bij die éénmalige performance gehouden. Dit in tegenstelling tot een meisje
dat in die tijd veel langskwam. Het eigenaardige was dat ze dan haar troeteldier
steeds bij had, een tamme rat, maar zowel het meisje als de rat bleven tenminste
beleefd
De laatste jaren merk je ook iets vreemds op; een
klant komt binnen en je zoekt tevergeefs oogcontact en een mogelijkheid om te
groeten maar helaas. Hij of zij zwerft zonder je ooit aan te kijken of aan te
spreken geruime tijd door de winkel en verdwijnt dan zonder woord of groet en er
besluipt je de neiging hen luidop na te roepen “Dag BOER !”, maar ja, dat doe je
niet.
Er zijn gelukkig ook de beschaafde fijnbesnaarde
klanten die met een haast negentiende-eeuwse hoofsheid danken voor elke aankoop
en die dan discreet en ingetogen voorgenietend bij de gedachte aan de zoete
komende leesuren naar huis gaan als betrof het een pelgrimstocht.
Op weg naar het einde
Sinds enkele jaren had mijn Poolse buurman, die een
delicatessenzaak uitbaat, mij herhaaldelijk gevraagd om hem mijn pand te
verkopen zodat hij zijn zaak zou kunnen uitbreiden. Ik had altijd de boot
afgehouden maar nu de zaken slechter gingen en mijn gezondheid zienderogen
taande dacht ik dat de tijd rijp was om onderhandelingen aan te knopen en had
daar, gezien zijn vele smeekbeden, ook het volste vertrouwen in. Het zag er
allemaal beloftevol uit maar nu, zes maand later, staan we nog nergens omdat hij
steeds maar terugkomt op gedane afspraken; we raken akkoord over een prijs en
dan stapt hij drie dagen later doodleuk binnen met een dreigbod dat 30.000 euro
lager ligt en ja, daar kan je gewoon niet op ingaan omdat je niet de gewoonte
hebt van met bedriegers om te gaan en zeker al niet bereid bent hun van de pot
gerukte ultimatums te aanvaarden. Heel leuk hoor. Dat alles heeft, samen met een
aantal andere factoren deze laatste maanden tot de meest zenuwslopende van mijn
ganse leven gemaakt. Ondertussen heb ik de verkoop van het pand in handen
gegeven van een vriendin die sinds jaren in onroerend goed zit want ik wil er
gewoon vanaf.
Om uit te verkopen heb je een speciale toelating
nodig en je krijgt die voor vijf maanden en geen dag langer. Ik vertrok met de
optimistische gedachte op drie maand met alles rond te zijn maar uiteindelijk
heb ik tot de allerlaatste dag van die vijf maand doorgeklungeld, want zo voelde
het. Je mag uiteraard geen boeken meer aankopen en je zit erbij als in een
lommerd of een pandjeszaak, je oefent je beroep niet meer uit en alles ziet er
wat grijs en vervelend uit, je zit de tijd uit, alsof je een mineure misdaad
gepleegd had, mijn winkel was mijn enkelband geworden. Op het eind stond de zaak
nog steeds vol boeken, ik schat zo’n 6500 en ik wist niet wat er mee aan te
vangen, met andere woorden, ik had me duidelijk verkeken op het hele proces en
dat voelde niet bijster goed. Dat heeft me meerdere slapeloze nachten gekost en
als ik dan toch insliep was het eerste beeld dat ik ’s ochtend op mijn netvlies
zag die rijen rekken vol boeken die ik maar niet leek kwijt te raken en die als
bergwanden mijn uitzicht benamen op het beetje toekomst dat mij nog leek te
resten.
Als je start met een uitverkoop verandert er iets in
de psyche van vele klanten; plots is jouw zaak het equivalent geworden van een
soortement gemeentelijke stortplaats of containerpark, alles wordt overhoop
gehaald en volstrekt respectloos behandeld. Ik weet dat hetzelfde syndroom zich
voordoet in de grote kledingketens ter gelegenheid van de solden, ze moeten dan
zelfs extra personeel inzetten om puin te ruimen dat de barbaren, die normaal
beschaafde klanten zijn, plotseling menen te kunnen aanrichten in hun jacht op
het ultieme koopje, de extreme buitenkans.
Dit ging mij echt niet goed af en ik heb vaak op
mijn tong moeten bijten en soms toch niet kunnen zwijgen wat dan onmiddellijk
tot stennis leidt natuurlijk. Ook het volgende kwam voor; je zet alles aan min
vijftig percent, wat toch heel wat is, maar dan komen ze om nog méér korting
vragen vanaf dag één en dan werden ze kordaat verzocht het pand te verlaten, dit
hoefde ik niet te pikken. Maar inderdaad, géén leuke tijd voor mij. Je vertelt
al je vrienden dat je uitverkoopt maar zij komen niet langs omdat ze ‘geen
misbruik willen maken van de situatie’, “ wij zijn géén gieren weet je !”. Maar
jongens toch, alles wat jullie nu niet komen kopen tegen 50 % korting moet ik
straks aan opkopers geven voor 90 %, snappen jullie dat nu niet ? Nee
dus.
Je krijgt ook de tijd om te mijmeren hoe zaken
verdwijnen nu jij aan de beurt bent. De dood van Fred Coudyzer, hier enkele
hoofdstukken terug nog uitgebreid genoemd, is nog zo recent en schokkend dat het
moeilijk is erover te praten, andere zaken die zichzelf wijselijk opdoekten toen
hun eerste drie jaar van de handelsbaille afliepen, Mon van de Oude Borze die
met kanker tot enkele dagen voor zijn dood in de zaak stond, Michel Jennes die
zijn zaak overgaf aan twee collega’s in de hoop dat zij die zouden voortzetten
maar ze veranderden het in een ramsjzaak en maakten zich dan zo snel mogelijk
uit de voeten, die mens moet zich eindeloos in zijn graf hebben omgedraaid
hoewel je zakelijk, niet menselijk, kan begrijpen waarom die twee dat zo gedaan
hebben, Sternberg die mij zijn stock aanbood aan 100 frank per boek, de lijst is
eindeloos, en nu is het mijn beurt. De dag voor Coudyzer zijn beroerte kreeg in
zijn winkel was hij nog bij mij op de zaak voor een gezellige babbel want wij
waren de laatste jaren erg naar elkaar toegegroeid, en een week later was hij
dood en moest ik op vraag van de familie de grafrede schrijven, wat ik met
affectie en toewijding deed, uiteraard.
Dan overleed de collega van De Markies, een andere
collega worstelt met kanker en ik stopte wegens gezondheidsredenen mijn, zaak,
de spoeling wordt dun in de Antwerpse boekenwereld.
En nog blijven anekdotes opborrelen zoals een bezoek
van Luc Tuymans toen hij zijn beroemde reeks over Congo voorbereidde en mijn
afdeling Congo-boeken kwam doorsnuffelen. Hij had zich bij het rek op de grond
te lezen gelegd en toen ik er voorbij kwam stapte ik per ongeluk op zijn hand
wat mij zeer in verlegenheid bracht; de Belgische kunst bijna finaal gesaboteerd
! Toen hij uiteindelijk met een stapeltje boeken bij mijn bureau stond kwam dat
op een kleine 2600 frank: zoals mijn gewoonte was rondde ik de prijs naar
beneden af en zei ‘je krijgt ze voor tweeduizendvijf” waarop hij doodernstig
twee briefjes van duizend frank plus een vijffrankstuk op tafel legde. Hij
bedoelde dit niet grappig of zo, hij had gewoon autistisch uitgevoerd wat hem
gevraagd was en nu moest ik geduldig uitleggen dat ik 2500 frank bedoeld had,
wat hij dan ook prompt betaalde. Eigenaardige man
Dan weer denk ik aan die keer dat een ietwat
“farfelue” figuur mij een notaboekje van Willem Elsschot kwam aanbieden. Het
bevatte vooral boodschappenlijstjes en doktersafspraken en dergelijke en had
absoluut geen literaire meerwaarde. Ik vond dit eerder genante materie met een
veel te hoog irrelevant voyeursgehalte dat eigenlijk niet ter zake deed en
weigerde bijgevolg het boekje aan te kopen tot grote verbazing van de louche
aanbieder die gewoon niet begreep dat er ook fatsoensnormen bestaan. Dit had
overigens te maken met de verdeeldheid bij de Elsschot-nakomelingen over het
archief van de schrijver dat uiteindelijk gelukkig terecht kwam bij het AMVC
waar het ook thuishoort.
Nu de dood van Gerrit Komrij groot nieuws is denk ik
ook terug aan de enkele bezoeken die hij aan mijn zaak bracht en aan de
internetbestellingen die hij bij mij plaatste. In de winkel verdiepte hij zich
onmiddellijk in de echt antiquarische afdeling en had daar gerust enkele uren
kunnen doorbrengen. Maar dat was buiten zijn gevolg gerekend, dat waren mensen
die ervoor moesten zorgen dat de schrijver min of meer op tijd verscheen op
persconferenties, interviews, optredens of prijsuitreikingen en daar hadden ze
duidelijk de handen mee vol. De altijd enigszins sjofel uitgedoste Komrij was
immer bereid om wat ik van hem op de schappen had te signeren wat mijn klanten
dan weer gelukkig maakte en dan werd hij door zijn eerbiedige maar dwingende
gevolg naar buiten gewerkt op de eindeloze weg naar steeds nieuwere literaire
horizonten.
End game
Half mei lanceerde ik nog eens een ‘paniek-post’ op
Facebook om alsnog van de boeken af te raken die stilaan een nachtmerrie werden
nadat ze me zoveel jaren van vreugde hadden geschonken. Een eerdere oproep had
veel steunbetuigingen opgeleverd maar daar bleef het bij en de tijd begon nu
echt te dringen omdat ik wettelijk na 3 juni geen handel meer mocht drijven. Ik
bedacht rampscenario’s waarbij ik zelfs overwoog de stock door een
kringloopwinkel te laten ophalen maar besefte al snel dat géén van die
instellingen een hoeveelheid boeken als de mijne zou kunnen behappen en ja, een
beetje geld wou ik er na al die jaren toch ook graag aan overhouden. Fred
Coudyzer, die helaas enkele weken later zou sterven, overwoog even om de stock
over te nemen nadat ik hem een riant voorstel had gedaan, maar besloot,
gelukkig, om het uiteindelijk niet te doen, anders zouden de weduwe en ik nu in
een zeer lastig financieel en ethisch parket gezeten hebben.
Er kwamen voorstellen van goedmenende mensen die een
overname overwogen maar eerst nog even op zakenreis naar het buitenland moesten
zodat er weer een zenuwslopende week vruchteloos voorbijging en mijn
xanax-consumptie angstwekkend steeg. Mijn zenuwen hingen in rafels en ik zat
echt in zak en as. Dan kwam een voorstel van enkele jonge snaken die wensten in
te gaan op mijn aanbod om de hele voorraad aan 1 euro per boek van de hand te
doen. Dit was in feite erg pijnlijk omdat het geheel minstens vijftien tot
twintig maal méér waard was maar nood breekt wet en ik had geen andere keuze
meer. We kwamen tot een mondeling akkoord en die jongens spuiden geweldige
peptalk en hadden grootse projecten en plannen maar gewoon even het geld op
tafel leggen konden ze dan weer niet hoewel we elkaar het zakelijke ja-woord
hadden gegeven. Toen gebeurde iets vreemds, de ironie van het leven, het
sarcasme van het zijn liet zijn wijsheidstandjes even zien; ik kreeg drie
telefoontjes van mensen die een beter bod wensten te doen, maar ik vond dat ik
moest weigeren vermits ik mijn woord had gegeven. Eén van de kandidaten was heel
vasthoudend en bleef bellen en toen na 4 dagen de jonge snaken reeds twee
afspraken met mij gemist hadden en ik licht beschonken en geïrriteerd van het
café thuiskwam belde ik de taaie bieder zelf op en de volgende ochtend hadden
wij een akkoord voor 1000 euro méér en cash op tafel.
De boeken zouden door mensen van zijn bedrijf op een
maandag en dinsdag worden afgehaald en inderdaad, die maandag verscheen hij met
een vrachtwagen en twee man personeel en zij begonnen eraan. Ik wenste de
ontmanteling van mijn zaak en levenswerk niet bij te wonen en gaf hen de sleutel
met de vraag mij op te bellen als alles achter de rug was en de winkel leeg zou
zijn.
Dinsdagavond kreeg ik hun seintje en nu rijd ik met
een loodzwaar hart naar Antwerpen om de sleutel uit de brievenbus te halen.
Waarom weet ik eigenlijk niet want er is nu toch niets meer te stelen maar ik
kan niet anders en rijd naar de stad en word tijdens die rit overspoeld door een
vloedgolf van herinneringen. Dit was ook drie jaar lang het traject dat ik met
de bus volgde toen ik midden jaren zestig les volgde aan de Antwerpse Academie.
Dat was de tijd toen ik begon te schrijven wat ik dikwijls op de bus deed en ik
denk nu terug aan mijn aarzelende schrijfsels van die tijd die een breuklijn
betekende omdat er zoveel gebeurde. En ik denk nog verder terug: het moet in de
zomer van 1964 geweest zijn. Ik liep als jonge snaak over de Groenplaats en zag
een groot bord met een spreuk van de Bond zonder naam: Verheugt U want er is
leven na de dood !. Dit deed mij in gemijmer verzinken want dat jaar was mij
iets duidelijk geworden: er was namelijk ook een leven VOOR de dood. Niet dat
alles zo verschrikkelijk was, we waren ten slotte jong maar er hing een waas
over de dingen, we waren nog niet wakker. Op de kermis stond je lusteloos bij de
boxen van de autoscooter en thuis luisterde je op Radio Luxemburg naar Elvis
Presley en Cliff Richard en tutti quanti en je vond dat wel fijn maar toen kwam
het wonderjaar 1964 en overspoelden de Beatles als een onstuitbare golf de hele
wereld en vooral je bewustzijn: dit was voor ons ! Nu ging de wereld open, en
hoe ! En natuurlijk zat daar een marketingmachine achter, je kon de laarsjes
kopen en de kraagloze vesten maar het ging zoveel verder en dieper, in de krijs
van Paul in Twist and shout en in de ongelooflijke nooit eerder gehoorde
tessituur en modulaties van John zat iets zo overrompelends dat je blij maakte
en opgewonden over ongeziene nieuwe mogelijkheden en naarmate de albums elkaar
opvolgden en ze op enkele jaren van een popbandje naar een cultuurfenomeen
evolueerden, groeiden wij allen met hen mee en ging er altijd maar méér wereld
open. Enkele jaren geleden had ik een boek in de winkel dat ‘Hoe de Beatles de
wereld veranderden’ heette en ik had spijt dat ik het niet zelf geschreven had.
Later, toen eerst John en dan George stierven, was ik er uiteraard veel minder
mee bezig maar toen ik enkele jaren geleden verhuisde en heel mijn huis moest
opruimen vond ik op de bodem van een kleerkast een enorme zwart-wit poster van
de Beatles anno 1964. In mijn nieuwe appartement heb ik die een ereplaats
gegeven en niet als kitsch of camp, niet tongue-in-cheek of postmodern ironisch
maar uit liefde en respect. Op het eind van mijn leven besef ik dat naast mijn
liefdes en de literatuur, de Beatles het beste waren dat mij in mijn leven
overkomen is.
En dan ben ik weer in het verkeer van vandaag en
denk aan 26 jaar boeken verkopen en wat dat met je leven doet. Ik reken uit dat
ik waarschijnlijk méér tijd in mijn zaak heb doorgebracht dan thuis en
plotseling besef ik dat ik, onbewust, de winkel altijd als een extensie van mijn
eigen bibliotheek beschouwd heb al die jaren. Karikaturaal zou je kunnen zeggen
dat dat de plek was voor de boeken die ik thuis niet kwijt kon. Strikt genomen
klopt dat natuurlijk niet maar wat ik mij heel die tijd niet gerealiseerd had
was dat de winkel toch gefunctioneerd had als een soort van privé-archief dat
groeide en kromp op het ritme van de ‘onvermijdelijke’ verkoop maar in feite was
het altijd mijn intellectuele en artistieke speeltuin geweest, mijn back-up. Een
plek waar ik nooit naartoe kwam om te ‘werken’ maar gewoon om te ‘zijn’. En
zeggen dat mij dat nu pas op deze allerlaatste dag duidelijk wordt, ik voel mij
er ongemakkelijk bij dat ik zo blind ben geweest, maar je kan zo dicht op een
situatie zitten dat je ze niet écht ziet.
Wonder boven wonder is de parkeerplaats vlak voor de
winkel vrij. Ik stap uit en neem de sleutel uit de brievenbus. Normaal zou ik
altijd even een kijkje genomen hebben binnen maar nu kan ik het niet aan. Wat
eens een antiquariaat was is nu niet meer dan een spelonk geworden, een holle
schelp, vol verleden, zonder heden, op twee dagen ontmanteld en herschapen in
een totaal uitgewoond pand dat ik nog met moeite zal kunnen
verkopen.
Ik werp een blik in het uitstalraam, de ondergaande
zon staat laag en schijnt fel en hel en door het nu vuile venster kan ik in het
halfduister binnen enkel de rijen lege rekken zien als een soort ‘desolation
row’, leeg en leger, leeg als ik en mijn leven nu.
Laatste loodjes
Toen ik aan de uitverkoop begon had ik vooropgesteld
eind maart te stoppen hoewel ik wettelijk tot 3 juni mocht uitverkopen. Ik had
ook gehoopt dan de verkoop van het pand rond te hebben, maar helaas. Na enkele
maanden werd het duidelijk dat eind maart nooit haalbaar zou zijn. Ik had dan al
akkoorden over de verkoop van de rekken, het bureau, de vitrinekast enzo maar
gelukkig had ik de proviso ingelast dat het ook eind mei kon worden;
uiteindelijk werd het half juni maar daar deed gelukkig niemand moeilijk
over.
Ik had mijn boeken op een eigen website staan en
daarnaast huurde ik ook nog ruimte voor mijn stock op verschillende
internationale boekensites. Tot eind april had ik die sites up-to-date kunnen
houden; ik mocht niet meer aankopen dus liet ik ook geen nieuwe titels meer
on-line verschijnen maar tegelijkertijd moest ik ook al de verkochte exemplaren
overal verwijderen. Tijdens solden kopen mensen soms grote partijen aan en het
was een heksenwerk om de sites netjes te houden maar nu begon het me boven het
hoofd te groeien: collega’s kochten soms partijen van 100 boeken en meer
tegelijkertijd aan en het was niet langer mogelijk de websites op orde te
houden, er kroop teveel werk in en in feite had het nog weinig zin. Rond 10 mei
liet ik dan ook mijn stock van het internet verwijderen en op 15 mei ging mijn
eigen site definitief off-line. Dat waren, zoals zoveel in die dagen, emotionele
momenten en nu heb ik het gevoel dat alles zo’n beetje als in een mist gebeurde
omdat ik mij als het ware verdoofde voor de pijnlijke werkelijkheid van het
afscheid, of ze gewoon verdrong
Het verwijderen van de netbestanden was ook nodig
omdat veel van mijn handel internationaal was of op zijn minst netgebonden.
Zolang mensen met kredietkaarten betaalden was er geen probleem omdat ik de
bestellingen instanter kon behandelen maar klanten die via bankoverschrijving
wilden werken en ook daarmee nog eens traag waren konden een transactie erg
laten uitlopen wat in deze hectische periode waar ik niet liever had gewild dan
al de boeken in één keer te verkopen altijd voor logistieke problemen ging
zorgen
Ik had nooit een internetverbinding thuis gehad
omdat ik vond dat ik in de winkel al genoeg voor het computerscherm hing; thuis
las ik of keek TV. Nu ging dat allemaal veranderen; ik had de meest recente
laptop besteld en voor mijn appartement een abonnement digi-tv, wifi, vaste lijn
en GSM genomen. De oude winkelcomputer werd weggehaald en naar een
kringloopwinkel gebracht maar nu bleek dat de ADSL-modem in de winkel niet
krachtig genoeg was om de laptop te ondersteunen en dus zat ik plots in een
winkel zonder internetverbinding. Mijn bureau werd zo wel erg kaal en hoewel het
pas 2012 was ervoer ik een soort fin-de-siècle beleving hoewel het correct
gezien een fin-de-régime was en door de voortschrijdende ziekte soms zelfs een
fin-de-vie. De laatste winkeldag verliep saai en zonder enige opwinding, er
kwamen slechts weinige klanten en geen enkele van mijn vrienden of kennissen
belde of kwam langs om wat emotionele steun te bieden wat een beetje pijnlijk
was maar ja, de laatste dag was al verschillende keren eerder aangekondigd dus
dat zal er ook mee te maken hebben gehad. De laatste klanten waren een stel
Nederlanders dat nog zeurde over de prijzen en met één miezerig boekje de zaak
verliet. Hoewel het nog maar vier uur was had ik er nu definitief genoeg van en
ik besloot om voor te korte pijn te kiezen eerder dan daar nog te zitten
zieltogen tot halfzes. Als een zieke hond trok ik de deur voor de laatste keer
als winkelier achter mij dicht en ervoer de totale futiliteit van zogezegd
belangrijke momenten. Na 26 jaar, ’t is toch wat, maar toen ik naar mijn auto
slenterde voelde ik slechts leegte en het verlangen naar alcohol.
Ik reed naar mijn stamcafé en ook daar sprak niemand
mij aan over het einde van de zaak en ook op facebook had niemand iets gepost en
een vreemd gevoel van gelatenheid overspoelde mij.
Na enkele weken kreeg ik dan toch een deal over het
totaal van de boeken en kon ik afspraken maken met de lui die voorschotten
hadden gegeven op de spullen uit winkel en die zoveel geduld hadden geoefend. Zo
was er een dag dat vier verschillende mensen zich keurig aan de gemaakte
afspraken hielden en ook nog eens in de juiste volgorde verschenen zodat het
ontmantelen vlot ging. Een vriend die 26 jaar eerder nog geholpen had toen ik de
winkel inrichtte kwam een aantal dingen afhalen, velen waren voor het
containerpark en sommige kasten werden met één welgemikte trap in elkaar
gestampt en ik keek uiterlijk onbewogen toe maar het ging zo snel dat het leek
of de zaak voor mijn ogen in rook opging.
Eén man had de vitrinekast gekocht en die kon ik
ook nog blij maken met het geschenk van tientallen stalen boekensteunen. Dan
kwamen de lui die werkten voor de mevrouw die letterlijk alle rekken had
opgekocht. Die zouden zeker de hele dag of meer nodig hebben om de hele zwik te
verhuizen dus die gaf ik gewoon de sleutel omdat ik op deze afbraak niet wou
toezien. Vreemd genoeg verliet ik de zaak met een luchtig hart en toen ik een
halfuur later op een terras zat met een glas rode wijn en praatte met enkele
kennissen die hun kindjes van school haalden op deze stralende zonovergoten
namiddag voelde ik mij zelfs even goed nu alles achter de rug leek.
We zijn nu maanden later en helaas is het pand nog
steeds niet verkocht terwijl de kosten ervoor wel doorlopen natuurlijk. Dat is
vervelend omdat zo het verhaal nooit schijnt te eindigen. Ikzelf leef in een
onwerkelijke sfeer waarin ik totaal niks omhanden heb en door mijn ziekte ook
niet meer de energie heb om zelfs maar op reis te gaan wat soms echt
beangstigend is.
Bijna elke nacht droom ik over mijn zaak en in de
droom is het duidelijk dat die nog steeds bestaat, soms in dezelfde vorm als
vanouds en dan weer anders, soms zelfs op een ander adres maar steeds ben ik nog
boekhandelaar en geniet van de exquise werken die door mijn eerbiedige handen
gaan. Ik heb een zekere controle in mijn dromen dus als ik dan mezelf aanmaan om
uit de illusie te komen en te aanvaarden dat het gedaan is krijg ik steeds het
antwoord “je weet toch dat dit niet voorbij is, wij gaan dit antiquariaat toch
nooit uit handen geven, ben je gek ?” Soms stop ik daar de droom omdat ik weet
dat ik eens te meer badend in het zweet met een doordrenkt kopkussen en
ondergoed zal wakker worden maar soms sta ik mezelf toe verder te dromen en te
genieten van mijn zaak; wat moet ik anders doen nu alles grijs en winters wordt
?